19 – Oude Uitbreiding

De totstandkoming van Sliedrechts Oude Uitbreiding buitendijks

Geschiedenis-1901
Achterste rij van links naar rechts: J. D. Wetsels rijksontvanger), C. Groustra (hoofdonderwijzer), A. L. Luyt (boekhandelaar), Danielse (gem. secretaris), P. Langeveld (arts), J. V. Disselkoen (hoofdonderwijzer), F. Janse (hoofdonderwijzer) .
Voorste rij van links naar rechts: A. Prins de Baat (arts), E. D. G. Frahm (hoofdonderwijzer), Ds. Dr. J. W. Lieftinck (predikant), W. van der Schuijt (hoofdonderwijzer) en
P. Scheltema ( arts).

Debatingclub
In de vorige eeuw waren er nogal wat debatingclubs. Ook in Sliedrecht hield een dergelijk gezelschap zich bezig met de “kunst van het spreken.”

Leden waren o.a. alle schoolhoofden, de artsen, een apotheker, de rijksontvanger, de gemeentesecretaris en een boekhandelaar. Voorzitter was dominee Lieftinck.
Regelmatig kwamen nieuwe gespreksonderwerpen ter tafel, die door de Sliedrechtse gemeenteraad werden overgenomen.
Een idee van dokter Langeveld was wel heel opvallend. Hij stelde voor de Huibert de Baatplaat in te polderen en op te hogen. Het zou een belangrijk terrein kunnen zijn voor de industrie en de woningbouw. Het idee kreeg de steun van apotheker Van den Houte Willems en de latere wethouders Joh. Kraaijeveld en C.M. van Rees.

Rond de eeuwwisseling kreeg het plan van dokter Langeveld meer gestalte. Via advertenties in de Merwebode werd de bevolking opgeroepen om zich beschikbaar te stellen om Sliedrecht vooruit te helpen. Naast de oprichting van de vereniging “Sliedrecht Vooruit”, leidde het plan mede tot de verwezenlijking van de uitbreiding buitendijks. Deze is nu bij de ouderen onder ons nog wel onder de naam “Sliedrecht Vooruit” bekend. Behalve de heer Langeveld waren de heren Van den Houte Willems en de wethouders Kraayeveld en Van Rees voorvechters van de uitbreiding buitendijks van Sliedrecht. Naar ieder van deze mannen is een plein of straat vernoemd. Kennelijk wilde het aanvankelijk niet al te best vlotten met de vereniging “Sliedrecht Vooruit”. Duidelijk komt dit tot uitdrukking in een schrijven dat we via de heer J. v. d. Sluys in handen kregen. De bevolking werd hierin opgeroepen tot het massaal bijwonen van een vergadering, waarop ieder in de gelegenheid werd gesteld van de ideeën kennis te nemen.

Hieronder volgt de uitnodiging, zoals die destijds letterlijk werd gesteld.

Ten einde iedereen in de gelegenheid te stellen, zooveel mogelijk geheel op de hoogte dezer belangrijke aangelegenheid te komen, roepen wij bij deze alle ingezetenen van Sliedrecht op, die den ouderdom van 20 jaar hebben bereikt, tot eene

O p e n b a r e V e r g a d e r i n g

Voordracht met lichtbeelden door den Secretaris.
Onderwerp: De toekomst van Sliedrecht, zoowel in verband met nieuwe plannen voor spoorwegverbindingen, als met de uitbreiding der gemeente buitendijks.

Het Bestuur
De inleiding van boven afgedrukte uitnodiging luidde als volgt:

” Sliedrecht Vooruit ”

L.S.

