11 – Armoede en Twist

In dit hoofdstuk kan u lezen over zaken als:
Armoede en ruzies na 1672;
een ongewenste predikant;
de kerkbrand van 1762;
de herbouw van dit gebouw.

De gebeurtenissen in het jaar 1672 hadden een ontijdig einde gemaakt aan de bloeiperiode in de Gouden Eeuw. De handel stond door de oorlog grotendeels stil en de industrie ging door de beschermende en beperkende maatregelen van de andere landen voor een groot gedeelte te niet. De werkeloosheid deed haar intrede.

In zekere zin vertoont het tijdvak van 1672-1700 veel overeenkomst met de crisistijd in de dertiger jaren van de 20e eeuw, zowel in oorzaak als gevolgen.
De prijzen van het vee en van de zuivelproducten daalden onrustbarend. Vele boeren konden hun schulden niet meer betalen en verloren hun land, waarop zij dan pachters werden.

Het hennepland, dat zulke schatten opgeleverd had, werd vrijwel waardeloos. De vraag naar hennep voor touw verminderde geweldig door het achteruitgaan van de scheepvaart.

Ook in Sliedrecht
De bevolking van Sliedrecht, die in de 17e eeuw geweldig was toegenomen, verkeerde in zeer moeilijke omstandigheden. Diakenen konden het werk van de armenverzorging niet meer aan. Het was nodig een armmeester aan te stellen die hen in hun werk behulpzaam kon zijn. Vertrek uit het dorp was ook niet mogelijk. Men mocht zich elders niet vestigen of men moest een brief medebrengen, dat ingeval van armoede, Sliedrecht hen zou onderhouden. Ook moest de armmeester van Sliedrecht nauwkeurig toezien dat zich geen personen uit andere gemeenten in het dorp vestigden. Op straffe van hoge boete was het verboden huizen aan vreemden te verhuren of hen te herbergen.

Geschiedenis-1101
Kaartje omgeving Sliedrecht circa 1650.
Rechtsboven Gorkum aan de Merwede.
Links op de kaart Dordt.
Sliedrecht vinden we tussen de W en de A van het woord (Alblasser)waert.
Het land ten zuiden van de Merwede is reeds teruggewonnen na de verwoesting door de St.Elisabethsvloed.
Veel water is er nog te vinden ten oosten van het
Eiland van Dordt in de de Verdronken Waert van Zuid-Hollandt (De Biesbosch).

Naar Oost-Indië
Het werd steeds moeilijker om aan de kost te komen en velen wisten niet beter te doen, dan als matroos naar Oost-Indië te varen, vanwaar echter het de meesten nooit terugkeerden.
Een lichtzijde was de algemene verarming in de Nederlanden. Hieruit sproot voor stad en land de noodzakelijkheid van grotere zuinigheid voort. Daardoor werd het meer en meer gewoonte de stads- en landswerken aan te besteden. Hiervan heeft Sliedrecht naar vermogen geprofiteerd. De toestand was hier nooit zo slecht als in de andere Alblasserwaardse dorpen.

Overvloedige maaltijden
De achteruitgang van de boerenstand maakte het ook noodzakelijk dat het beheer van de Alblasserwaard op veel bescheidener basis gebracht werd. Daar hadden de Heren Hoogdijkheemraden niet veel zin in. Zij wilden koste wat het kost hun hoge traktementen en overvloedige jaarlijkse maaltijden behouden. Toen in de rekening voor 1673 weer dezelfde bedragen opgenomen waren, protesteerden alle gecommitteerden van alle dorpen in de Alblasserwaard daartegen.
Zij oordeelden dat de traktementen van Hoogdijkheemraden, penningmeester, landmeter, bode, enzovoort, volgens het reglement van 1661 vastgesteld, “al te hooge” waren, zelfs in een goede tijd, “ende verre boven die van de naburen”.
Zij eisten dat er een redelijke aanpassing toegepast werd. Door bemiddeling van Zijne Hoogheid de Prins van Oranje en de Staten van Holland trachtten zij dit te bereiken. Het verzet hielp al heel weinig. De zaak bleef slepende tot 1677. Toen beslisten de Staten van Holland dat het reglement van 1661 moest blijven in”sijn vigeur”. Het moest worden gehandhaafd, ook wat betreft de veel te hoge traktementen.

