08 – Aan de 80-jarige oorlog komt een eind

“Bergverkoopers” en nieuw gevaar voor Sliedrecht
De stad Geertruidenberg die, zoals we in een eerdere uitgave lazen, in 1573 door de Prins veroverd was, had in 1588 een Engelse bezetting. Doordat de Engelsman Leicester echter uit de Nederlanden vertrokken was, kwamen de huursoldaten in dienst van de Staten van Holland, die door het geldgebrek van diezelfde Staten sinds lang geen soldij ontvangen hadden, in maart 1588 in opstand en begonnen de vaart tussen Holland en Zeeland te bemoeilijken. Op verzoek van de Staten van Holland gingen toen Dirck Gerbrandsz. Stoop en Mr. Joos de Menin, pensionaris van Dordrecht, vanuit die stad naar Geertruidenberg om de muitelingen tevreden te stellen met de belofte dat Dordrecht borg zou staan voor de betaling van de achterstallige soldij. Toen de bezetters nog niet wilden luisteren, belegerde Prins Maurits de vesting in maart en april 1589, maar hij moest door het wassen van het water en door de komst van Parma het beleg opbreken. De meinedige bezetting verkocht Geertruidenberg vervolgens op 10 april 1589 aan Parma tegen betaling van 15 maanden soldij.

Geschiedenis-0801
Situatie 1589
Na de “Bergverkooperij” kwam Sliedrecht weer in de gevarenzone te liggen.
Ten zuiden van de stippellijn lag het door de Spanjaarden beheerste gebied.
De gele pijl geeft aan dat de aangrenzende plaatsen, waaronder Sliedrecht, bloot stonden aan Spaanse plunderingen.

Dit schandelijke bedrijf, het verkopen van Geertruidenberg of kortweg Den Berg aan de Spanjaarden, is in de geschiedenis bekend geworden onder de naam van “Bergverkooperij”. De medeplichtigen werden “Bergverkoopers” genoemd en allen eerloos en vogelvrij verklaard. Velen lieten later aan de galg het leven. Door dit feit heersten de Spanjaarden opnieuw over de Biesbosch.
Hoewel men door het bestaan van een geregelde burgerwacht beter tegen aanvallen bestand was dan in de eerste jaren van de opstand, was het gevaar voor Sliedrecht na de “Bergverkooperij” weer dreigender geworden. De vijand was beter toegerust en kwam met galeien en grote schepen om te roven en gijzelaars mee te nemen. Herhaaldelijk werden aanslagen beraamd.

Een vergadering in herberg Den Engel
Uit deze tijd stamt ook het volgende verhaal rond het wegblijven van personen van de wacht. Een feit dat in deze gevaarlijke omstandigheden allerminst geduld kon worden. Weliswaar stond op het wegblijven een boete, maar men trachtte die te ontgaan door te zeggen dat men ziek was geweest. Ook waren er geschillen gerezen tussen Sliedrecht en Wijngaarden over het dienen op de wacht.
Op 1 maart 1592 hield de oud-kapitein van de wacht, Jan Humensz., een zitting in de herberg Den Engel en liet daar “ontbieden degeene die op de schildwacht verbeurt hadden ten tijde dat hij capiteijn was om met dezelve te accordeeren, ten eijnde de waerdinne tevreden te stellen”. Hij wilde dus een overeenkomst met de schuldenaars maken om vervolgens van de boetes de verteringskosten te betalen. Er werd bepaald dat men “des anderen daechs daeraen, als namentlicken den tweeden der voorseijde maent Martii” dus op 2 maart bijeen zou komen in de herberg Den Engel, of zoals men toen zeide “ten huyse van Jan Thonisz. staende opten Hoogen Dijck opten Westenhouck van de Tollestege”.
Daar vergaderde inderdaad Jan Humensz. als kapitein met zijn luitenant en rotmeesters, benevens den schout van Wijngaarden en nog vele andere personen om de geschillen bij te leggen. Zij konden het evenwel niet eens worden en bleven zitten twisten.
Op een bepaald moment zag men de predikant Arnoldis Wassenburgh voorbijgaan. Men riep hem binnen en vroeg hem om aan het geschil een einde te helpen maken.

