07 – De Spanjaarden in de Alblasserwaard

Geschiedenis-0701
De bestorming van Alkmaar, waar de victorie begon

De Spanjaarden hadden in 1572/73 verschillende steden veroverd. Haarlem was na een dappere verdediging weer in Spaanse handen gekomen. Van dit beleg, dat in de winter 1573/74 plaatsgreep, had Alva zijn les geleerd. De Spaanse nederlaag bij Alkmaar bewees, dat wanneer men met geweld alle Hollandse steden zou willen innemen, een tienmaal zo sterk leger nodig zou zijn. Daarom dacht Alva een nieuw stelsel tot onderwerping uit dat hij in een brief aan de Spaanse koning, Philips II, als volgt uiteenzette:

 

Geschiedenis-0702
Alva

Ik ben thans bezig om de troepen op welgekozen kwartieren te leggen, waar zij beletten kunnen dat de Geuzen de hulpmiddelen van het platteland tot zich trekken. De rebellen zullen op die manier in hun steden opgesloten zitten en van honger vergaan. In een winternacht, als de sloten en singels dicht liggen, gelukt het misschien ze te verrassen en te overrompelen”.Een der “welgekozen” kwartieren zou in de Alblasserwaard liggen. Het verlies van Geertruidenberg in 1573 had de Spanjaarden geheel uit de Merwedestreek verdreven en toch was die voor de Spanjaarden belangrijk om de handel naar Duitsland te kunnen belemmeren.
In de zomer van 1574 verschenen hier plotseling de Spaanse soldaten aan de dijk en zij dwongen de bewoners van de Alblasserwaard tot het verrichten van graafwerk voor een schans te Hardinxveld. Het is te begrijpen dat Sliedrecht, als een der buurdorpen, van die Spaanse troepen veel te lijden heeft gehad.

Graafwerk
In allerijl werd nu, op voorstel van de Prins Willem van Oranje, de dijk van de Alblasserwaard bij Papendrecht en bij Elshout (nabij Kinderdijk) doorgegraven. Met dit werk werd 13 augustus 1574 een begonnen. De Spanjaarden hadden de dijk in bezit vanaf het gat ten oosten van de kerk van Papendrecht tot Hardinxveld, waaronder het gehele dorp Sliedrecht. Ze voelden zich niet erg op hun gemak, want aan weerskanten stond het water nu tot de dijk, terwijl de Dordtse oorlogsschepen de nog onvoltooide schans beschoten.

Op voorstel van de Prins werden maatregelen genomen voor een betere beveiliging van Sliedrecht. Aan Dordrecht werd op 8 oktober 1574 opgedragen ” om schepen tot bewaring van het Houten Hoofd te Sliedrecht te schikken “.

Uiteindelijk gelukte het om de Spanjaarden uit Hardinxveld te verdrijven. Op 25 november 1574 was de schans weer in handen van de Prins. De knechten (soldaten) waren echter onwillig bij de schans te blijven. Aan Gorinchem, dat er groot belang erbij had de manschappen te laten vertrekken, werd toegestaan de schans te demolieren. Op 2 december 1574. werd door de Staten van Holland besloten dat de schans geslecht zou worden en dat de materialen zouden dienen voor het stoppen van de Wolfertse dijk. De mannen uit de Alblasserwaard, die door de vijand gedongen waren tot het opwerpen van de schans, moesten ook zorgen voor de afgraving.

Men redeneerde dus: “Wie de schans gemaakt heeft, moet hem ook maar afbreken! ” De dorpen moesten daartoe een belasting van “een stuiver op de morgen” heffen. Voortaan zouden er voortdurend oorlogsschepen bij Sliedrecht moeten liggen om te voorkomen dat de vijand nieuwe schansen op zou werpen.

Sterk te water en binnen de stadsmuren
In het algemeen was men in de 80-jarige oorlog tegen de Spaanse soldaten, toen de beste ter wereld, slecht opgewassen. Daarop waren twee uitzonderingen; de vloot en de steden.
De Watergeuzen, voor geen kleintje vervaard, hadden in 1572 het bevel over talrijke schepen op de rivieren en stromen op zich genomen. (Een schip onder de voet maakte van de in het landgevecht onbedreven Zeeuw een leeuw). Daardoor was de Prins oppermachtig te water. Men kan gerust stellen dat dit in de eerste jaren van de 80-jarige oorlog de beslissende factor is geweest.

De burgerij, ongeschikt om te velde te dienen, had haar grote defensieve waarde in de belegeringen van Haarlem en Leiden bewezen en de Spanjaarden gaven het op, zoals we boven eerder lazen, de steden door beleg of bestorming in te nemen.