Onze vereeniging telt thans 180 leden.– Van alle ingezetenen van Sliedrecht, die den leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, hebben zich slechts 180 aangemeld als lid van onze vereeniging.
Moet daaruit worden opgemaakt, dat de groote rest niets voelt voor de vereeniging “Sliedrecht Vooruit”? Neen, toch zeker. Het moet eerder toegeschreven woorden aan den sleur om “eerst de kat eens uit den boom te kijken, eerst eens af te wachten wat “Sliedrecht Vooruit” doet of zal doen.
Welnu, op de algemeene vergadering van 30 Maart 1911 heeft het Bestuur het programma van onze vereeniging duidelijk uit laten komen en bewijzen gegeven hoe het de zaken aanpakt.
Is dit geen reden om lid onzer vereeniging te worden? Moet de kat nog langer uit den boom worden gekeken? Moeten de schouders nu nog worden opgetrokken en moet er geluisterd worden naar stemmen, die evenals een grammofoon altijd hetzelfde liedje zeggen, n.m.l. “Het zal toch wel op niets uitdraaien, daar komt toch niets van”?
De contributie als minimum f 1,– per jaar, behoeft toch waarlijk niet af te schrikken. Twee centen per week kan ieder nog wel betalen. Want men vergete niet: bij onze vereeniging gaat het niet om de contributie. Bij andere vereenigingen is gewoonlijk de kas noodlijdend, moeten er leden geworven worden, om den penningmeester in staat te stellen alles te kunnen betalen, maar bij onze vereeniging is dat niet noodig.
Onze kracht schuilt niet in een groote kas, maar in een groot aantal leden, die door dat lidmaatschap toonen het doel onzer vereeniging te steunen.
Eerst wanneer wij een groot aantal leden bezitten, kunnen besluiten, op onze vergaderingen genomen, van gewicht zijn. Dan geeft zo’n besluit een ruggesteun aan gemeenteraadsleden, die voorstellen tot verhooging van de welvaart van onze gemeente in debat willen brengen.
Voelt men dat het ’t verlangen van de kern van onze ingezetenen is, dat er iets tot stand zal komen, dan wordt het den heeren op ’t Raadhuis gemakkelijker gemaakt. Dat moet ons streven zijn. Hoe grooter die kern, hoe grooter de kracht.
Daarom wekken wij ieder lid op voor het algemeen belang, voor Sliedrecht’s belang, ijverig zijn best te doen om leden te werven. Maar daarbij moet het niet blijven. Men moet ook toonen, dat men belang stelt in onze pogingen.
Velen denken: ik betaal mijne contributie, het Bestuur zal de zaken wel opknappen. Dat is een verkeerd idee. Neen, ook het Bestuur wil gesteund worden door de leden. Wanneer de bestuursleden veel tijd beschikbaar stellen om plannen te ontwikkelen, dan is het toch waarlijk niet te veel gevergd, dat de leden twee of driemaal ’s jaars een paar uur ’s avonds bij wijze van uitspanning de algemeene vergaderingen bezoeken. Eerst dan krijgen besluiten, op die vergaderingen genomen, beteekenis.
Vooral thans, nu er zo’n voorname zaak aanhangig is, n.m.l. de uitbreiding der gemeente Sliedrecht, moet ieder lid tegenwoordig zijn op vergaderingen, tenzij hij door ernstige redenen verhinderd is.
Wij hebben gemeend in ’t belang der goede zaak goed te doen om het behandelde op de vergadering van 30 maart j.l. in druk den leden aan te bieden.

Waar ging het om?
Onderwerp van bespreking was het hieronder geschetste gebied.

Geschiedenis-1902
1881 Kaartje omgeving Sliedrecht

Bekijk het kaartje uit 1881 eens. De rode kronkellijn geeft de Sliedrechtse dijk met de bebouwing daarlangs aan. In de rivier De Merwede bevinden zich een aantal platen. Dat zijn de Huibert de Baatplaat, het Kerkeplaatje en het Molenplaatje. Langs de dijk slingert zich het Kleindiep. Ten noorden van de Huibert de Baatplaat vinden we het Middeldiep. Op de drie platen is sprake van enige vorm van bebouwing.

Hieronder een deel van de lezing welke door de opgekomen ingezeten in de zaal van de heer O. de Boer, gelegen bij het Middenveer, werd aangehoord.

Geschiedenis-1903
De oostzijde van het plan

Voordracht over een schema tot uitbreiding van de gemeente Sliedrecht, gehouden op de Algemeene Vergadering van 30 Maart 1911, door den Secretaris onzer Vereeniging, den Heer J.A.F.van den Houte Willems.

Mijne Heeren!

Onder de vele onderwerpen, waaraan Uw Bestuur hare aandacht heeft geschonken, is het plan tot uitbreiding van Sliedrecht zeker wel het voornaamste.