De dominee als scheidsrechter
Ds. Wassenburgh vertelde later voor het gerecht in Dordrecht hoe zich alles toegedragen had. Hij was bij een “sieck ofte crancke vrouw geweest ende meende naer huys te gaen” toen de bovengenoemde personen “op hem begeert dat hij een weynick tyts bij henlieden soude willen sitten, daar zij aldaar twistich waerren noependen de siecke op de schildwachte verbeurt, om dezelve saecke te helpen vereenigen”.
Men wilde dus de predikant als man van de vrede, als scheidsrechter hebben, een rol waarin de dominees van Sliedrecht zich altijd bijzonder onderscheiden hebben. In dit geval zag de predikant echter geen directe oplossing en hij gaf ten antwoord “dat hij geen middel daerinne en sach ten waere, dat zij de saecke ten beijden zijnden aen mannen stelde ende dat hij alsdan gaerne tusschen beijden middelaer wesen wilde”.
Ds. Wassenburgh was een voorzichtig man en hij wilde liever een soort commissie benoemd zien die rustig over het geval zou kunnen nadenken en beslissen.

De dominee ontvoerd
Zover zou het echter niet komen, want er stonden heel andere dingen te geschieden. De Spanjaarden verschenen plotseling met twee schuiten gewapende manschappen en voerden het gehele gezelschap, met den predikant en de waard incluis, naar Geertruidenberg en wierpen de gevangenen daar in de gevangenis. Toen begon het geweten van den waard te spreken.
Ds. Wassenburch verklaarde later dat de waard “in de gevanckenisse tot Geertruijdenberge aldaer openbaerlicken (in het openbaar) geseijt heeft, dat hij (n.l. de waard) wel van eenige gewaertschout was, dat dan viant off eenige schuijten opt waeter was, maer dat hij sijne gasten niet en wilde waerschouwen, vreesende dat zij met gelach soude deurloopen”.

Uit vrees voor het verlies van het geringe bedrag dat de aanwezigen verteerd hadden, had de trouweloze waard hen niet gewaarschuwd, hoewel hij volgens eigen verklaring van het gevaar bekend was, daar “eenige visschers hem seijden, datter ten voerszijden tijde twee schuijten ofte jachten met volck opt waeter waren ende dat hij hem verzien zouden” (dat hij maatregelen tot beveiliging zou nemen). Daar zat nu het gezelschap in de Spaanse kerker in Geertruidenberg te zuchten tot men in Sliedrecht en elders het geld voor hun rantsoen (loskoopprijs) had bijeengebracht. Gemakkelijk ging dat nog niet, want het tarief, dat varieerde naar de belangrijkheid en het bezit van de persoon, was speciaal voor hervormde predikanten erg hoog.

Hoge losprijs
Voor minder dan f 1000,- kon men toen vrijwel nooit een predikant loskopen. Sliedrecht zelf was te arm om een dergelijk bedrag bijeen te brengen. Gelukkig had Ds. Wassenburgh nog goede vrienden die voor hem in de bres sprongen. Ds. Johan Uittenbogaert, hofprediker van Maurits en de classis van Zuid-Holland riepen de tussenkomst van Prins Maurits in en door diens bijstand geraakte hij spoedig daarop weer in vrijheid. Reeds in december 1592 vinden we Ds. Arnoldus Wassenburgh weder in Sliedrecht, blijkens een door hem gedaan verzoek aan zijn collega in Dordrecht om twee personen uit Sliedrecht daar in de echt te verbinden. Dit avontuur liep voor de predikant nogal gunstig af. Het gebeurde namelijk ook wel dat de Spanjaarden de niet geloste gevangen ophingen om zo van hen verlost te worden. Zo waren onder andere een aantal schippers van Breda bestemd om opgehangen te worden. Terwijl ze reeds onder de galg stonden, werden ze op voorspraak van de burgers van Geertruidenberg gered.