Een grenspaal
Ook in Sliedrecht zelf deed zich de noodzakelijkheid voor van een zuiniger beheer. Doordat het dorp uit drie heerlijkheden met elk met een schout, secretaris, bode, enz. bestond, werden de kosten veel te hoog. Dit liet zich vooral in een tijd van teruggang gevoelen.
Na 1672 werden dan ook plannen voor een zuiniger beheer gemaakt. Wat kon meer voor de hand liggen, dan door gemeenschappelijk beheer de kosten zo laag mogelijk te houden? In 1676 werd daartoe een conceptreglement opgesteld dat echter door het verzet van de afzonderlijke heren nooit van kracht geworden is. Vooral Mr. Jan Teding van Berkhout, die in 1675 Heer van Over-Sliedrecht werd, was een lastig heer. Dit blijkt wel uit de aanhef van het reglement voor Over-Sliedrecht in 1676 door hem opgesteld.

Hij schrijft dan het volgende:
“Jan Teding van Berkhout, Heer van Sliedregt etc. doen kond allen ende eenen iegelijk, diet zoude moogen aangaan, dat wanneer wij aan de Heerlijkheid van Sliedregt geraakt bennen, bevonden hebben, dat in dezelve regeering, regtbank en finantie, niet minder er was al goed ordre, reglement en menage, maar ten contrarie in alles een notoire confusie en verkwistinge hetwelk veroorzaakt, dat nog de wel geinentioneernde van de gerechte nog de goede ingezetenen van dezelve plaats, daar met rust, vreede eenigheid en genoegen kunnen woonen en derhalve ons ernstig verzorgt hebben, daarin te willen voorzien, hetwelk wij alleen haar niet hebben willen weigeren, maar goedgevonden hebben, deze naar volgende ordres te statueeren enz”.

Hij zocht de oorzaak van de “disorde en confusie in de schadelijke gemeenschap, die hier mede in vele zaken gepraktiseerd is met twee nog andere naburige Heerlijkheden”. Door zijn toedoen werden dus de drie heerlijkheden, die al aardig samengegroeid waren weer geheel gescheiden. Onder meer eiste en verkreeg hij dat de gehele administratie en alle rechtelijke registers gescheiden werden.
Ook raakte hij spoedig in een conflict met de andere Heren. In 1675 had hij op eigen gezag een grenspaal tussen zijn heerlijkheid Lockhorst of Over-Sliedrecht en de heerlijkheid Naaldwijk geplaatst, wat een protest uitlokte van Mr. Adriaan van Blijenburg.

Deze verbood hem om:
“Op sijn Ed. Eijgen authoriteijt gedurende de absentie tenminste niet buyten kennisse ende sonder speciale last en consent ende toestemminge te stellen ofte doen stelen eenige pael ofte palen tot limiet scheiding”.

De grenzen tussen Naaldwijk en Over-Sliedrecht waren blijkbaar zeer onduidelijk, want in 1684 ontstond er weer een geschil over land in het Coorweer waarvan beide eigenaars van de heerlijkheden de overdracht opeisten.

