11 – Het Gereformeerd Onderwijs in Sliedrecht

In de komende delen staat de komst van het bijzonder onderwijs centraal. Eerst zullen we ons richten op de Gereformeerde School en in een later stadium komen de overige christelijke scholen aan de beurt.

Lang geleden
De plaatselijke schoolhistorie is verbonden aan de dorpshistorie, en deze is weer verbonden met de vaderlandse geschiedenis. Ook de kerkgeschiedenis speelt een voorname rol in het onderwijs aan de jeugd.

Na de reformatie in de 16e eeuw waren kerk en staat zeer nauw met elkaar verbonden. Zij waren bijna in dezelfde handen.
Zo staat er in de Statenbijbel dat deze: “Op last van de Hoogmogende Heeren der Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden en volgens het besluit van de Nationale Synode gehouden te Dordrecht in de jaren 1618- 1619 uit de oorspronkelijke talen in onze Nederlandsche taal getrouwelijk is overgezet.”

Door de reformatie kwam de bijbel in handen van het ‘gewone’ volk. Men kon (en mocht) nu zelf de bijbellezen en de rijkdom daarin ontdekken. De uitleg van de geestelijkheid was niet langer meer het enige kanaal waardoor men hoorde van God. Waar de reformatie in Lutherse of Calvinistische vorm de ruimte kreeg werd het analfabetisme bestreden. Tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588 – 1795) droeg ons land een ‘gereformeerd’ karakter. De Gereformeerde Kerk was de enige kerk die door de republiek officieel werd erkend. Aanhangers van andere kerkgenootschappen hadden wel gewetensvrijheid, maar geen godsdienstvrijheid. Ze konden hoogstens via schuilkerken proberen aan hun godsdienstig en geestelijk leven vorm en inhoud te geven.

Vanuit de nauwe band welke tussen de officiële kerk en de staat bestond, kreeg het onderwijs aan de jeugd een gereformeerd karakter. De schoolmeesters moesten – evenals alle anderen in rijksbetrekking (ambtenaren) – lidmaten van de Gereformeerde Kerk zijn!

Gedurende de republiek was een schoolmeester, vooral op de dorpen, een figuur met veel bijbaantjes. Zijn benoeming ging via de ambachtsheer, maar nooit zonder instemming van kerkmeesters en kerkenraad. Naast de verplichting de jeugd te onderwijzen was hij koster, klokkenluider, voorzanger, voorlezer, en doodgraver. Ook in Sliedrecht! Op 4 april 1760 werd Pieter Alblas in deze functie benoemd. Hij volgde zijn vader, Jan Alblas, op. De lessen begonnen ’s morgens om 9 uur. Van 12 tot 1 uur was men vrij. Om 4 uur ging de school uit. Op zaterdagmiddag werd er geen school gehouden. Naast het leren van rekenen, schrijven en lezen moest de meester aandacht besteden aan de Goddelijke waarheden, het leren van de bijbelboeken, de 12 Artikelen des Geloofs en de 10 Geboden.

De woensdagmorgen werd in zijn geheel besteed aan het leren van de psalmen. Op zaterdagmorgen werden de grondwaarheden der religie en de belijdenis van het ware gereformeerde geloof geleerd. De ´Heidelbergse Catechismus` moest uit het hoofd geleerd worden! Elke zondagavond werd in de kerk naar goede gereformeerde traditie een zondagsafdeling behandeld. De beste leerling moest de desbetreffende zondag, welke aan de beurt was, voor de predikstoel opzeggen.

Na de Franse tijd (1813) is er veel veranderd in ons land. De Gereformeerde Kerk, die sinds 1816 Nederlandse Hervormde Kerk werd genoemd, kreeg in dat jaar het Algemeen Reglement opgelegd. Op geestelijk gebied was de vaderlandse kerk van een bedenkelijk karakter. De dichter Bilderdijk zei in 1810: “De kerk die geen kerk meer is, maar een ongeordende samenvloeiing van God onterende dwalingen.”

Prof. O.J. de Jong schreef in zijn ‘Nederlandse Kerkgeschiedenis’: “Het geloofsleven was vervlakt en de godsdienst werd aangeprezen als waarborg van deugd, een geest van zelfgenoegzaamheid had de overhand, een God die braaf werd gediend, moest wel zegenen.”