Een plan van de Prins van Oranje
De Prins van Oranje en zijn medewerkers ontwierpen nu een schitterend plan om ons land van de Spaanse tirannie te verlossen. Op alle belangrijke punten waren door de Spanjaarden schansen en redouten aangelegd om de scheepvaart te bewaken. Goed bewapende galeien en cromstevens zorgden voor de afsluiting van de rivieren.

Zo was men in 1574 en 1575 ook bezig met het maken van dergelijke schansen bij Krimpen aan den IJssel en bij Elshout. Het gehele jaar had men aan de schans te Krimpen gewerkt. Aan het einde van het jaar verschenen plotseling prinsgezindenden voor Krimpen, waar ze onder aanvoering van Hierges, de schans bemachtigden.

De geschiedschrijver E.van Meteren schrijft hierover: “Crimpen bij de Spaengiarden ghesterckt, bij de Hollanders belegert ende ingenomen. Alzo sij met den legher nederwaerts van Schoonhoven ware ghekomen, hebben Crimpen een dorp met twee schansen ingenomen ende seer ghesterckt, waermede sij niet alleen de rivieren stopten, maer meijnden daer langs in Swijndrecht ende in de ander eijlanden drooge voets te gheraken, oock int Eijlandt van Voren om den Brielle ende Dordrecht in te neemen. Ende in den winter met hulpe van de ijse aenenslagen op Geertruijdenberghe, Gorcum ende Bommel te maken, de Mase ende Rhijn te vermeesteren, hoewel de wateren niet bij ijsganck te passeeren waren sonder schepen.”

Op 2 juli 1575 was met de aanleg van de schans bij Elshout begonnen en waren alle arbeiders, die bij Delfshaven aan het werk waren, daarheen overgebracht. Wel een bewijs dat men grote haast met de aanleg had. Door de inneming van deze schans kregen de Spanjaarden toch weer invloed in de Alblasserwaard. Het verlies van deze schans was dan ook een bedenkelijke zaak voor de veiligheid van Holland Dit temeer daar de Spanjaarden ook een schans te Kinderdijk aanlegden en zo de IJssel, Lek en Noord beheersten! Maar de Prins zat ook niet stil. Hij zond Frederick Ottens als Commissaris Generaal om schansen aan te laten leggen in de Riederwaard tegenover Krimpen en ” stopte” de Lek door het laten zinken van grote schepen.

In de Alblasserwaard werd Jacob Blok belast met het in allerijl aanleggen van een schans te Papendrecht. Daartoe werd de dijk aan de zijde van Kinderdijk op twee plaatsen doorgraven. Op 29 augustus 1575 werd met het werk aangevangen en op 21 september was men reeds zover dat men een wachthuis kon bouwen.
Omdat men niet zo spoedig het nodige hout kon krijgen, brak men in Dordrecht het tolhuis en het tolhoofd aan de Riedijk af en gebruikte de afkomstige materialen in Papendrecht.
De gaten in de dijk werden uitgediept om zodoende de oorlogsschepen in de Waard te kunnen brengen, o.a. een grote caeghschuijt, benevens 40 à 50 andere schepen.

In het begin was men niet erg gelukkig want: “Ten tijde als alle de vloote van de schepen ende schuijten d’eersten reijse (voor de eerste maal) deurt ’t gat van Papendrecht werden getrocken omme te beleggen de schansen van Crimpen, ’t Elshout ende Kinderdijk”, waren die schepen op drift geraakt en door de eigen bemanning geplunderd en dat terwijl de schippers een loon van een rijksdaalder voor lijf en schuit en de knechten een bedrag van 16 stuivers voor hun lijf genoten.

De Prins van Oranje zette echter alle energie op de herovering van de schansen, wel wetende wat hieraan gelegen was. De geschiedschrijver Bor meldt ons: “De oorloghe in deze tijt op het heetste was en die van Hollandt ende Zeelandt seer benaut ende gheperst waren. Se niet en wisten waer sij hen te wachten hadden, want aen alle quarieren hadden sij genoegh te doen. Doch de goede toesicht ende naersticheijdt van den Prince dede soveele dat hij ( de vijand ) soo wel in de Dordtsche Waert als ander plaatsen tot sijnen vermete niet en conde comen.”