Een ongewenste predikant
In 1670 was Ds. Franciscus Wijngaerts overleden, na de kerk van Sliedrecht sedert de jare 1664 gediend te hebben. De kerkenraad maakte zich als vanouds op om een nieuwe predikant te beroepen en te kiezen. Het was altijd haar recht geweest om de “electie” (verkiezing) van de predikant te doen en aan de Heer van Lockhorst of Over-Sliedrecht was het slechts toegestaan om deze verkiezing goed te keuren. Dit noemde men toen approbatie. Zo was het in 1645 gegaan toen Ds. Casparis de Carpentier naar Amersfoort vertrokken was en zo, dacht men, zou het nu ook weer gaan.
In dit geval had men echter buiten de ambachtsheren gerekend. Deze vreesden dat alles weer grotendeels buiten hen om zou geschieden en hadden een minnelijke schikking getroffen. Op 13 februari werd Ds. Noach Francken op hun voorstel door Gecommitteerde Raden van Holland (wij zouden nu spreken van Gedeputeerde Staten) bij provise gezet in de kerk van Sliedrecht. Hij diende de kerk waar te nemen zonder voorlopig bevestigd te worden. Dit laatste had men wel weg kunnen laten. Het bevestigen van een predikant was geen taak van “politieke”, d.w.z. de wereldlijke macht. Het moest geschieden door de classis van Zuid-Holland. Deze weigerde echter hardnekkig tot bevestiging van Ds. Noach Francken over te gaan, daar er al heel spoedig klachten kwamen over zijn ergerlijk en onstichtelijk leven. Op de classisvergadering van 1674 dacht men er zelfs over om hem op behoorlijke wijze uit de kerk te removeren (verwijderen). Maar zover ging de macht van de Classis ook weer niet en zo bleef de zaak Francken slepende tot diens dood in 1678.

Een onstichtelijk leven
Waaruit mag toch wel het ergerlijke en onstichtelijk leven van Ds. Noach Francken bestaan hebben? Ds. Francken was eerst vlootpredikant geweest en als zodanig vinden wij hem in 1666 op het schip van de vice-admiraal De Liefde. Hier schijnt hij voor de schrik wel eens ’n extra oorlam genomen te hebben als de Engelse kogels hem al te na om het hoofd floten en zo kwam hij tot een groter gebruik van geestrijk vocht als wel voor een predikant oorbaar was. Schulden waren er het gevolg van, zodat in 1674 Ds. Francken zelfs een vierde deel van zijn jaarlijks traktement aan zijn schuldeisers moest afstaan, alvorens hij het verdiend had. Natuurlijk had dit alles ook zijn weerslag op het leven in het dorp.

Tweestrijd
In korten tijd hadden zich twee partijen gevormd. Een partij stond onder leiding van een schoolmeester Andries van der Sluijs, die eigenlijk handelde op gezag van en gesteund door Joost Boon, schout van Niemandsvriend, die een grote haat tegen Ds. Francken had opgevat. Het was al begonnen voordat hij in Sliedrecht was, want toen had Joost Boon al het praatje rondgestrooid dat Ds. Francken niet kon prediken en dat hij het zelf wel zo goed kon doen. Het laatste was allerminst waar, want Ds. Noach Francken was een zeer goed redenaar en daarom wilden de lidmaten wel een en ander van hem door de vingers zien.
Schout Boon vervolgde als het ware de predikant en probeerde hem voortdurend in zijn werk te tarten. Zo stelde hij eens aan de andere schouten voor om Ds. Francken achterna te rijden toen deze op weg was met andere predikanten naar Dordrecht. In de Sliedrechtse herberg “Den Engel” zou men proberen hem dronken te maken. Ook had Schout Boon getracht Cornelis van de Graaff, Schout van Naaldwijk, onmogelijk te maken door Andries van der Sluijs een brief te doen schrijven, die in handen komen moest van de Ambachtsheer. Toen was de maat vol.