Door dit klimaat vond op 14 oktober 1834 een afscheiding plaats in het Groningse plaatsje Ulrum. Op meer plaatsen in ons land verlieten mensen ‘om den gewetens wil’ de Nederlandse Hervormde Kerk. Ook in Sliedrecht. Zij vonden hun kerkelijke ’thuis’ voorlopig bij de Christelijk Afgescheiden Gemeente in Giessendam. De naam ‘Gereformeerd’ mocht op last van Koning Willem I niet gevoerd worden. In 1853 stichtten zij een gemeente in Sliedrecht.
Het kerkgebouw stond in Wijk A, nu Rivierdijk. Om een school te stichten, was toestemming nodig van de overheid. Volgens artikel 194 van de Grondwet was men verplicht dat alle godsdienstige begrippen geëerbiedigd dienden te worden. De uitleg van dit alles was, dat een School met de Bijbel bij de wet verboden was. De schoolkinderen moesten tot brave burgers opgeleid worden. Gelovige ouders konden daar geen genoegen mee nemen.
Zij hadden bij de doop van hun kind(eren) een belofte afgelegd. Zwaar woog het antwoord dat zij voor God en Zijn heilige gemeente hadden afgelegd: “Belooft gij dit kind, als het tot verstand zal zijn gekomen, waarvan gij de vader en de moeder zijt, in de voorzeide leer naar Uw vermogen te onderwijzen en te doen onderwijzen?”

School-1101
Groen van Prinsterer

1848 Nieuwe onderwijswet
Deze ‘voorzeide leer’ was niet aanwezig op school. Het onderwijzend personeel werd meestal niet aangetrokken uit de afgescheiden ‘wereld’. In de zitting van de Tweede Kamer op 27 augustus 1840, zei Groen van Prinsterer: “Ouders mogen niet worden verhinderd hun kinderen zulk een onderwijs te doen geven, als zij menen te kunnen verantwoorden voor God.
Die dwang, ik zeg het ronduit, is ondragelijk en behoort een einde te hebben.”

In 1848 werd het geven van onderwijs in de grondwet vrijgegeven. Een nieuwe onderwijswet kwam in 1857 tot stand. Ouders hoefden voortaan geen verlof meer te vragen om een School met de Bijbel te stichten.

Toch bleef er een grote onrechtvaardigheid bestaan. Ouders die voor hun kinderen Christelijk onderwijs verlangden, moesten dit zelf in zijn geheel bekostigen en moesten bovendien hun belasting mee blijven betalen aan de openbare school. Dat was niet terecht, de schoolstrijd was nog lang niet gewonnen!

Het stichten van een christelijke school ging in eerste instantie meestal uit van ouders en/of de kerkenraden van de Christelijk Afgescheiden Gemeente. In de laatste 20 jaar van de vorige eeuw werd ook in de Nederlandse Hervormde Kerk steeds meer een ‘School met de Bijbel’ gepropageerd. In Giessendam werd in 1860 al een christelijke school geopend. Dit vergde grote financiële offers.

Het kerkelijk leven van de Christelijk Afgescheidenen was dus financieel zwaar. Zij moesten en de school en de kerk en de predikant betalen. Het waren de ‘kleine luyden’ die met smalle beurs, kerk en school van de grond af aan moesten opbouwen .

Ook in Sliedrecht
Voor het eerst lezen we in de kerkenraadnotulen van de Christelijk Gereformeerde Gemeente op 3 februari 1872 iets over het christelijk onderwijs.
De heer L. Bouwer, onderwijzer der Christelijk Gereformeerde Gemeente school te Giessendam, verzoekt op een avondstond in de week te mogen spreken over het christelijk onderwijs. Daarna is het weer stil tot 17 november 1881. In veel plaatsen is de aanzet van ‘de school’ een zaak van de kerkenraad. Niet in Sliedrecht. Daar wordt ‘de school’ in eerste instantie door gewone leden van de kerk ter hand genomen.