Het gevaar voor Sliedrecht geweken
Men kan zich de vreugde van de Sliedrechtenaren licht begrijpen, toen zij in het najaar van 1592 Prins Maurits aanstalten zagen maken voor een belegering van Geertruidenberg in het komende voorjaar van 1593. Daarbij kwam dat Parma, de geniale aanvoerder van de Spanjaarden, overleden was en de Spanjaarden, mede daardoor, in het defensief gedreven waren. Gedurende de winter van 1592-1593 werd zoveel mogelijk de toevoer van levensmiddelen naar Geertruidenberg afgesneden en op 27 maart 1593 verscheen tot grote schrik van de vijand Prins

Geschiedenis-0802
Prins Maurits

Maurits plotseling voor de stad.
Gemeend werd dat de prins een aanval op Den Bosch in de zin had, maar hij liet Geertruidenberg, zowel aan de land- als de waterzijde, zo nauw insluiten dat er geen muis in of uit kon. Aan de waterzijde legde Maurits een halve maan van oorlogsschepen, verbonden door sterke kabels. Binnen die ring voeren snelle jachten, die elk ogenblik de wallen verontrustten. Deze insluiting verdroot den Spaanse veldheer Mansfelt zozeer dat hij door een trompetter liet vragen waarom Maurits zo beschanst lag en waarom hij zich niet als een flink veldheer aan een veldslag waagde. De Prins antwoordde hierop dat hij een “jonck heer” was en gaarne een oud krijgsman zoals Mansfelt wilde worden. Op 24 juni 1593 werd Geertruidenberg bij verdrag aan de Prins overgegeven. Deze verovering van Geertruidenberg was voor de Republiek van groot belang, omdat daardoor het binnenlands verkeer te water weer helemaal vrij was. Voor Sliedrecht was daardoor het eigenlijke gevaar in de 80-jarige oorlog geweken. De gedenkpenning, die toen geslagen werd, met als voorstelling een boer rustig zijn land ploegende achter het legerkamp van Maurits was duidelijk van toepassing op de toestand in ons dorp. De vreugde in het land was algemeen en niet in het minst in Sliedrecht dat zo nauw bij de situatie te Geertruidenberg betrokken was.

Geen klokkengebeier
Overal beierden de klokken, behalve in Sliedrecht, want tijdens de troebelen waren op één of andere wijze de klokken verdwenen. Waarschijnlijk waren ze door de Spanjaarden geroofd. Nog in 1598 zat men hier zonder klok.
De vreugde uitte zich niet alleen in het luiden der klokken en branden van pektonnen, maar door de Staten van Holland werd een algemene dank-, vast- en bededag uitgeschreven “om Godt voor al Zijn weldaden te danken en te loven en ook van harte te bidden dat Zijne Goddelijke Majesteit hoe langer hoe meer gelieve Zijne Genade over deze landen voort te doen duren en deselve met Zijne machtige hand bij te blijven”. Wij kunnen begrijpen hoe Sliedrechts bevolking destijds naar het kerkgebouw stroomde en hoe Ds. Wassenburch, die de Spaanse dwingelandij zo aan den lijve ondervonden had op die bededag uit het hart gesproken moet hebben. Sliedrecht had verder in de 80-jarige oorlog niet veel meer te lijden van de vijand, althans we vonden nergens iets daaromtrent.
Toch zal men ook hier wel met blijde gevoelens de gebeurtenissen in 1608 gevolgd hebben. Het was namelijk in het voorjaar van 1608, dat de afgezanten van de koning van Spanje over Breda en Geertruidenberg naar Holland kwamen. Op 30 januari waren ze te Geertruidenberg. Daar het toen geweldig vroor, had men een vloot van 190 bootjes en schuitjes onder andere van het Schippersgilde te Dordrecht en van de vissers van Papendrecht en Sliedrecht op schenen gezet en zo in ijsschuitjes veranderd. Met deze sierlijk opgetuigde vloot werd het gezantschap over de Biesbosch naar Dordrecht gebracht. De onderhandelingen duurden lang, maar tenslotte werd in 1609 het 12-jarig bestand gesloten. Dit maakte een eind aan een bange periode in de geschiedenis, niet in het minst in de geschiedenis van ons dorp.