Het veld ruimen
Op zondag 13 november 1672, na de voormiddagpredikatie, werd de schoolmeester in de Kerkenraad geroepen en een verhoor afgenomen. Schout Cornelis van de Graaff vroeg aan hem “of zijn ampt niet was het school waer te nemen ende op het leeren van de kinderen te passen, zonder met de kercke ofte het geregte te bemoeyen”.
De schoolmeester kon moeilijk anders dan “ja” antwoorden en logende hardnekkig zich met het gerecht bemoeid te hebben. Toen zeide een van de ouderlingen: “Haelt nu sijn eijgen brief uijt Uw sack”, waarop men de schoolmeester een brief met zijn eigen handtekening toonde waarop deze beschaamd het hoofd moest buigen.
Nu zag de tegenpartij haar kans en ging allerlei oude koeien uit de sloot halen. Lang vergeten ruzies tussen ouders en de schoolmeester. Verhalen over het ergerlijk leven van diens dochter, nota bene stammende uit het jaar 1659, enz. Het gevolg was, dat de schoolmeester op zijn oudere dag het veld moest ruimen.
Dit ging velen in het dorp toch wel wat te ver, want Andries van der Sluijs was ene goede schoolmeester geweest en in de dienst vergrijsd.
Een inwoonster van Sliedrecht beweerde dan ook dat diegenen die de schoolmeester weggejaagd hadden hem wel terug zouden halen en in het schoolhuis zetten en vertolkte daarmede de wens van vele inwoners.
Anderen waren echter van mening, dat men dan wel gek moest zijn en waren zo verbitterd dat ze wensten dat in dat geval het schoolhuis op de Tiendweg zou staan en dat het dan in de brand gestoken zou worden.

Gunstige verklaring
Intussen zag het er voor Ds. Noach Francken ook niet erg gunstig uit. Men had hem terecht en ten onrechte bij de classis danig beklad. Het was daarom nodig dat er ook eens iets goeds van hem gezegd werd.
Op 17 en 18 december 1672 legden ruim 250 lidmaten van de kerk van Sliedrecht een gunstige verklaring voor hem af. In deze verklaring zeiden zij, dat Ds. Francken elke zondag tweemaal en ook ’s woensdags in de kerk behoorlijk gepredikt had met “leeringen, vermaninge en bestraffinge ende onderwijsinge”.
Zo bleef dan de balans in evenwicht totdat de dood, die aan alle conflicten een einde maakte, het leven van Ds. Noach Francken afsneed in het voorjaar van 1678.

Geschiedenis-1102
Dorpsgezicht 18e eeuw

De kerkbrand van 10 maart 1762
Er heeft te Sliedrecht altijd maar één kerk bestaan. Ofschoon er drie heerlijkheden waren, was er toch maar één kerkdorp. Voor de Hervorming sprak men van één parochie.
De kerk, die zeer oud is, was in de Roomse tijd gewijd aan Petrus, of zoals men toen zei St. Pieter. Dit wijst erop dat Sliedrecht ontstaan is als vissersdorp. St. Pieter was de patroon of schutsheilige van de vissers.
In 1572 werd de kerk van beelden en altaren ontdaan en door de Hervormden in gebruik genomen. In 1624 heeft de kerk een droevig lot ondergaan. Een kerkbrand teisterde het gebouw.
De kerk werd door de groei van de gemeente van tijd tot tijd uitgebreid. In 1749 werd bijvoorbeeld een groot stuk aan de noordzijde aangebouwd. Twee jaren later werd de toren voorzien van een nieuw Horlogerie (uurwerk) en drie koperen wijzers.

Baron S.P. Callot d’Escury de toenmalige Heer van Sliedrecht meldde rond de kerk en de brand van 1762:

* “Op heden de 10e Maart 1762 des avonds omtrent negen uur is in de kerke te Sliedrecht door middel van een stoof ene brand ontstaan, waardoor in de tijd van een uur het geheel in de asse gelegt is. Diezelfde avond werd de godsdienst in dezelve kerke nog gedaan door onzen predikant de Wel Eerwaarden Heer Dirk van Leeuwen, predikend uit Mattheus 15 van vers 21-28 inclusiv.”

* “Deselve kerk was lang 94 en breet 44 voeten, doch zijnde ’t Choor, dat een vierde part van de kerk uitmaakte, geheel smal en van achteren spits toelopenden, zijnde ’t Choor in ’t Oost maar 12 voeten breet en in ’t begin 24 voeten.”