In een notulenboek tot ‘eventuele oprichting van eene School met den Bijbel op Gereformeerde grondslag’ lezen we in Artikel 1 het volgende: “In den avond van den 17e November dezes jaars 1881, zijn in vriendschappelijke kring bijeengekomen, door eene te voren gemaakte onderlinge overeenstemming, in de kerkenraadkamer van de Christelijk Gereformeerde Gemeente te Sliedrecht, de navolgende personen: Ds. G. de Braal, B. Hansum, P. Visser, B. v.d. Vlies, A. Koppe, A. Meyer, J. Ceelen, A. Versteeg en N. Hogendorp.”

Er is een ‘bij voorbaat aanwezig fonds’ van ongeveer f. 280,-, gecollecteerd op 17 augustus 1879 aan de huizen en op 20 augustus 1881 in de kerk.
Hiermee zitten we midden in de geschiedenis van de strijd voor het christelijk onderwijs. Op 3 augustus 1878 is aan Koning Willem III het volkspetitionnement aangeboden. Dit ‘smeekschrift’ aan de Koning om een school met de Bijbel werd door niet minder dan 305.102 personen uit het gehele land ondertekend. Zij verzoeken de Koning om de Onderwijswet van de liberale minister Van Kappeyne niet te ondertekenen. Deze wet zal de Scholen met de Bijbel met de ondergang bedreigen. In elke plaats is een comité opgericht om de handtekeningen te verzamelen. Deze comités vormen later ‘De Unie’ (een school met de Bijbel) . Elk jaar wordt in augustus de bekende ‘Uniecollecte’ gehouden.

Op 24 november 1881 worden de Statuten van de ‘Vereniging tot heil der jeugd’ opgesteld en wordt aan Z.M. de Koning verzocht om rechtsgeldigheid.
De goedkeuring wordt in maart 1882 ontvangen, zodat er in Sliedrecht vanaf die tijd een Vereniging bestaat om het christelijk onderwijs te bevorderen.

Opmerkelijk is dat, in tegenstelling tot andere plaatsen, niet de kerkenraad, maar een Vereniging de aanzet geeft om aan het onderwijs van de jeugd richting te geven.

Als men daarbij nog bedenkt dat er toch predikanten van ‘naam’ in Sliedrecht stonden zoals ds. J. Juch, ds. J. Wisse Cz. en ds. E. van ’t Loo, moet vastgesteld worden dat de Vereniging bij haar oprichting met overtuigingskracht heeft moeten werken .

Veel strijd is er geweest over de vraag: “Moet het een school van de Vereniging zijn of een school der Gemeente?”

De kerkenraad roept op zondag 28 september 1884 na de avonddienst de manslidmaten bijeen om van hen te vernemen welke school zij verlangen.
De uitslag van deze vergadering is:”Een school van de Gemeente”.

School-1102Een eigen school
Op 1 juli 1888 wordt ds. J.R. Dijkstra bevestigd als predikant van de Christelijk Gereformeerde Gemeente te Sliedrecht. Als voorvechter van het Christelijk onderwijs vindt hij hier een gemeente die aan het sparen is om een school te stichten .
Hij is de man die de ‘schoolzaak’ met voortvarendheid ter hand neemt. Op 6 augustus 1888 wordt een vergadering gehouden waar alles op een rij gezet wordt.

1. Het stichten van een school is een Christenplicht.
2. Een nieuw schoolgebouw kost ca. f. 4.500, —
3. In kas is ca. f. 1.800, —
4. Het tekort bedraagt ca. f. 2.700, —

Financieel probleem
De zaak is duidelijk, er is een financieel probleem. Staande de vergadering vraagt ds. Dijkstra wie er bij wil dragen om dit tekort weg te werken. Er wordt voorgesteld om geld tegen lage rente te lenen. Ds. Dijkstra merkt met klem op, dat het beter is een school te stichten zonder schuldenlast. Een school in stand houden vraagt toch al jaarlijks een groot offer. Op diezelfde avond wordt er ingetekend voor een bedrag van f. 889, –. Binnen een paar weken is het resterende bedrag bijeengebracht, wat blijkt uit de notulen van 7 september 1888.

