09 – Strijd tussen schoolhoofden en onderwijzers

Het voorstel om inzage te krijgen in het jaarverslag, ingediend door de Bond van Onderwijzers afdeling Sliedrecht, viel bij niet in goede aarde bij de heren hoofden van scholen.
Dit blijkt duidelijk uit onderstaand schrijven gericht aan de Commissie van Toezicht.

M.M.

In antwoord op de missive d.d. 26 januari 1904 namens de Commissie van Toezicht tot ons gericht door den Secretaris, den Heer van Papenrecht om ’t jaarlijksch schoolverslag op te maken in overleg met ons personeel, hebben wij de eer U te berichten, dat wij ons wenschen te houden aan de wetten en voorschriften, ons van overheidswege gegeven.
Zoolang de republikeinsche school niet is ingevoerd en de gemeenteraad van Sliedrecht ons zijn vertrouwen blijft schenken, moeten wij weigeren elke poging te steunen, die wordt aangevoerd om de rechten, die bij de wet of verordening van ’t Hoofd eener School zijn toegekend, aan anderen over te dragen.
Naar onze meening zal iedere maatregel, die het gezag in de school aantast, het openbaar onderwijs schaden.
Wel zijn wij steeds bereid wenschen en opmerkingen, door ons personeel aan ons kenbaar gemaakt, ernstig te overwegen en daarvan, voorzooverre zij ons geschikt voorkomen, in ons verslag melding te maken.
Overigens zullen wij ingevolge art. 13 der verordening een verslag inzenden, zooals zoovele jaren heeft plaatsgehad, zonder dat wij, in strijd met de verordening en dus in strijd met onzen plicht, ons personeel de gelegenheid zullen bieden daarin een oordeel uit te spreken over eigen ijver, eigen geschiktheid, gedrag, enz, enz.
Wij meenen met zekerheid te mogen aannemen, dat eene dergelijke absurditeit nimmer bij de vaststelling der verordening in ’s raads bedoeling heeft gelegen.
Wij zullen echter de vrijheid nemen afschrift dezes aan dat College toe te zenden, opdat de Gemeenteraad zich zal kunnen uitspreken voor ’t geval, dat wij ons in dezen mochten vergissen en de Raad het eenhoofdig gezag in de school niet in allen deele mocht willen handhaven.

Hoogachtend enz.
De Hoofden der O.L. scholen
Alhier.

Sliedrecht, 30 januari ’04

School-0901
´t Groeneveldeschool en omgeving Op deze foto zien we de oude Groeneveldeschool. Althans zo werd het gebouw in de volksmond genoemd.Bij de nieuwbouw kreeg de school officieel het nummer 2. Later nadat de school in het Maranathagebouw werd gesloten en de Bosscheschool bij de Boslaan was geopend ging de school door het leven als school 1. Echter, de naam Groeneveldeschool verdween niet uit het spraakgebruik.

De onderwijzers krijgen inspraak bij de Commissie
Nadat de Commissie de hiervoor afgedrukte brief had ontvangen waarin door de schoolhoofden het verzoek om samen met het personeel een verslag op te stellen werd afgewezen, werden de onderwijzers en onderwijzeressen per schrijven van 1 februari 1904 verzocht zelfstandig een verslag over het afgelopen jaar te maken. Hiervan werd gaarne gebruik gemaakt. Over het verstreken jaar 1903 maakten de onderwijzers vervolgens voor ’t eerst een eigen jaarverslag.

Een jaarverslag van het onderwijzend personeel
We zullen in de diverse verslagen eens nagaan wat er onder het onderwijzend personeel leefde.
Het grootste gebrek aan school I (Rivierdijk, thans omgeving ’t Groenevelt) was volgens de onderwijzers en onderwijzeressen “het gemis aan eenheid”. Zo werd in de aanvangsklassen een andere rekenmethode gebruikt dan in de daarop volgende klassen. Voor vele vakken moest iedereen maar zien wat hij of zij deed. Schoolvergaderingen, waarbij het leerplan gezamenlijk besproken zou kunnen worden, werden niet gehouden. Het leerplan, opgesteld door het schoolhoofd, was een papieren ding dat hier of daar ergens in een kast door het schoolhoofd was opgeborgen en waarmee een deel van ’t personeel in ’t geheel niet op de hoogte was. De hoofden waren wars van schoolvergaderingen. Waren zij bang voor een geldingsdrang van de onderwijzers? Het doordrijven van hun zin tegen de wil van ’t hoofd? Voor oppositie? Wellicht was hun vrees niet geheel ongegrond. De nieuwe eeuw was kennelijk het startpunt om lang broedende ideeën aan de oppervlakte te brengen.