* “Ook dezelve kerk was voorzien van drie schone koperen kronen, de welke door de felle vlammen zijn gebersten en aan stukken gesprongen, zodat men dezelve, gelijk ook van een menigte koperen kandelaars genoegzaam niets is terechtgekomen.”

* “Voorts hing in dezelve kerk ’t wapen van sijn agt quartieren van de Hoog Edel Geboren Heere Adriaan Dingeman van der Burch, Heeren van Naaltwijk, overleden 11 Juni 1739. Nog het wapen met sijn agt quatieren van de Hoog Edel Geboren Vrouwe Charlotte Elisabeth van der Burch, Vrouwe van Naaltwijk, gemalinne van de Hoog Edel Geboren Heer Jonkheer Simon Petrus Baron Collot d’Escury, Heeren van Naaltwijk in Sliedrecht, overleden 31 Augustus 1755. Nog het wapen met sijn 16 quartieren van de Hoog Edel Geboren Heer Mr. Johan van den Burch, Heer van Sliedrecht en Currihil, overleden 45 December 1758. Alsmede in de glazen het wapen van Blijenburg, sijnde geweest de vorige Heeren van Naaltwijk, welke (wapenen) alle verbrand zijn.”

Vuurzee
Was dus de oorzaak niet met zekerheid te zeggen, wel wist men de reden van de spoedige uitbreiding, zoals blijkt uit een ander verhaal van de brand, dat luidt:

“Kunnende tot reden hiervan strekken, dat op vele plaatsen in de kerk de banken tot in de nok waren opgetrokken, waardoor de vlam direct alles overwon en dit Godshuis in een vuurzee veranderde, ja niets spaarde. De koperen kronen, kandelaren enzovoort zijn gesmolten en tot pulver verteerd. De Wapenborden van de Ambachtsheren en vrouwen uit de huize van Blijenburg waarmede de kerk versierd was, zijn verteerd. Zerkstenen van ongemene dikte zijn gesprongen, en niets dan 4 muren is overgelaten, niettegenstaande de vlijt en ijver die de inwoners, door middel van brandspuiten, ter bescherming aanwendden.”

De jammer en het hartzeer van de burgerij was onbeschrijfelijk en overtrof al ’t geen men er van kan zeggen. De vlammen schenen alles verwoesten. Ook de nabij staande woningen van de predikant en de schoolmeester en andere met riet gedekte huizen waarop al vuurspranken vielen. Doch door Gods goede voorzienigheid gebeurde een zeer gepast toeval, te weten dat het dak van de kerk plotseling instortte. De vlammen werden hierdoor gestuit en richtten geen verdere schade aan. Zelfs niet aan de toren waarvan de planken in de galmgaten reeds aan het branden waren. De inwoners blusten met behulp van de brandspuiten de vlammen en de rondom staande huizen ondervonden niet het minste nadeel van de kerkbrand.
Vier dagen daarna hield de predikant op de puinhopen van de verbrandde kerk een toepasselijke rede over Leviticus 10:3: “Doch Aaron zweeg stil”.

Herbouw van de afgebrande Nederlands Hervormde Kerk

Geschiedenis-1103
S.P. Collot d’ Escury

Na de brand van de kerk werden de godsdienstoefeningen gehouden in een houten loods die echter niet alle ingezetenen kon bevatten, zodat de overigen genoodzaakt waren voor de open vensters te blijven staan.
Onder aanmoediging van de heer van Sliedrecht, Mr. Simon Baron d’Escury, werden pogingen in het werk gesteld om tot herbouw van de kerk te geraken.
Sliedrecht was toentertijd een dorp van omstreeks 2600 inwoners, maar de “in en opgezetenen, hoezeer talrijk, bestonden echter meest uit vissers en arbeiders in grienden, en dus niet van vermogen om zware schattingen te dragen”.
Daarom werd Martinus Snep, schout en secretaris van Naaldwijk en Lockhorst, gemachtigd om aan de Staten van Holland een rekest te richten.
Hij deed het verzoek ten laste van de heerlijkheden een som van f 14.000,= te mogen lenen en een gelijke som van f 14.000,= te mogen ontvangen uit het Comptoir Generaal der Kerkelijke Middelen.
Op 4 maart 1763 kreeg men van de Staten octrooi om een som van f 17.000 te lenen tegen 3 pct. onder verschillende voorwaarden.