Geschiedenis-0703
Willem van Oranje

Gevaar voor eigen leven
De Prins kwam in eigen persoon naar Dordrecht en bevond zich op 4, 8 en 17 februari met gevaar voor eigen leven in het beleg der schansen.
De schepen werden opnieuw door het Papendrechtse gat gesleept en in de Alblasserwaard werden, volgens Bor, 21 vaandels soldaten, 100 paarden en 3000 boeren bijeengebracht.
Op 4 februari 1576 schrijft de Prins aan zijn broer Jan den Ouden, dat hij gedurende acht dagen, drie schansen, die de vijand op de rivieren Lek en Maas tussen Dordrecht en Rotterdam bezet hield, belegerd had. Vooral met het nemen van Schoonhoven had hij zich veel moeite gegeven. Als God ons de gunst geeft die schansen te veroveren, zo schrijft hij, zal dat een grote verbetering voor onze scheepvaart zijn.
Op 21 februari 1576 gingen de drie schansen bij een verdrag aan Filips van Hohenlohe, de Staatse bevelhebbber, over, waarbij de vijand alle geschut moest achterlaten. De Spanjaarden beschouwden dit als een groot verlies daar hun nu grotendeels de pas was afgesneden om Holland tot onderwerping te brengen.

In een brief van 4 april 1576 schrijft de Prins aan Jan den Ouden:

” Het heeft God intussen behaagd, ons de genade te schenken de schansen in onze handen te brengen, waarvoor wij wel grote stof hebben om Hem te loven, omdat die forten van groot belang zijn om een groot gedeelte van het land in die kwartieren te bewaren. Wij werken nu met man en macht om ze te versterken, opdat de vijand er zich niet meer in zal nestelen.”

Het Geuzenlied zong over dit roemruchte feit:

“Oudewater werd heel in ’t sant verbrant.
Maer int bolwerck te Crimperkerck
Haelden sij weder schant. (schande)

Lang bleef het feit in de herinnering leven en men sprak in de Waard nog vele jaren daarna over ” Ten tijde als de Spanjaarden in ’t Elshout kwamen”, als men het over jaar 1575 had.

De toestand in Sliedrecht in de jaren 1575-1577

Geschiedenis-0704
Sliedrecht, circa 1575

Door de schans en de gaten in de dijk bij Papendrecht was Sliedrecht aan de westzijde voldoende beveiligd. Uit het noorden kon men niet aanvallen, want de Waard stond blank. Aan de zuidzijde beheersten de Dordtse oorlogsschepen de Merwede. Alleen aan de oostzijde was het niet pluis.
Al waren de Spanjaarden uit Hardinxveld verdreven en al lagen er oorlogsschepen bij het Houten Hoofd, toch bleef het daar een onveilige hoek, zoals uit het volgende verhaal zal blijken.
Sliedrecht, circa 1575
Omstreeks Kerst 1575, dus nog tijdens de strijd om de schansen te Elshout en Krimpen, was Thielman Dircksz, een inwoner van Sliedrecht gehuurd een schuit met rogge, die men ’s nachts niet aan de Sliedrechtse wal durfde te laten liggen, naar de uitlegger (d.i. het oorlogsschip dat voor Werkendam lag) te brengen. Op de terugweg voer de knecht van de schuit weer mee, terwijl er ook een matroos van de uitlegger aan boord gestapt was.

“Het was perriculoes (gevaarlijk) ende onveilig de wegen te gebruycken omme te voet te gaen”.

Men kon dus over de Merwededijk beoosten Sliedrecht niet zonder gevaar lopen.
De knecht van de schuit met rogge was door het voortdurend gevaar roekeloos geworden. Op de vraag van Thielman of hij bedongen had dat, als hij gevangen zou worden genomen, men losgeld voor hem zou betalen, had de knecht geantwoord: ” Neent, ick ben al zoe veel overcoemen, ick sal hier oeck wel deur komen.”

Toen zij een eindweegs gevaren hadden kwamen de twee knechts op het ongelukkige idee om een weddenschap aan te gaan, dat zij sneller naar Sliedrecht zouden lopen als de schipper zou kunnen varen. Zij zeiden tegen Thielman: ” Wij en moegen hier niet blijven zitten, wij sellent eer gaen, dan ghij varen.”

Thielman had hierop geantwoord: “Goede mannen blijft bij mij, ende vaert met mij. In die ledige huysen leggen papoupen, blijft daarom hier, want gij zult mogelijk gevangen genomen worden.”

De knechts zetten echter hun wil door en gingen aan land. Thielman vervolgde alleen zijn weg naar Sliedrecht en kwam daar aan “behoudens lijfs” , terwijl hij later vernam dat de knechts door de “papouwen” gevangen genomen waren.

Dit verhaal geeft wel heel scherp de onveiligheid aan, niet allleen over water, maar ook op de Merwededijk! De bevolking had grotendeels hun woonsteden verlaten en in de ledige huizen loerden de Spanjaarden, hier smalend “papouwen”of “papoupen” genoemd, of ze niet iemand gevangen konden nemen om hen tegen een flink losgeld weer vrij te laten.

