15 – Dorp in een Koninkrijk

In periodiek 31 verscheen het laatste verhaal van de heer C. J. Lips waarin hij de geschiedenis van Sliedrecht beschreef. In dit nummer pakken we de draad op en vervolgen de historie van ons dorp in een nieuwe reeks van artikelen. Intussen hebben we de Franse tijd achter de rug en stappen met schout Van Hattem het nieuwe koninkrijk binnen.

Sliedrecht, Dorp in een Koninkrijk
Na de Franse overheersing ging schout Gerardus van Hattem met veel energie aan de slag.

Ons land was, onder koning Willem 1, een koninkrijk geworden. De Franse titel maire voor bestuurder van het dorp verdween uit het spraakgebruik. Pas in 1825 zou echter de functie van burgemeester worden ingevoerd. Schout, en dus later burgemeester, Van Hattem werd bij het besturen van Sliedrecht bijgestaan door een viertal schepenen.
In 1817 besloot men over te gaan tot een dagelijks bestuur. Naast de schout die ook gemeentesecretaris was, kende het College twee wethouders. Deze werden in die tijd assessoren genoemd. Verder kende het College nog een vijftal leden.
Een gemakkelijke tijd was het voor het nieuwe bestuur van het dorp niet. De naweeën van de Napoleontische tijd lieten zich nog goed voelen.

Geschiedenis-1501
Hoepels

Weer op poten
De activiteiten waarvan het dorp economisch afhankelijk was waren: het werk in de grienden en de waterbouwkundige activiteiten. Die hadden tijdens de Franse overheersing een enorme terugslag gehad. Alles moest op alles worden gezet om deze voor Sliedrecht belangrijke zaken weer op poten te zetten.
Onderhoud aan sluizen, wegen en oevers vormden hierbij een belangrijk onderdeel. Aangepakt werden o.a. het Noordhollandskanaal en kanalen in Zeeland. Dichter bij huis het Kanaal van Steenenhoek (1818).
Ook de rijshouthandel had hier baat bij. Na het vertrek van de Fransen was het weer mogelijk hoepels naar Engeland en Schotland uit te voeren.
Centrum van de hoepcultuur was de omgeving van het Kleindiep.

Begraafplaats
De doden werden in de kerk of op het kerkhof bij de kerk begraven. In de kerk begraven werd door een hogere instantie in de toekomst uitgesloten. Het kerkhof dat op de plaats lag waar nu de oprit van de Stationsweg naar de dijk is, was te klein. Zeker als men vooruit keek! Na een overleg met het kerkbestuur in 1819 werd voor het bedrag van 700 guldens een stuk grond aangekocht. De aanleg van de begraafplaats zou nog eens 1600 guldens kosten.

Het terrein was te bereiken via een stoep tegenover de drukkerij v. Wijngaarden in de Kerkbuurt. Pas in 1820 werd de nieuwe begraafplaats in gebruik genomen. Het kerkbestuur nam de plicht op zich het kerkhof te onderhouden, maar daar tegenover stonden de inkomsten die het begraven en de opbrengst van het snoeihout opleverden.
De eerste die begraven werd was Cornelia van Vliet, echtgenote van Dirk Stuij.

Dirk Stuij, hij was gehuwd met Cornelia van Vliet.
Uit dit huwelijk:
1 Teuna, gedoopt te Bleskensgraaf op 31 augustus 1788.
2 Jan, geboren te Sliedrecht op 23 april 1791, begraven aldaar op 13 mei 1791.

Teuna Dirksdr Stuij, gedoopt te Bleskensgraaf op 31 augustus 1788, overleden te Sliedrecht op 19 oktober 1864. Zij is getrouwd te Sliedrecht op 19 augustus 1813 met Adriaan Arieszn Kop, geboren te Sliedrecht op 27 mei 1786, gedoopt aldaar op 4 juni 1786, overleden aldaar op 29 april 1847.

Dat was later dan men voor ogen had gehad. In 1820 waren de dijken op een aantal plaatsen in de Alblasserwaard weer eens doorgebroken. De nieuwe begraafplaats stond hierdoor onder water. Een enorme tegenslag voor Sliedrecht en omgeving. De schade was groot. De slachtoffers hoefden een geringer bedrag aan belasting te betalen.
Het 25-jarig ambtsjubileum van schout Van Hattem in 1821 werd mede als gevolg van de door de watersnood heersende armoede op sobere wijze herdacht.

Een aantal jaren later (1825) vereiste de kerktoren de aandacht. Het bovengedeelte was dringend aan vervanging toe. De gemeente betaalde tweevijfde deel van de kosten en het kerkbestuur de rest. Het betrof vrijwel gehele vernieuwing van het bovengedeelte. Een aantal maanden later kon de klok weer geluid worden.
In 1826 werd er toch weer iemand in de kerk begraven. Dit nog wel op de plaats waar de voorzanger altijd stond. Het was de oude schoolmeester Leendert de Groot voor wie een uitzondering werd gemaakt.

