01 – Inleiding

Inleiding
Wie aan onderwijs denkt, laat de gedachten al snel teruggaan naar de eigen schooltijd. Herinneringen uit de jeugdjaren komen weer boven en langzaam wordt het vage beeld van de school steeds duidelijker. Weinigen zullen zich realiseren dat het woord school uit een ver verleden stamt. De oude Grieken spraken van scolè en bedoelden hiermee vrije tijd voor studie van kunsten en wetenschappen. Ook werd met het begrip scolè de plaats aangegeven, waar men terecht kon om te studeren.
Bovenstaande wil niet zeggen dat de eerste vorm van onderwijs in Griekenland plaats vond. Al van het oude Mesopotamië en Egypte is het bekend dat er, zo’n 5000 jaar geleden, scholen bestonden. Meestal waren de scholen nauw verbonden met de kerkelijke (paleis) of wereldlijke (tempel) macht. Er was echter ook al een aantal particuliere scholen. Slechts een select groepje leerlingen volgde de lessen in o.a. lezen, schrijven, rekenen en landmeetkunde.
De joden bepaalden zich meer tot de godsdienst en de ethiek. Merkwaardig was hierbij dat men probeerde het gehele volk bij deze vorm van onderwijs te betrekken.
Door de Grieken werd een systeem van vakken opgesteld. Leerplicht bestond niet, maar het was een normale zaak dat ieder kon lezen en schrijven! Het onderwijs werd gegeven door particulieren.
Door de Romeinen is de Griekse opzet later overgenomen hoewel bij dit volk het accent meer lag op het hoger onderwijs. Bovendien was sprake van staatsbemoeienis ten aanzien van het onderricht.
Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk (400) kreeg het onderwijs een christelijk stempel opgedrukt.
De verzorging was in handen van de kerk, het klooster, of de landheer. In de steden speelden bisschoppen, gilden, stadsbestuur en particulieren een belangrijke rol. De kinderen kregen les in: zingen, kennis van het Onze Vader, godsdienst en de Tien Geboden. In feite waren de lessen voor iedereen bestemd, een vorm van volksonderwijs waarin de praktijk niet veel van kwam. De kinderen van de kasteelheer gingen niet naar één van bovengenoemde scholen, maar kregen hun opleiding op het slot bij een bevriend adellijk heer. Van belang waren: jagen, vechten, het schaakspel en de dichtkunst. De meisjes werden onderwezen en opgeleid door hun moeder op het eigen kasteel. Goede manieren en sociale omgang namen hierbij een belangrijke plaats in.
Hogere vormen van onderwijs trof men in de grotere steden aan, zoals de Latijnse school. In de 12 e en 13 e eeuw werden de eerste universiteiten gesticht: Bologna, Oxford, Parijs, Leuven, e.a.

Nederland
Op het gebied van onderwijs bleef ons land achter ten opzichte van de boven beschreven situatie. Van de periode voor 1200 tasten we in het duister. Drie eeuwen later treft men vele parochiescholen aan, waar de leerlingen in ’t algemeen gedurende twee jaar onderwezen werden. Latijnse scholen waren gevestigd binnen de muren Utrecht en een aantal Hanzesteden.
Het onderwijs stoelde op het eind van de Middeleeuwen op de Rooms Katholieke leer. De tachtigjarige oorlog zorgde voor een ommezwaai en een calvinistisch tintje.

School-0101
Dit was de eerste universiteit
in Nederland (1575).

Universiteit te Leiden
Een geschenk van Prins Willem van Oranje aan de stad Leiden voor het kranige verzet tegen de Spanjaarden in de 80 jarige oorlog.

De eerste universiteiten in ons land werden gevestigd te Leiden (1575),Franeker(1585), Groningen (1614) en Utrecht (1636) en Harderwijk 1648.

Sliedrecht zal geen uitzondering geweest zijn in geschetste ontwikkeling. We moeten echter wachten tot het eind van de 16e eeuw eer we houvast krijgen aan de Sliedrechtse onderwijsdraad.

