06 – Debating club

De hoofdonderwijzers waren allen lid van de Sliedrechtse Debating Club
School-0601Achterste rij van links naar rechts: J. D. Wetsels (rijksontvanger), C. Groustra (hoofdonderwijzer), A. L. Luyt (boekhandelaar), Danielse (gem. secretaris), P. Langeveld (arts), J. V. Disselkoen (hoofdonderwijzer) , F. Janse (hoofdonderwijzer)  .
Voorste rij van links naar rechts:A. Prins de Baat (arts) , E. D. G. Frahm (hoofdonderwijzer), Ds. Dr. J. W. Lieftinck (predikant), W. van der Schuijt (hoofdonderwijzer) en P. Scheltema ( arts).
P. Langeveld, A. Prins de Baat en Ds. Dr. J. W. Lieftinck waren lid van de schoolcommissie.

Het personeel in 1896
Rond 1896 stonden de volgende personen voor de klas:
School 1: Hoofd Frans Janse, Gerard C.A. Steynis, Andries Kerssen, Jan Zuidhof en Hendrika G. Cramer.
School 2: Hoofd Benjamin J. Groenevelt, Dirk Mackaij, Jan Willem van Gelderen, Lourens Roetman, Dirk E. Zuidhof en Sophia S. Frevel.
School 3: Hoofd Kornelis Groustra, Albertus Schuur, Leonard J. den Hartog, Pieter J Steenhoven en Bertha M. Brinkgreve.
School 4: Hoofd Willem van der Schuijt, Heiwich A. Runge, Jan R. ’t Hoen, Johannes van der Heide, Pieter J. Groenevelt, Jan van Rugge en Louise W. S. van Vuuren.
School 5: Hoofd Jacob V. Disselkoen, Aart Boer, A. van Weijgerden, Pieter J. de Haan, Teunis Kleijn, Hendrik C. Hellema en Johanna J. A. Damsté.

School-0602
Disselkoen

Een feestdag op school 5 te Baanhoek
Op School 5 werd op 1 mei 1896 een uniek feit herdacht. Onderwijzer A. van Weijgerden, sinds 1877 verbonden aan de school, was op genoemde datum 50 jaar als onderwijzer werkzaam. De dag was voor hem een grote feestdag, maar aan stoppen met werken dacht hij voorlopig nog niet. Eerst in 1901 geeft de dan ruim 70-jarige te kennen ontslag te nemen, maar de vrees de voordelen te ontgaan die zouden kunnen voortspruiten uit de stichting van een weduwen-pensioenfonds weerhield hem toch weer van zijn voornemen.
In 1902 verlaat hij de school uiteindelijk. Schoolhoofd Disselkoen spreekt lovende woorden over Van Weijgerden, die “tot de laatsten dag betoonde een ijver en toewijding, waaraan menig jong onderwijzer een voorbeeld kon nemen.”
Disselkoen

School-0603
Janse

Een mazelenepidemie in 1898
Sliedrecht werd in 1898 getroffen door een mazelenepidemie die het verzuim in de maand juni tot 20 % deed stijgen en in juli zelfs tot 31 %. Gedurende die maanden stond het onderwijs aan de school in Wijk A van de heer Janse bijna geheel stil. Telkens moest met de van ziekte herstelde kinderen de leerstof worden ingehaald. In de lagere klassen waren het de zieken die het onderwijs ophielden, maar in de hogere klassen waren het de gezonden die wegens ziekte van hun jongere huisgenoten moesten verzuimen.
Een feit dat de bevreemding wekte van de heer Janse. De oudere leerlingen konden zijns inziens best de school bezoeken zonder kans op infectie. Bovendien moest het hem van ’t hart dat het onzinnig was dat onderwijzers de toegang van de school werd ontzegd. Tenslotte hield hij een pleidooi om de mazelen te schrappen van de lijst van besmettelijke ziekten.In Wijk D moesten de leerlingen van de eerste klas, die rond de 70 kinderen telde, op advies van dokter Langeveld, tevens voorzitter van de schoolcommissie, enige tijd thuis blijven.

Een noodkreet van de heer Groustra, het hoofd van school 3
School 3 – immer aan kritiek blootgesteld – gaf in het jaarverslag van 1898 goed tegengas. Herhaaldelijk werd het onderwijs gekraakt. Kennelijk zaten de heer Groustra de, volgens hem onterechte, grieven zeer hoog. In een scherp betoog laat hij de Commissie van Toezicht zijn visie weten.
“Wanneer aan deze school eene vacature ontstaat, melden zich telkens enkel sollicitanten aan, die werkzaam zijn aan eene gewone Volksschool, zonder uitgebreid leerplan. Deze leerkrachten moeten het onderwijs aan de voor hen vreemde inrichting grootendeels opnieuw leeren.”
“Waar Middelbare Scholen voor ’t zelfde aantal leerlingen driemaal zooveel kosten als eene school met uitgebreid leerplan, is het treurig te constateeren dat de Lagere School achtergesteld wordt bij de Middelbare.”
“Men zou alles in ’t werk dienen te stellen de School met uitgebreid leerplan, nadat de stichting van een drie-jarige H.B.S. te Sliedrecht werd veroordeeld, te maken tot eene inrichting die de vergelijking kan doorstaan met dergelijke scholen in de steden. In stede daarvan wordt zoveel mogelijk bezuinigd op het onderwijs.”
“Wel heet het gemakkelijk, dat het onderwijs op de school nog niet op orde is! Het is geen eerlijk spel iemand eerst met lamheid te slaan en hem dan te bespotten.’
“Ik kan de gebrekkige inrichting niet voor mijn rekening nemen. De zuinigheid bedriegt hier de wijsheid.”

School-0604
Groustra

Tenslotte raadt de heer Groustra het volgende aan:
– De school moet verbouwd worden.
– Onderwijzers moeten worden aangesteld met hoger salaris en een enkele maal met meer bevoegdheid.
– De inrichting dient zo goed te zijn als ’t kan. Een plaats met meer dan 10.000 inwoners verdient dit.

Geen malse kritiek van een duidelijk gekrenkt schoolhoofd.
Gezien tegen het tijdbeeld aan het eind van de 19-e eeuw een gedurfd aantal uitspraken.

Eieren voor zijn geld
Hoewel de Commissie het verhaal van de heer Groustra niet geheel onderschrijft, neemt zij de woorden wel serieus en geeft het College van B & W de raad een onderzoek in te stellen, waarbij de hulp van de leden van de Commissie wordt toegezegd.
Bij B & W schoot de opmerking dat de heer Groustra “de gebrekkige inrichting niet voor zijn rekening wilde nemen” in het verkeerde keelgat. Er waren heel wat gesprekken voor nodig om de zaak weer recht te zetten. Het College kon slechts meegaan in het feit dat wanneer onderwijzers moesten worden aangesteld deze met een hoger salaris beloond zouden worden en een keuze gemaakt diende te worden uit personen met meer bevoegdheden.
De heer Groustra werd verzocht zijn opmerking aan het College nader toe te lichten, waarop hij eieren voor zijn geld koos en zijn woorden introk. Van inspraak was aan het eind van de negentiende eeuw nog weinig sprake.