Autocratisch
De vraag : ” Wilt gij ’t gezag van ’t hoofd der school in zijn tegenwoordigen vorm behouden?”, werd met een duidelijk “Neen!” beantwoord.
Het autocratische gezag der schoolhoofden, misschien voor vroegere toestanden geschikt, zou met alle eerlijke middelen bestreden moeten worden. Niet langer kon berust worden in de toestand van onmondigen en minderwaardigen. Duidelijk werd de werksfeer er als een van heer en knechtschap ervaren.
Een groot bezwaar was het lesgeven aan veel te grote klassen. Het handwerkonderwijs diende niet langer aan twee klassen (60 leerlingen) tegelijk gegeven te worden. Het onderwijs was voor de toekomstige huismoeders van te groot belang om er op een dergelijke wijze mee om te gaan.
Bij absentie van de leerkrachten zou een regeling getroffen moeten worden waarbij zo weinig mogelijk met leerkrachten werd geschoven en het onderwijs zo min mogelijk schade werd aangedaan.
De morgenschooltijd zou onderbroken moeten worden door een schoolpauze in het belang van de gezondheid en de beweeglijkheid van het kind. Bovendien zou voor een betere ventilatie van de schoollokalen gezorgd moeten worden.

Geen zindelijke zaak
Het schoonmaken van de lokalen verdiende veel verbetering. Op ramen en deuren lag zoveel stof, dat men er wel op kon schrijven …. . Het kwam meermalen voor dat ’s woensdagsmiddags de school eerst werd schoongemaakt en daarna de kachelpijpen werden geveegd, waardoor alle banken met roet waren bedekt. De kleren en handen van de kinderen werden besmet. Geen zindelijk zaak … .
Een kraan van de waterleiding zou in ieder lokaal zeer wenselijk zijn om de kinderen tijdens warme zomerdagen zonder stoornis te laten drinken. Een wasbak onder de kraan zou goed uitkomen om de kinderen, die thuis onvoldoende werden gereinigd, enigszins toonbaar te maken.
De verwarming was bij koud winterweer in een woord een treurnis. De lokalen werden te laat verwarmd om voor een aangename temperatuur te kunnen zorgen. Bovendien konden de kachels op sommige dagen zo roken dat het beter was ze maar uit te laten gaan en de gehele dag in de kou te zitten. Aanbevolen werd voortaan cokes te stoken.

School-0902
School 2 bij de Boslaan. Links op de foto is de Bosscheschool te zien.De school kreeg bij de opening het nummer 2. Rechts een een fraai beeld van de Boslaan, die de dijk met de Tiendweg verbond.

Onredelijk
Om de vrije- en ordeoefeningen (gymnastiek) zoveel mogelijk geregeld te laten verlopen was een houten vloer in de overdekte speelplaats wenselijk. Men zou dan minder van weer en wind afhankelijk zijn. Het feit dat de kinderen van de scholen III en IV hun oefeningen deden in een behoorlijk verwarmd lokaal bij “De Groote Kerk”, werd als een onredelijk feit gezien.
Het verslag eindigt met de woorden: “Wij waarderen het in Uwe Commissie, dat zij door het verzoek aan ons klasseonderwijzers getoond heeft onzen strijd te begrijpen, onzen verheffenden strijd voor de emancipatie van den klassenonderwijzer tot waarachtig nut van ’t onderwijs.”