Al waren de Spanjaarden in februari 1576 uit de Alblasserwaard verdreven, toch was de veiligheid te water nog zeer gering. Geschiedschrijver M. Balen vermeldt in zijn Beschrijvinge van Dordrecht over Cornelis de Witt, grootvader van de gebroeders de Witt, het volgende:
“Op de leste April 1576 reysende in commissie (opdracht) van den Staat naar Geertruidenberg, opten Biesbos, waar hij gevangen werd door de vrijbuyters dienende onder Monsieur Dragon (Mondragon), onder welke drie overgeloopen Dordtsche Borgers waren, op welkers lijve yder Honderd Dalers was gesteld, met welke hij (C. de Witt) sprak en conditioneerde dat se hem buyten hechtenis soude helpen”
Ze brachten hem de tweede mei te Dordrecht en verkregen van de Prins pardon en van De Witt de beloofde penningen.
Eerst na de muiterij van de Spanjaarden op Schouwen, de Spaansche Furie te Antwerpen en de Pacificatie van Gent kon men hier weer enigszins op adem komen.

De wijk naar elders
De toestand was bijna hulpeloos geweest. Het vee was op last van de Prins op een andere plaats in veiligheid gebracht. Een groot deel van de bevolking had naar elders de wijk genomen. De Sliedrechtse vissers hadden zich buiten de Vuilpoort te Dordrecht neergezet en visten van daaruit op de Merwede. Ook vele andere Sliedrechters hadden hun geboortegrond verlaten en zich in Dordrecht, Gorinchem, zelfs in Schoonhoven en Rotterdam gevestigd. Telkens kan men in de huwelijksregisters te Dordrecht lezen over personen uit Sliedrecht: ” Geboren te Sliedrecht maar meestentijds hier gewoond.”
Have en goed had men echter achtergelaten en het land dat onder water stond, had voor hen toch geen waarde.
Toen men in 1577 op kosten van de Staat weer herdijkt had, geloofden velen niet, dat de toestand veranderd was en bleef men rustig in de steden wonen en kwam men ook de verplichtingen van dijkonderhoud niet na. Ook de ambachtsheren hadden hun heerlijkheden verlaten. Het land was aan de gemene ingelanden van de Alblasserwaard vervallen.
Om aan deze ongewenste toestand een eind te maken lieten schout en heemraden van Sliedrecht te Dordrecht, Gorcum van de puien van de raadhuizen afkondigen dat alle kosten, ook over de ingelanden buiten het dorp woonachtig, zouden worden omgeslagen en dat deze ingelanden verplicht waren een vertegenwoordiger in het dorp aan te stellen!

De verdediging van de Alblasserwaard

Geschiedenis-0705
Alblasserwaard en Biesbosch 1575

Sliedrecht lag in de 80-jarige oorlog op één der gevaarlijkste plaatsen of zoals men het toen uitdrukte aan de frontieren van Holland. Dat was lang geen prettige situatie en men had hier voldoende ondervonden welke onheilen een onverhoedse vijandelijke aanval kon veroorzaken.
Het is dan ook geen wonder dat men na 1577, toen de Alblasserwaard weer droog gekomen was, maatregelen ging nemen om herhaling te voorkomen.
De Staten van Holland zorgden ervoor, dat de rivier de Merwede op een geweldige manier beveiligd werd. Aan de zuidzijde had men de vesting Loevestein, die aanmerkelijk versterkt werd, en het bemuurde Woudrichem, dat talrijke nieuwe bolwerken kreeg. Daarop volgden de Muggenschans nabij het Sleeuwijkse veer en de schans van Werkendam. Jammer genoeg moest tussen Werkendam en Dordrecht een groot hiaat in deze verdedigingslinie blijven, omdat er toen nog meer water dan land was. Wij vinden hier slechts vermeld een reduit bij Crayenstein (Ronduit) en het Bontjesreduit op de Kop van het Land op het Dordtse eiland.
Door het ontbreken van versterkingen juist tegenover Sliedrecht was hier een grote maas in het net, waar de Spanjaarden van tijd tot tijd doorslopen om een aanval op de Alblasserwaard te doen.
Aan de noordzijde lag de sterke vesting Gorinchem en van daaruit in Hardinxveld en Giessendam een aantal reduiten. Verder lagen er wachtschepen op de Merwede o.a. bij het Houten Hoofd van Sliedrecht en recht voor de Kerk. Ook bij de reduiten lagen oorlogsjachten en in Dordrecht was een zeer snel schip gestationeerd, dat de vijand eventueel op de wateren van de Biesbosch kon na zitten.