In deze vergadering wordt besloten om over te gaan tot het bouwen van een ‘School met de Bijbel’. Door de grote offervaardigheid, welke in korte tijd getoond is, wordt ‘door des Heeren Zegen een deur der Hoope ontsloten om spoedig met de bouw der school te beginnen.’

School-1103Op 9 oktober 1888 vindt achter het gebouw van de toenmalige Christelijk Gereformeerde Gemeente een kleine, maar historische plechtigheid plaats.
In de voormalige pastorietuin (voor de predikant was een ander huis gekocht en het hoofd der school werd de nieuwe bewoner van de pastorie) is de fundering al gelegd voor de nieuw te bouwen school. De eerste steenlegging wordt verricht door de kleine Rein Dijkstra, het 3½ jaar oude zoontje van de predikant.
Een eenvoudige steen wordt naderhand in de gevel aangebracht met daarop de volgende woorden:
De eerste steen gelegd door Rein Dijkstra J.R. zn.
Oud 3½ jaar
9-10-1888
Spreuken 22 : 6
Het wordt een eenvoudige school met 3 lokalen, ongeveer 21 meter lang en 9 meter diep.
Bij een school horen kinderen en onderwijzend personeel. Het bestuur heeft dan ook de handen vol om dit bij elkaar te krijgen.

Bokhout
In januari 1889 wordt aan de heer J. Bokhout, onderwijzer te Dordrecht, verzocht om eens met het bestuur te spreken. Van hem zijn ‘alleszins zeer gewenschte getuigenissen vernomen.’ Met algemene stemmen wordt hij op 24 januari 1889 tot hoofd der school benoemd met een traktement van f. 800,- per jaar. Op 7 maart 1889 wordt aan ouders en voogden die het ‘Christelijk onderwijs voor hunne kinderen begeerden’ gelegenheid gegeven daarvan opgave te doen. Op die avond worden 95 kinderen ingeschreven.

Over de opening van de school is alleen bekend dat ds. J.R. Dijkstra op donderdag 25 april 1889 gesproken heeft over Spreuken 1 : 7a: “De vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap.”

De opening moet voor ds. Dijkstra een bijzondere dag zijn geweest. Binnen een jaar na zijn komst in Sliedrecht wordt de zolang begeerde school geopend. Hij was de man die hier als voorvechter van het christelijk onderwijs orde op zaken stelde. Een niet geringe prestatie, als men daarbij bedenkt onder welke omstandigheden hij in Sliedrecht zijn ambt moest vervullen. Bij zijn overlijden wordt dit duidelijk.

In het jaarboekje van de Gereformeerde Kerken van 1925 wordt het volgende geschreven: “‘Hoe het kwam, zij hier opengelaten, maar ds. Dijkstra en Sliedrecht pasten niet bij elkaar”.
Op 27 oktober 1889 verlaat hij Sliedrecht en vertrekt naar Joure.

School-1104De lessen beginnen
Op maandag 29 april 1889 beginnen de lessen. Het aantal leerlingen bedraagt 126. Meester J. Bokhout, het hoofd der school, en meester J. Oostenga vormen samen het onderwijzend personeel. Het schoolgeld is 10 cent per week voor elke leerling, met vermindering van 2½ cent voor elk volgend kind uit hetzelfde gezin. Voor ouders die kunnen bewijzen niet bij machte te zijn het volle schoolgeld te betalen, is een beroep op het suppletiefonds mogelijk.

Zo startte de school 100 jaar geleden, en het ging goed. In september zijn reeds 2 lokalen gevuld met 140 leerlingen! Meester Oostenga heeft de eerste en tweede klas met ongeveer 70 leerlingen, meester Bokhout de derde tot en met de zesde klas, samen zo’n 70 leerlingen.

Als aan het einde van een bewogen jaar de stand van zaken wordt opgemaakt, is er grote dankbaarheid dat nu ook Sliedrecht een ‘School met de Bijbel’ heeft.
De penningmeester heeft, nadat alles betaald is, nog f. 19,99½ in kas. Het schoolgebouw heeft uiteindelijk f. 4.738,96 gekost!

Wat er gebeurde in de eerste 10 jaar?
* 1890: Juffrouw Pos begint met het geven van nuttige en fraaie handwerken voor de meisjes.
* Pleuntje Bokhout ontvangt voor het aanmaken van de kachels in de school f 12, — per half jaar.