Geen stoel
De collega’s van school 2 (de school aan de Boslaan, in later tijden huishoudschool) betreurden eveneens het feit dat het schoolhoofd zich niet op het verzoek van de Commissie was ingegaan, “terwijl hij toch, uit den aard der zaak, beter dan de Commissie zich ervan heeft kunnen overtuigen, dat onderlinge beraadslaging van het gansche personeel zoonoodig is.”
Twee oorzaken die de lagere school in haar ontwikkeling remden waren:
· het onderschatten van de waarde van goed volksonderwijs;
· De positie van het hoofd was er een als van meester en knecht. Het hoofd besliste alles, kon beslissen in alles, voor allen, over allen.
Aangepakt dienden te worden de grote klassen, een getalsgrootte van 30 werd als ideaal aangegeven.
Ook hier werd sterk geklaagd over het ontbreken van de juiste leermiddelen, zoals een klok en een weegschaal. Ook meer directere zaken zoals schriften, leien en gom waren niet altijd in voldoende mate aanwezig. Was het bedrag per leerling werkelijk niet te verhogen in het belang van beter onderwijs?
Van de omvang van de bibliotheek had behalve de onderwijzer van klas 6 geen weet. Duidelijk werd dat de onderwijzer nog steeds voor de klas stond. Een klassenstoel was voorlopig nog een vrome wens van de onderwijzer.

Privaten
Op school 3 (Kerkbuurt, voormalige ‘Woonkorf’) veroordeelt men het personeels- en salarisbeleid van de gemeente Sliedrecht, waardoor vacatures lang onvervuld bleven. Zo ook in 1903 toen men 8 maanden lang tevergeefs wachtte op een nieuwe collega.
De klassen 8 en 9 werden afgeschaft door B & W. De mogelijkheid om onderwijs op MULO-niveau te volgen was onmogelijk geworden. Een nieuw leerplan was noodzakelijk. Het werd door het gehele personeel opgesteld!
De 65 leerlingen waren toevertrouwd aan 5 leerkrachten, hetgeen schril afstak bij de overige scholen. Toch durfde men nog klagen ……. Een blijvende klacht behelst de gebrekkige speelplaats en de daaraan grenzende tochtige steeg. Over de reiniging is men niet enthousiast, evenals over de privaten De leermiddelen waren ruim voldoende.

School-0903
School 4 stond in wijk C, schuin tegenover de ´Grote Kerk`. Het gebouw was in de plaats gekomen voor de oudste school van Sliedrecht, die naast de kerk te vinden was.Het grote gebouw op de voorgrond diende als woning van het schoolhoofd.

Vele klachten
Op school 4 (Kerkbuurt tegenover de kerk) had men eveneens veel op te merken. In de eerste plaats werd een betere vorm van samenwerking tussen het personeel van de school onderling gewenst en in de tweede plaats werd geklaagd over het gebrek aan kennis betreffende de totale inrichting der school. De oplossing: Geregelde samenkomsten van het gehele personeel onder leiding van het Hoofd der School. Over de door andere scholen begeerde gymnastiekruimte vele klachten. Slechte verlichting – veel te weinig gaslampen – , een onaangename geur te wijten aan een riool en het gedwongen moeten nat houden van de vloer. Gelukkig werd hiervoor een oplossing gevonden door de vloer te oliën, waardoor het stof gebonden werd en meer gaslampen te plaatsen. Merkwaardig om te lezen, maar een kistje verbandmiddelen ontbrak nog steeds op de scholen.

Vrijmoedig en ongehoorzaam
Ook op school 5 (Baanhoek) zijn de klassen veel te groot. Het onderwijzend personeel erkent dat “de resultaten van het onderwijs in de verschillende klassen niet zijn, zooals wij van een goede zesklassige school zouden kunnen verwachten. De aanvangsklasse is al zo groot dat in die klasse geen voldoende ontwikkeling te bereiken is.”
De lokalen worden in ’t algemeen te groot bevonden, waardoor ’s winters een probleem ontstaat rond de verwarming en de verlichting.
Vanwege de inloop van veel vuil – de kinderen liepen op klompen – werd de aanschaf van schoolpantoffels aanbevolen. Over ’t gedrag van de leerlingen spreekt men van vrijmoedig en ongehoorzaam. Vooral jonge leerkrachten lukte het pas na veel moeite orde te handhaven. De Sliedrechtse jeugd maakte in dit opzicht geen gunstig figuur, vergeleken bij die van andere gemeenten.
“Wellicht zou uit het vrijmoedig spreken de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt, dat de kinderen tenminste kunnen spreken, doch niets is minder waar, wanneer men onder spreken verstaat: het net en duidelijk uitdrukken van hun gedachten.”