Een burgerwacht te Sliedrecht
Toch bleef de Biesbosch tegenover Sliedrecht het zwakke punt in dit verdedigingsstelsel en daarom was het dubbel nodig dat men hier steeds op zijn hoede was.
De verdediging van de Alblasserwaard werd door dijkgraven en heemraden dorpsgewijs geregeld en zo kregen we hier in Sliedrecht ook een burgerwacht met kapitein, luitenants, sergeant-majoors en rotmeesters of korporaals. Iedere ingezetene van Sliedrecht, zowel Sliedrechter als vreemdeling, moest dienen, tenzij hij boven 60 jaar of Doopsgezind was. In het laatste geval moest men, evenals de weduwen, een maandgeld betalen.
Elk lid van de burgerwacht moest op aanwijzing van de kapitein, al naar hij gegoed was, voorzien zijn van wapenen, die hij op eigen kosten moest onderhouden. Wie bijvoorbeeld een roer of bosse had moest altijd drie ellen lont, een half pond buspoeder (kruit) en 12 loden (kogels) bij zich hebben. Elke nacht werd door een gedeelte van de manschappen gewaakt in de daarvoor gemaakte wachthuizen en wie ziek of afwezig was, moest een plaatsvervanger stellen. De rest moest steeds de wapenen gereed houden en wanneer de klok luidde of de trommels geroerd werden, moest ieder zich welbewapend naar de loopplaatsen spoeden, die onder meer bij de kerk en het logement van de kapitein waren.
Zo kon men het wonderlijk verschijnsel zien dat de boerenbevolking, die nooit de wapenen gedragen had, thans wacht hield en marcheerde als de schutters in de stad.
In het begin was dat voor de boeren zeer vreemd en men moest allerlei bepalingen maken om ongevallen te voorkomen. Het gebeurde namelijk wel dat men zogenaamde ereschoten loste en dat men vergat zijn geweer te ontladen. Dat daardoor ongelukken ontstonden is begrijpelijk. Daarom mocht men geen ereschoten lossen, dan nadat men zijn roer in bijzijn van enige van zijn rotgezellen beproefd had.

Flinke boete
Op allerlei handelingen van de burgerwachten was boete gesteld. Werd iemand slapende op wacht aangetroffen dan verbeurde men zijn geweer, dat hij voor drie gulden mocht lossen (terugkopen). Kwam hij te laat, of ging hij te vroeg weg, een boete wachtte hem. Vergat de rotmeester zijn “losse” (leus, wachtwoord) of deelde hij het mee aan zijn gezellen, hij verbeurde drie gulden en zo ging het ook met vechtersbazen die op wacht vochten en met dieven, die hout en rijs van de bevolking stalen om hun wachthuizen mee te verwarmen.
Toch was het nuttig dat de boeren gewapend waren, want ten plattelande werd men voortdurend door allerlei gespuis lastig gevallen. Er was dan ook bepaald dat:”De huisluiden (boeren) zich tegen alsulcke ruyters, soldaten, vrijbuiters, vagebonden, bedelaars, kaesjagers of anderen zouden mogen verweren en wanneer iemand van dit gepuis gekwetst, aangeschoten of doodgeslagen werd, dan zou daarvoor geen wraak of recht gedaan worden!”

Vernuftig seinsysteem
Men had op de Sliedrechtse dijk een vernuftig seinsysteem gemaakt. Op onderlinge afstanden en bij de wachthuizen evenals op de wachtschepen had men grote masten met lantaarns geplaatst. Kwam nu de vijand, dan werd op de plaats waar men onraad bemerkte de lantaarn aangestoken en aan de mast op en neer gehaald. De andere seinmasten werden dan ook verlicht, maar moesten hun licht stil laten hangen. Direct daarop werden de trommels in alle wachthuizen geroerd, de kerkklok begon te luiden en dit gelui werd door de andere dorpen overgenomen en zo stond in korte tijd een groot leger gewapende boeren aan de dijk. Bij grote aanvallen hadden de Alblasserwaard en het land van Arkel elkaar hulp toegezegd.
Meestal waren het slechts aanvallen van één of twee scheepjes met vrijbuiters en dan was het alarmeren van Sliedrecht alleen al voldoende. Wijngaarden was verplicht op het eerste sein van onraad Sliedrecht bij te staan en zijn gewapende mannen naar de dijk te zenden. Dit verdedigingssysteem bleef gedurende de gehele 80-jarige oorlog bestaan en heeft toen herhaaldelijk zijn noodzakelijkheid bewezen.