* 1891: De Unie collecte welke op 13 augustus huis aan huis wordt gehouden door alle bestuursleden, brengt f 250, — op.
v Meester A. Kes wordt benoemd tegen een jaarloon van f 525,-.

* 1892: De kerken die uit de ‘afscheiding 1834’ zijn ontstaan (Christelijk Gereformeerde Gemeente) en de kerken die in de ‘Doleantie 1886’ (Nederduitsche Gereformeerde Kerk) hun oorsprong hadden, besluiten samen op weg te gaan. Op een gezamenlijke synode vergadering, 16 juni, wordt dit besloten. Een nieuwe naam wordt gekozen namelijk Gereformeerde Kerken in Nederland. Zo verandert ook de naam van de school (eerst uitgaande van de Christelijk Gereformeerde Gemeente en nu uitgaande van de Gereformeerde Kerk) in Gereformeerde School.

* 1893: Op 30 augustus wordt in Sliedrecht een Vereniging voor Christelijk Onderwijs opgericht. Bestuur en leden komen uit de Nederlandse Hervormde Kerk.

School-1105
De Zoutstoep was in dit gedeelte van de Kerkbuurt

* 1894: Het aantalleerlingen is gestegen tot over de 200! Dit geeft problemen. De wet op het lager onderwijs eist, dat, als er per 1 januari 1895 meer dan 199 leerlingen zijn, men verplicht is een nieuwe onderwijzer te benoemen. Financieel geeft dit voor het bestuur grote zorgen. Waar halen we het geld vandaan?

* Na enige discussie besluit men aan de ouders van enkele kinderen het volgende voor te stellen: ‘In april gaan de kinderen toch van school, wilt U ze in deze situatie eind december al van school nemen?’

* 1895: Bestuursleden zijn de heren: ds. G.H.W. Esselink, J. Ceelen, B. v.d. Wiel, A. Baars, A. Meyer, H.F. Roskam en A. Versteeg.
* Het kolenhok van het hoofd der school mag op kosten van de schoolvereniging worden gemaakt.

* 1896: De school wordt uitgebreid met een lokaal, zodat er nu 4 lokalen zijn.
* 1897: Er zijn klachten bij het bestuur binnengekomen: het onderwijzend personeel slaat de kinderen. Op een bestuursvergadering moeten zij zich verantwoorden. Meester J. Bokhout springt in de bres voor zijn collega’s.
* Hij verklaart dat het geen algemeen gebruik is om de jeugd te slaan. Bij hoge uitzondering wordt er wel eens een ’tikje’ gegeven. Het blijkt dat sommige kinderen het bij hun ouders veel erger maken dan het is.
* Er is een vacature en meester Dotman uit Dordrecht geeft proefles. De bestuursleden zijn tevreden over hem. Op de vraag of er geen bezwaren tegen zijn benoeming zijn, klinkt een gereformeerde stem: “Jawel, hij is lid van de Nederlandse Hervormde Kerk.” Maar,… er zijn omstandigheden die positief kunnen uitvallen. Bij een eventuele benoeming gaat hij des avonds naar huis en des zondags kerkt hij in Dordrecht. Met gesloten enveloppe wordt gestemd, 5 stemmen voor, 1 stem tegen. Hij wordt benoemd per 1 juli 1897.

* 1898: Meester J. Bokhout neemt zitting in de plaatselijke feestcommissie voor het aanstaande kroningsfeest. Het bestuur heeft geen bezwaar mits de te zingen liederen niet in strijd zijn met onze beginselen. Ds. J. v.d. Berg en de heer J. Ceelen zullen in overleg met het personeel van de school enige versieringen aanbrengen in verband met het feest van Prinses Wilhelmina op 6 september.
* De penningmeester, de heer C.M. van Rees, heeft gezorgd voor een flinke schoolbel; allen zijn zeer tevreden. Prijs f 5, –.

* 1899: “Zal er nog iets aan de pleeën verbeterd kunnen worden? Ze rieken den laatste tijd zoo erg!’ De bestuursleden, de heren B. v.d. Wiel en R Rijsdijk, zullen een onderzoek instellen.