Uit den boze
Omtrent de leermiddelen hadden de leerkrachten geen idee wat aangeschaft werd en aanwezig was. Ze waren zeker onvoldoende in voorraad. Een ander probleem was de onmogelijkheid voor de onderwijzers een keus te bepalen bij de aanschaf van nieuwe boeken, daar hij/zij geen idee had welke de mogelijkheden waren. De presentexemplaren kwamen niet verder dan de kamer van ’t hoofd. Een personeelsbibliotheek was een duidelijke vereiste om tot een verantwoorde keuze te komen.
Ook hier wordt geklaagd over het gemis aan samenwerking van ’t onderwijzend personeel. Een vak zou gedurende een zesjarige cursus volgens drie of vier verschillende methoden onderwezen worden. Bij de overgang had de onderwijzer geen idee van de aanwezige kennis van zijn nieuwe groep leerlingen. Ook bij de toepassing van de tuchtmaatregelen was geen enkele eenheid te bespeuren. Wat bij de een werd toegelaten, werd bij een volgende leerkracht bestraft. Duidelijk is dat men pleit voor het houden van schoolvergaderingen.
Het werd uit den boze beschouwd dat voor het lezen van een boek uit de schoolbibliotheek een bijdrage van de lezer (1 cent) werd gevraagd. De gemeente zou met een betere vorm van subsidie hier een eind aan kunnen maken. Het aantal lezers zou zeker ook toenemen als de rem van de financiële bijdrage zou worden weggenomen. Gevraagd werd om een bedrag van f 15,00 à f 20,00 per jaar. Ingenomen was men over de doorgevoerde pauze in de ochtendschooltijd, welke een gunstige invloed had op ’t daaraanvolgende lesuur.

Veel hebben de uitvoerige verslagen het eerste jaar niet opgeleverd. “Het personeel van school 2 begint dan ook een jaar later het verslag van 1904 met de regels:

“Ons rapport zal voor een goed deel gelijkluidend zijn met dat van verleden jaar, daar de toestanden in vele opzichten ongewijzigd zijn gebleven.”

School-0904
Dokter Prins De Baat,
lid van de Schoolcommissie

Strubbelingen tussen de commissie en de hoofden van scholen
Een opmerking rond het functioneren van een onderwijzeres van één der scholen zou leiden tot een fikse botsing. De sfeer tussen de nieuwe Commissie en de schoolhoofden was zeker niet optimaal na het betrekken van het onderwijzend personeel bij de jaarverslagen. Het werd er niet beter op toen de onderwijzeres haar schoolhoofd voor de Commissie daagde om zijn kritiek hard te maken. Van de secretaris had zij het probleem rond haar vernomen. Betrokken schoolhoofd was hierdoor zo in z’n wiek geschoten dat hij in het eerstvolgende jaarverslag (1904) weigerde namen te noemen bij gemelde feiten.

De Commissie vond het verslag op haar beurt beneden alle peil en eiste een nieuw en beter uitgewerkt rapport. Het schoolhoofd op zijn beurt weigerde, waarop de Commissie de Schoolopziener inschakelde.

In een buitengewone vergadering, onder leiding van de schoolopziener, op donderdag 21 september 1905 werd het probleem aangekaart.
De ingediende klacht betrof: “Het niet geven van die inlichtingen welke de Commissie noodig oordeelde.” Het schoolhoofd wordt verweten dat hij de autoriteit niet voldoende waardeert. De door de Commissie gewenste aanvulling was meer dan redelijk. Het verzwijgen van gegevens en namen werd gezien als een verzaken van de plicht.
Het schoolhoofd gaf van zijn kant te kennen dat het onmogelijk was een klacht tegen hem in te dienen daar hij zijn plicht had voldaan door een verslag in te dienen. Het feit dat de Commissie het verslag terugzond, wat hij als een grove belediging opvatte, deed niets aan het feit af.
Bovendien vond hij het minder raadzaam de Commissie nieuwe gegevens rond personen te verstrekken daar hij weinig vertrouwen had in de bron waaraan de zaak werd verteld. Als hoofd werd hij door de Commissie steeds geprikkeld, waarbij hij de Commissie verwijt de republikeinse school te huldigen. Een feit, waarvan de hoofden niet gediend zijn!
Na het inzenden van het tweede verslag over 1904 achtte hij daarmee het eerste verslag als vervallen.