Burgemeester Van Hattem zat zeker niet stil. De oude vergaderzaal van ´Het Rechthuis’, een herberg nabij de kerk, werd in 1827 ingeruild voor een eigen ruimte.
Voor de papieren van de secretarie en de gemeentekas was nu meer ruimte. Er was zelfs een rampenplan ontwikkeld. In geval van nood moest het allerbelangrijkste in zakken worden gestopt en naar buiten worden meegenomen.

Buiten zorgden ´s nachts klapwakers voor de veiligheid op straat. Dat dit niet geheel afdoende was, blijkt wel uit de vermelding van inbraken. Er werd zelfs een burgerwacht geïnstalleerd. Hiernaast kende Sliedrecht ook nog eens een schutterij. Gewapende burgers moesten in geval van nood het dorp verdedigen, de orde handhaven en soms wachtdiensten verrichten.

De kerk werd verlicht met kaarsen. In 1835 kwam hieraan een eind. Olielampen namen de plaats in van de kaarsen.
Een jaar eerder had zich op kerkelijk gebied in Sliedrecht een afscheiding voorgedaan. Deze groep, de ´Gereformeerden` zouden pas in 1856 een eigen predikant begroeten. Klik voor meer historie aangaande de kerk de pagina kerkgeschiedenis aan. (www.historie-sliedrecht.nl)

De afscheiding van België van het Koninkrijk Nederland had tot gevolg dat Nederlanders daar minder gezien waren. Dit ging ook op voor aannemers van openbare werken. Een strop voor Sliedrecht! Een hevige storm boven het Haarlemmermeer bracht soelaas. In 1839 werd besloten het meer droog te malen. Werk aan de winkel voor de Sliedrechtenaren.

De Sliedrechtse aannemers zagen een nieuw arbeidsveld liggen en op alle aanbestedingen waren ze aanwezig! Reeds op 8 februari 1840 had de aanbesteding plaats van ‘het graven van een kanaal vanaf de trekvaart van Haarlem naar Leiden’. Vele Sliedrechtenaren schreven in, aannemer werd Arie Visser Azn. uit Sliedrecht. Het werk werd hem gegund voor f 140.000, -. De bedragen waren voor die tijd meteen al aanzienlijk. Er was dan ook inmiddels voldoende werkkapitaal in het dorp aanwezig om op alle werken in te schrijven. Arie Prins Czn. werd een deel van het aanleggen van de ringvaart gegund.
Heel wat Sliedrechtse werklieden konden daar ter plaatse hun boterham verdienen. Vaak verbleef men de hele zomer in de buurt van het werk. In de herfst keerde men pas weer terug naar het eigen dorp. Het werk in de grienden wachtte… !

Gerardus van Hattem – Schout en eerste burgemeester (1771- 1846)
We kijken tot slot van dit deel met u terug op het leven van burgemeester van Hattem.

Gerardus van Hattem werd in 1796 in de tijden van de De Bataafsche Republiek de opvolger van Staas van Diggelen, een collaborateur voor de Fransen. Gerardus was geboren in Giessendam op 21 november 1771. Zijn vader was daar dokter, chirurgijn zoals ze dat toen noemden. De nieuwe schout van Sliedrecht bleek zowel in de Franse tijd als in de periode van het koninkrijk onder Willem 1 uit het goede hout gesneden te zijn.
Kenmerkend voor van Hattem waren zijn tolerantie, zijn liberale gedachten en zijn trouw aan de kerk.
Wapenfeiten uit de beginjaren waren o.a. het afhandelen van de zaak Van Diggelen en het presenteren van een rekening aan de regering in Den Haag. Het ging hierbij om het verhalen van de kosten van de legering van de Franse troepen in 1795.

Op de leeftijd van ruim 29 jaar trouwde Gerardus in mei 1801 in Oud-Beijerland met Adriana van Driel, een dochter van de schout in genoemde plaats. Het echtpaar kreeg 12 kinderen. Vijf kinderen stierven jong tot zeer jong.

In 1806 kreeg dorpsbestuur, municipaliteit genoemd in de Franse tijd, een andere naam: Gemeente.

In 1807 werd de schout krachtens een nieuw kerkelijk reglement tevens het hoofd van het kerkbestuur.

In 1810 werd ons land ingelijfd door Frankrijk. Sliedrecht werd een Frans dorp.
Van Hattem werd voortaan aangesproken met het Franse woord ´maire`.
Gelukkig beheerste hij de Franse taal goed. Dat kwam prima uit daar veel zaken voortaan in het Frans geschreven moesten worden.
Bij het aannemen van zijn nieuwe functie had hij ruggespraak gehouden met diverse inwonenden, een verdenking van collaboratie was wel het laatste dat hij kon gebruiken!
Willem van Eck en Leendert de Groot, wezen hem erop dat hij het beste zelf de kar kon trekken. Bij een ander moest men maar afwachten hoe deze zich zou opstellen.
Beide personen boden Van Hattem hun diensten aan. Dat was niet altijd eenvoudig.