Heffingen
Naar de goede gewoonte van die tijd werden ook direct de middelen aangewezen waaruit de rente en een aflossing van minstens f 500,= konden betaald worden. Die middelen zouden bestaan uit de grondbelasting, 100e en 200e penning (een vermogensbelasting) die anders door de Staten van Holland geheven werden. Verder kwamen er extra heffingen op het koren, de slacht, het bier, enzovoort. Tevens werd het stoelengeld in de kerk, het recht op het trouwen e.d. verhoogd. Tenslotte kwam er nog een hoofdelijke omslag bij. Al deze middelen waren echter nog nauwelijks voldoende voor rente en aflossing zodat men in 1780 nog verlenging voor de verschillende heffingen moest vragen.
Het oorspronkelijke plan tot herbouw zou f 28.800,= kosten, maar werd op advies van de landarchitect Pierlink teruggebracht tot f 21.000,= door weglating van alle overtollige ornamenten en het laten staan van een gedeelte van de zuid- en oostmuur. Bovendien werd de kerk, in plaats van een voet hoger dan de dijk, slechts 2 voet en 8 duim hoger dan de oude kerk. Hierdoor zou ze bij overstroming van de dijk in het water komen te staan.

Herbouw
Volgens het bestek zou de nieuwe kerk 89 voet lang en 60 voet breed worden. Bij de toren en aan de oostzijde 235 voet breed, terwijl de oude kerk 94 voet lang en 44 voet breed was.
De aanbesteding van het buitenwerk had 13 en 19 april 1763 plaats. Onder de inschrijvers komen voor Maas van Spanje en Arij Balte Bos uit Sliedrecht. De laagste inschrijver, f 21.099,= , was Jan Cranenborg te Vianen aan wie volgens het octrooi van de Staten van Holland het werk gegund moest worden.
Reeds op 8 juni van het volgende jaar was men zo ver dat de eerste en tweede steen gelegd konden worden in het noordwesten bij de toren. De eerste steen werd gelegd door S.P. Baron Collot d’Escury, heer van Sliedrecht, en de tweede steen door zijn echtgenote Vrouwe A.M. Dellafaille.

Voldoening
Op 11 december 1763 had na de voltooiing van het buitenwerk de eerste godsdienstoefening plaats. Bij deze gelegenheid werd de nieuwe predikant Ds. Ph. van Duuren van Sloten, bevestigd door Ds. W.J. Kalkoen van Gorinchem.
Ofschoon er van het binnenwerk nog niets klaar was, werd er nadien toch voortdurend kerk in gehouden. Men had er meer plaats dan in de houten loods, die na de brand als noodkerk diende.
Nadat op 4 januari 1764 het binnenwerk was aanbesteed, werd de kerk op 19 mei 1764 door Ds. van Duuren ingewijd met een leerrede over Genesis IV:26. In de namiddag hield de vorige predikant Ds. Joh. Krom, die naar Tiel vertrokken was, er een opwekkende rede over Job V: 17 en 18.
Men kan zich de vreugde voorstellen van de Sliedrechtse bevolking toen men weer een doelmatig kerkgebouw had dat door de vergroting nu aan alle kerkgangers plaats bood.
De voldoening was des te groter wanneer men bedacht dat het gebouw geheel uit eigen middelen en uit vrijwillige gaven van de ingezetenen tot stand gekomen was en dat men niet, zoals toen de gewoonte was, een bedeltocht door het land had moeten organiseren.
Ook de toren is bij deze gelegenheid onderhanden genomen en van nieuw metselwerk in ’t bovengedeelte voorzien.