Mijne Heeren, het doel dezer bijeenkomst is uitsluitend Uw aandacht vestigen op een schets van een plan tot uitbreiding van Sliedrecht, waarmede Uw Bestuur ten zeerste is ingenomen.

Er moet over dit plan gesproken worden. Het moet ’t onderwerp worden van ’t discours tusschen alle inwoners van Sliedrecht, omdat iedere ingezetene er belang bij heeft, dat zijne gemeente vooruitgaat.

Het moet eene zaak worden van zo’n algemeene bekendheid en — naar ik hoop — van instemming, dat degenen, die aangewezen zijn de belangen onzer gemeente te behartigen, het in overweging zullen nemen en er over zullen delibereeren of het voor uitvoering vatbaar is en zoo ja, hoe het uitgevoerd zal moeten worden. Wanneer eenmaal de algemeene opinie vóór dit plan van uitbreiding is, dan twijfelt Uw Bestuur niet of ernstige en nauwkeurige berekeningen zullen worden gemaakt.

De verdere behandeling ligt niet op den weg van onze Vereeniging. Mijn taak is dus hoofdzakelijk te trachten U duidelijk uiteen te zetten:
1-e hoe noodig het voor de welvaart onzer gemeente is, dat ze uitgebreid wordt.
2-e dat de uitbreiding volgens een schets, zooals ik U straks zal laten zien, alleszins verdiend nauwgezet te worden overwogen. Alvorens U nu de teekeningen die straks op ’t doek zullen worden geprojecteerd, nader toe te lichten, zij het mij vergund U ’t één en ander in herinnering te brengen.
Ik zeg met opzet in herinnering te brengen, want hetgeen ik nu vertellen zal is voor U volstrekt niet nieuw. Toch meende ik, dat het zijn nut kon hebben het te releveeren.

Allereerst een brokje geschiedenis
Wanneer wij eens nagaan, wat de voornaamste bronnen van welvaart zijn geweest voor Sliedrecht, dan komen, behalve ’t landbouwbedrijf, op industrieel gebied in aanmerking:
1-e Het aanemersbedrijf.
2-e De werfindustrie.
3-e De hoepelindustrie.
4-e De biezendrogerij.

Wat het eerste punt, het aannemersbedrijf, betreft is het een feit, dat Sliedrecht over de geheele wereld bekend staat als de geboorteplaats der grootste aannemers op ’t gebied van waterwerken en grondverzet. Overal! In Europa, in Indië, in China, in Noord- en Zuid-Amerika, in Egypte, zijn of waren Sliedrechtsche aannemers en Sliedrechtsche arbeiders met hunne onafscheidelijke baggermolens, zuigers en bakken.
Gerust kan men zeggen, dat Sliedrecht de bakermat is van de aannemers op waterbouwkundig gebied.

Een Latijnse spreuk zegt: “Tempora mutanter et nos mutamus in illis,” dat wil in het Hollandsch zeggen: de tijden veranderen en wij veranderen met hen. Zoo is het ook met de aannemers en de aannemerij gegaan.
Een 30 jaren geleden kon een aannemer met betrekkelijk klein bedrijfskapitaal werken. Molens van f 30 à 40.000 behoorden almee tot de grootste; houten bakken van 40 à 50 el waren toen al reuzenbakken; zuigers met groote capaciteit bestonden toen nog niet. Maar de tijden veranderden, de werken eischten grooter materieel, meer machinerie, minder handenarbeid.
De industrie sloeg haar arendsvleugels uit en construeerde molens en zuigers, die alleen een groot kapitaal vertegenwoordigen; houten bakken van 50 el werden vervangen door ijzeren van 80, 90 en 100 el, ja nog grooter.
De Sliedrechtse aannemers gingen met hun tijd mede en vergrootten hun bedrijfskapitaal, maar de uitbreiding van haar gemeente bleef achterwege.