Armoede en geen onderwijs
Lange tijd was onderwijs in Sliedrecht een ongekende zaak. De grote verandering binnen de kerk – De Hervorming – had niet direct gezorgd voor een stichting van een school binnen onze in het kader van de verdediging tegen de Spanjaarden – we vertoefden immers in de jaren van de tachtigjarige oorlog – eisten hun tol. De beurs liet geen uitgaven toe tot de bouw van een school.
Tegen het eind van de 16e eeuw wordt voorzichtig gesproken over het lesgeven aan kinderen. Het was de eerste Sliedrechtse dominee Wilhelmus Lontius (1582-1584) die zich beklaagde over het feit “datter te Sliedrecht en de Wijngaerde geen schole is”. Hij heeft kennelijk geen schoolmeester kunnen begroeten, want ook zijn opvolger dominee Arnoldus Wassenburgh (1584-1603) zat nog steeds zonder meester. De kinderen zouden “woestelijk opwassen der kindre daer er geen schoolmeester is.”
Govert Ollendorp, ook wel bekend onder de naam Godefridus, kreeg van de classis in 1587 de opdracht “voor eene goede schoolmeester bij sijne overheijt te schriven”.

De eerste schoolmeester
Het zou tot 1594 duren eer er sprake is van de benoeming van een schoolmeester, Abraham Adriaensz was zijn naam. Ondanks de voortwoedende oorlog was er geld voor zijn aanstelling. Abraham die ” gesont in leere ende leeven was bevonden” ging de kinderen les geven in een lokaaltje bij de kerk. Zijn taak bestond uit “de kinderen leeren lesen, schrijven, spreken ende vrije konsten kennen, maer deselve oock in de godsaligheyt ende Catechismus onderwijsen.”
Gelet op het laatstgenoemde zal ook hij, zoals in die tijd gebruikelijk was, aan de eis hebben moeten voldoen zuiver in de Calvinistische leer te zijn.

De schoolmeesters moesten daartoe een formulier ondertekenen met de volgende tekst:
“Wij ondergeschrevene Schoolmeesters verklaren oprechtelijk in goede conscientie voor den Heer met deeze onderteekening, dat wij van herte gevoelen en gelooven, dat alle Artikels en stukken der leer in deze belijdenis en Cathechismus der Gereformeerden Kerken begrepen, mitsgaarders de verklaring van eenige Artikelen der voorzegde leere, in de Nationale Synodus te Dordt gedaan, in alles met Gods woord overeengekomen. Beloven derhalve, dat wij de voorgezegde leer getrouwelijk zullen voorstaan, en de jeugd naar eisch van ons beroep en haar begrip naarstiglik inscherpen, op poene, dat wij hiertegen doende, van onze schooldienst zullen afgezet worden.”

School-0102Ook op de door de schoolmeester gebruikte boeken werd streng toezicht gehouden. Ze moesten beslist niet in strijd zijn met de “ware Gereformeerde Religie”.

Ook Abraham zal onder vergelijkbare omstandigheden gewerkt hebben in zijn schooltje aan de voet van de Sliedrechtse kerk …
Abraham zal zijn schamele inkomen, zoals gebruikelijk in die tijd, hebben aangevuld met zijn nevenfuncties van koster, voorzanger in de kerk, doodgraver, klokkenluider, enz.
Trouwens om in aanmerking te komen als schoolmeester diende door de kandidaten een proeve van bekwaamheid te worden afgelegd. De sollicitanten bij een vacature moesten, per drietal, op zondag in de kerk hun vaardigheid tonen in het voorlezen uit de bijbel en het zingen van psalmen. De kerkenraad maakte vervolgens een voordracht. Benoeming vond plaats door de Heer van het Ambacht.

Abraham Adriaensz. werd later beroepen naar Kedichem, daar ruilde hij met de classis Leiden naar Zoeterwoude, vandaar gaat hij naar Zunderdorp c.s., Eethen en Drongelen, Aalburg, om tenslotte in Arkel te blijven tot zijn dood in 1629.

Het zou tot 1827 duren eer er een tweede school in Sliedrecht bij kwam. De stond ter hoogte van de Tolsteeg. Een tweetal woningen werd verbouwd tot een school en een schoolmeesterswoning. De eerste onderwijzer van deze school heette Hendrik Slingerlandt over wie we later meer zullen vernemen.