Republikeins
De secretaris der Commissie geeft aan dat het nooit de bedoeling is geweest de hoofden van scholen te beledigen. Tegen de verdachtmakingen protesteert hij met klem. Het is toch niet mogelijk iemand van republikeinse neigingen te beschuldigen om het feit dat aan de onderwijzers een oordeel wordt gevraagd. Punt was dat de hoofden het niet begrepen hadden op de Commissie.
Een afspraak binnen de Commissie was dat ieder lid een verslag van een school voor zijn rekening zou nemen en eventuele klachten zou onderzoeken. De secretaris heeft vervolgens de hem toebedeelde school voor zijn rekening genomen en betreffende onderwijzeres aangesproken over de aan haar adres uitgesproken klacht. Volgens hem is dat niet republikeins te noemen, maar gedaan volgens afspraak. Jammer dat alle goede bedoelingen zo slecht waren uitgelegd.
De voorzitter der Commissie wijst nogmaals op het falen van het schoolhoofd en noemt de aantijgingen schandelijk en infaam. De schoolopziener vindt ook dat het schoolhoofd te kort is geschoten in zijn plicht.
Het karakter van de bespreking wordt steeds onaangenamer. De schoolopziener geeft uiteindelijk het schoolhoofd acht dagen de tijd het vereiste verslag in te dienen en daarbij de namen prijs te geven.
Volgens het schoolhoofd bestaat het aan hem teruggezonden verslag echter niet meer, zodat hij niet aan de eis kan voldoen, waarna hij de bespreking verlaat.
De schoolopziener zit duidelijk met een probleem opgezadeld. Hij geeft aan dat vervolging van het hoofd tot ontslag zou leiden. Zover wilde niemand het laten komen. Voor de lieve vrede zou men proberen alsnog tot een vergelijk te komen, maar het zal duidelijk zijn dat na het gebeurde van een goede verstandhouding geen sprake meer kon zijn.

Een schoolhoofd schrijft
“In mijn school (V) vonden in het jaar 1903 drie mutaties plaats, één onderwijzer nam ontslag i.v.m. zijn vergevorderde leeftijd, één onderwijzer verliet de school daar hij een andere betrekking aanvaardde en één onderwijzeres werd overgeplaatst.
Dank zij mijn ambulantisme kan ik door in les geven voor te gaan, de nieuwe collega’s inwijden in de hier gevolgde methoden van onderwijs. Van de noodzakelijkheid zal men zeker overtuigd zijn, wanneer ik U er op wijs dat aan onze scholen in den regel slechts nieuwelingen in het vak worden benoemd, daar onderwijzers met eenige ervaring hier bij eene vacature niet solliciteeren, aangezien hunne dienstjaren elders doorgebracht bij de vaststelling van hun salaris niet in rekening worden gebracht.
Wanneer ik nog meedeel dat in het afgelopen jaar 129 schooltijden door het personeel zijn verzuimd, enkele wegens examens, de meeste wegens ziekte, en ik de aangewezen man ben, om overal in te vallen en daartoe in alle klassen steeds les moest geven, om van alles op de hoogte te zijn, dan zal het U duidelijk wezen, dat een ambulant hoofd geen overdaad is. Niet alleen voor het invallen is zelf les in alle klassen geven noodig, maar ook voor het brengen van eenheid in het onderwijs der geheele school.”

Einde van het ambulantisme
Veel resultaat had het betoog niet, want op de school van collega Disselkoen verdwijnt in 1904 een leerkracht en is het gedaan met het ambulantisme van het schoolhoofd
Dit wordt in het jaarverslag aangekaart met de woorden: “Aan het onderwijs werd groot nadeel aangebracht, doordat de zevende leerkracht aan de school werd ontnomen. Gelegenheid tot controle vind ik bijna niet meer.