Wanneer het werk was afgeloopen en het materieel tijdelijk moest worden opgeborgen, bleek Sliedrecht daarvoor geen ruimte te bezitten. Het Middeldiep werd door aanwas hoe langer hoe ondieper; van ’t thuisbrengen d.w.z. naar Sliedrecht van zuigers, molens en groote bakken was geen sprake.
Het lag voor de hand dat, wilden de aannemers hun materieel, zoolang het niet werd gebruikt, op een veilige plaats leggen, in hunne woonplaats daarvoor plaats moest worden gemaakt. Het is een feit dat wat het meest voor de hand ligt, gewoonlijk wordt voorbijgezien.
Naburige gemeenten, die ’t financiëele voordeel inzagen om plaats te maken voor dat materieel, aarzelden niet om de werken daarvoor noodig in uitvoering te brengen.
Het gevolg daarvan was, dat de aanneemers gretig daarvan gebruik maakten en hun materieel daar onderbrachten, waar zij ’t goedkoopst en ’t best terechtkonden, en als een vanzelfsprekend gevolg daarvan, verlieten zij ook voor een groot deel deze gemeente.
Het moet dan ook alleen aan bijzondere omstandigheden, misschien gehechtheid aan hun geboortegrond, worden toegeschreven, dat wij nog ’t voorrecht hebben, flinke kapitaalkrachtige aannemers te mogen rekenen onder onze ingezetenen.
Niet alleen dat ’t materieel niet op Sliedrecht kwam, wat desnoods nog gerekend kan worden als een stilstand in welvaart voor de gemeente, maar ook het personeel dat bij dit materieel behoorde en grotendeels bestond uit geboren Sliedrechters, verhuisde naar die plaatsen, waar het het materieel kwam te liggen.
Machinisten, zuig- en molenbazen met hunne gezinnen verlieten deze gemeente en dit feit ressorteert niet onder stilstand, maar onder achteruitgang. Het spreekwoord: “Stilstand is achteruitgang”, werd dus in dit opzicht ten volle bewaarheid, want overduidelijk is het dat die verplaatsing van huisgezinnen mindere welvaart aan neringdoenden bracht.
Laten we ’t spreekwoord: “Beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald”, hier niet uit ’t oog verliezen.

Het tweede punt op industrieel gebied, wat ik zooeven noemde, is het bedrijf van de scheepswerven. Het spreekt van zelf, dat dit bedrijf gelijken tred moest houden met de aannemerij. ’t Oude materieel moest van tijd tot tijd worden gerepareerd en nieuw en grooter worden aangemaakt. Zij, die zoo gelukkig waren een werf te bezitten, direct aan de rivier gelegen en over terrein konden beschikken om hunne werven te vergrooten, konden met hun tijd meegaan,
Aangezien nu evenwel een groot gedeelte van Sliedrecht ingesloten ligt door zandplaten en aanwas, konden maar zeer weinigen daarvan profiteeren; bovendien brachten de aannemers hun groot materieel toch maar hoogst zelden naar Sliedrecht, omdat het na reparatie niet was op te bergen. Het gevolg hiervan was, dat bijna al het groote materieel iet op Sliedrecht kon worden aangemaakt en ook niet worden gerepareerd en dus in andere gemeenten aan vreemde en niet aan Sliedrechtse firma’s moest worden opgedragen.
Dat dit enorm bijdroeg tot mindere welvaart van Sliedrecht is zoo duidelijk, dat het geen verder toelichting behoeft.

Over ’t 3e en 4e punt, de hoepelmakerij en de biezendrogerij, zal ik kort zijn. U allen weet, beter nog dan ik, dat ook deze takken van industrie lang niet meer die omvang hebben van vroeger. Maar dat de hoepelmakerij zeer zeker gebaat zou zijn met het plan van uitbreiding, zooals U straks zult zien, is onbetwistbaar.
Ik zou U nog veel meer in herinnering kunnen brengen, o.a. de vraag kunnen stellen, waarom toch de belastingcijfers hier zoo hoog zijn, vergeleken bij vroegere jaren, wat zeer zeker ook een factor is dat gegoede ingezetenen deze gemeente hebben verlaten, doch veel liever wil ik daarvan afzien en de kardinale vraag ter berde brengen, n.m.l.:
Wanneer Sliedrecht plannen maakt voor uitbreiding, moet dan ’t oog gericht worden naar ’t Zuidwesten of naar ’t Noordwesten, m.a.w. buitendijks of binnendijks? En dan meenen wij, in verband met hetgeen ik U heb medegedeeld, volmondig te mogen antwoorden:
De uitbreiding van Sliedrecht moet zonder eenigen twijfel gezocht worden buitendijks.