Men denke hierbij maar eens aan het feit dat jongelui werden opgeroepen voor de loting om dienst te nemen in het Franse leger van Napoleon.
Tijdens de terugtocht der Fransen in oktober/november 1813 werd Sliedrecht geplunderd. Van Hattem werd zelf ook getroffen. Niet alleen zijn wijnkelder was geheel leeg geroofd, maar ook zijn huis – het huidige atelier – was al voorbereid om opgeblazen te worden. Gelukkig hebben de Franse hun daad niet kunnen uitvoeren. Zij moesten in allerijl ons dorp verlaten.

Eind 1813 keerde de rust enigszins weer. Van Hattem bleef aan, nu weer als schout. (Pas in 1925 kreeg hij de titel van burgemeester). In 1817 werd het college van schout en schepenen vernieuwd. Willem van Eck en Leendert de Groot werden nu wethouders.

Als schout moest Gerardus ook onderzoek doen en beslissingen nemen in allerlei geschillen. We hebben het dan o.a. over burenruzies, roverijen, te laat sluiten van de herbergen, het gebruik van valse gewichten, straatschenderij en vernieling.
Later werd deze taak door een ander waargenomen. Dat was in 1827 bij de invoering van kantongerechten. De burgemeester werd als vrederechter opgevolgd door mr. Schenkelberg van Nierop, onze eerste kantonrechter. Een echt kantongerechtsgebouw zou er pas in 1838 komen. Voor die tijd werd dan hier, dan daar recht gesproken.
Een raadhuis was er al eerder. In 1828 werd een woning als zodanig ingericht aan de huidige Molendijk.
Beide gebouwen heeft Van Hattem nog mogen meemaken. In de laatste jaren van zijn burgemeesterschap liet zijn gezondheid steeds meer te wensen over. In 1844 werd hij opgevolgd door zijn zoon Jan Adrianus. Lang heeft Sliedrechts eerste burgervader niet van zijn pensioen mogen genieten. Op15 april 1846 overleed hij te Sliedrecht.

Nog even alles op een rijtje
Gerardus van Hattem, geboren te Giessendam was een zoon van Jacob Hattema. Gerardus werd gedoopt te Hardinxveld op 24 november 1771.
Jacob was gehuwd met Cornelia Pietersdr de Rijk, geboren te Giessendam, gedoopt te Neder Hardinxveld op 27 juni 1738.Deze was een dochter van Pieter de Rijk en Pietertje Cornelisdr Groeneweg.

De broers en zuster van Gerardus waren:
1 Cornelis, gedoopt te Neder Hardinxveld op 3 april 1768.
2 Johannes, gedoopt te Neder Hardinxveld op 14 mei 1769.
3 Pietertje, gedoopt te Neder Hardinxveld op 29 mei 1774.
4 Pieter, gedoopt te Neder Hardinxveld op 5 mei 1776.
5 Marinus, gedoopt te Neder Hardinxveld op 30 november 1777.
6 Maria, gedoopt te Neder Hardinxveld op 18 juli 1779.
7 Pieter, gedoopt te Neder Hardinxveld op 16 januari 1785.

Gerardus is in ondertrouw gegaan te Oud Beijerland op 8 mei 1801. Hij is daar ook getrouwd op 24 mei 1801 met Adriana van Driel. Zij is geboren te Oud Beijerland op 11 oktober 1780 en daar gedoopt op 15 oktober 1780. Adriana overleed te Sliedrecht op 10 juli 1847.

De kinderen van Gerardus en Adriana waren:
1 Jacobus, geboren te Sliedrecht op 25 maart 1802.
2 Jan, geboren te Sliedrecht op 29 november 1803, begraven aldaar op 1 augustus 1804.
3 Adriana, geboren te Sliedrecht op 30 mei 1805.
4 Cornelia, geboren te Sliedrecht op 14 februari 1808, begraven aldaar op 6 november 1808.
5 Cornelia, geboren te Sliedrecht op 3 november 1809.
6 Jan, geboren te Sliedrecht op 20 maart 1811.
7 Kornelis, geboren te Sliedrecht op 31 december 1812.
8 Louisa, geboren te Sliedrecht op 18 januari 1814.
9 Petrus, geboren te Sliedrecht op 17 juli 1815.
10 Kornelis, geboren te Sliedrecht op 23 februari 1817
11 Kornelia, geboren te Sliedrecht op 22 maart 1818, overleden aldaar op 22 maart 1818.
12 Kornelia, geboren te Sliedrecht op 29 juli 1824.

Gerardus van Hattem is overleden te Sliedrecht op 15 april 1846.