Niet binnendijks heeft de aannemer en zijn aanhang van scheepswerven en machinefabrieken ruimte noodig om op den duur hier te kunnen blijven wonen en zijn zaken uit te breiden. De polder die binnendijks ligt, heeft voor ’t landbouwbedrijf geen uitbreiding der gemeente aan die zijde noodig voor de uitoefening van haar beroep, maar wel buitendijks, aan den waterkant.

Geschiedenis-1904
Middeldiep in een lang verleden

Daar is uitbreiding hoogst noodig en waren de toestanden daarvoor ongunstig, moest die uitbreiding gepaard gaan met reuzensommen, dan zou dit een beletsel kunnen zijn. Maar men behoeft waarlijk zoo’n prima technicus niet te zijn op ’t gebied van havenwerken, om te zien dat als ’t ware de haven reeds gereed is, dat men niet anders te doen heeft dan te baggeren en ’t opgezogen zand te gebruiken om de gronden op te hoogen.

Niet alleen dat men daardoor een bevaarbaar water krijgt, maar ook een uitgestrekte vlakte van grond, die op ’t oogenblik betrekkelijk weinig waarde heeft, zal daardoor een waardevol bezit worden voor de gemeente, in dier voege dat zij de gemeente zoodanig zal vergroten, dat ze een centrum krijgt van behoorlijke afmetingen in lengte en breedte, waar plaats is voor een markt, voor woonhuizen, plantsoenen, enz.

Voordat ik nu overga U een schets in beeld te laten zien, wenschte ik nogmaals den nadruk er op te leggen, dat het niet op den weg van onze vereeniging ligt om nauwkeurige berekeningen te maken, evenmin om de middelen aan te geven op welke manier particuliere eigendommen moeten worden verkregen. Daarvoor zijn andere corporaties aangewezen.Het Bestuur Uwer vereeniging wil U alleen laten zien wat ’t beste oordeelt.

Een globale berekening heeft ons echter tot de slotsom gebracht, dat de kosten van aanleg ruim gedekt zullen worden door de aanwinst van grond, die zoowel voor bouwterrein, als voor industrieele doeleinden kan worden rendabel gemaakt dat rente en aflossing ruimschoots zullen vloeien uit de baten, die de gemeente Sliedrecht zal kunnen ontvangen uit havengelden en uit verkoop van grond voor bouwterrein of uit de canon voor erfpacht.

Vervolgens werden enige lichtbeelden vertoond, waarbij de hoofdschotel werd gevormd door een tweetal tekeningen. Hierbij stond op de eerste de toestand afgebeeld van vóór de uitbreiding en op de tweede de situatie, zoals men zich voorstelde de uitbreiding te realiseren.

Het Middeldiep zou tot een breedte van 100 meter bij een lengte van 1100 meter worden uitgebaggerd. Het opgezogen zand zou op de Kerkeplaat worden gebracht.

Geschiedenis-1905
Schets van de westzijde

Hierdoor zou de gemeente Sliedrecht krijgen:
1. Een haven.
2. Een terrein gelijk aan de Kerkeplaat, groot 75.000 ca, waarop ruimte vrij zou komen voor o.a. een markt, een raadhuis, fabrieken, woningen, plantsoenen, enz.
Een verbinding met de Stationsweg zou later volgen. Het plan zou voor de eerder beschreven problemen een oplossing zijn, waardoor de welvaart voor Sliedrecht zeker gesteld zou zijn.

In de hierboven beschreven vergadering van vereniging ” Sliedrecht Vooruit ” werd met algemene stemmen de volgende motie aangenomen :

“De openbare vergadering der vereeniging “Sliedrecht Vooruit”, gehouden op 28 april 1911 in het lokaal van den heer O. de Boer
— gehoord de uiteenzetting van een schema tot een plan tot uitbreiding der gemeente Sliedrecht, door den secretaris der vereeniging, spreekt den wensch uit, dat de gemeente dit plan in behandeling zal nemen en zal onderzoeken of het voor uitvoering vatbaar is en dat zij in het bevestigend geval de middelen zal beramen om tot uitvoering te geraken;
— besluit deze motie ter kennis te brengen van de gemeente en de burgerij.”

Een volgende keer komen we terug op het plan tot uitbreiding van Sliedrecht, wanneer we het door het gemeentebestuur overgenomen idee publiceren!