Sliedrecht in de Gouden Eeuw

Landbouw en veeteelt
Na al het geleden leed in het begin van de 80-jarige oorlog, brak nu een tijdperk van grote bloei voor Sliedrecht aan. Het aloude bedrijf van veeteelt en landbouw floreerde uitmuntend. Men had een goede afzet van kaas naar Dordrecht, dat met zijn garnizoen en grote scheepvaart heel wat gebruiken kon. Bovendien had men het geluk dat zich in Dordrecht de blekerij op grote schaal ontwikkelde en voor die blekerij gebruikte men karnemelk, die uit de Alblasserwaard werd aangevoerd. De namen Melkpoortje en Karnemelksteiger in de stad Dordrecht herinneren nog aan deze tijd. Een bijproduct dat elders vrijwel geen waarde had, was zodoende van groot belang geworden. Voorts teelde men in Sliedrecht veel hennep voor de touwslagerijen. Dit gebeurde op de zogenaamde hennepwerfjes die op de klei dichtbij de dijk lagen. Bovendien trof men hier touwslagerijen aan. In het algemeen kan men zeggen dat de landbouw in die tijd lonender was dan de veeteelt en dat men elk stukje land dat voor landbouw geschikt was ook daarvoor gebruikte.

Geschiedenis-0803
Zalmvisserij in de Merwede

Visserij en vogelarij
Naast deze bedrijven was ook de visserij van grote betekenis. Zalm en steur werden hier in geweldige hoeveelheden gevangen. De vis werd op de vismarkt gebracht. In 1610 / 1611 kwamen in 10 ½ maand 8921 zalmen en 81 steuren op de markt. In 1626 niet minder dan 214 steuren. De zalm was in die tijd zo overvloedig dat de dienstboden bedongen dat ze niet meer dan tweemaal per week zalm wilden eten. De overvloed was te groot voor eigen gebruik en daarom werd veel zalm gezouten en gerookt uitgevoerd. Ook in Sliedrecht vindt men in deze tijd een aantal rookhuizen vermeld.
Naast de visserij en nauw daarmede verbonden bloeide de vogelarij, d.w.z. het aanleggen van vogelkooien (eendenkooien) en het vangen van allerlei gevogelte. Vele vogelkooien werden reeds in 1543 door Sliedrechtenaren aangelegd op bijvoorbeeld het Dordtse eiland. Men kan hier wel spreken van een typisch Sliedrechts bedrijf, want bijna alle kooilieden, die we op het Dordtse eiland, de Hoeksche Waard en de Biesbosch aantroffen, waren van Sliedrecht afkomstig.

Biezendrogerij
Nog een typisch Sliedrechts bedrijf was de biezendrogerij en handel in dit materiaal. In de 17e eeuw gebruikte men voor de stoelzittingen bijna uitsluitend biezen.
Ons land aan het eind van de 80-jarige oorlog in het midden van de Gouden Eeuw
Biezen werden geteeld op de opkomende platen in de Maas en in de Biesbosch. Reeds in de 17e eeuw vonden we de pachters van rietgorzen uit Sliedrecht tot zelfs bij Rhoon. De biezen werden op de kanten van de dijk gedroogd en verhandeld. Van mattenvlechterij en stoelenmatterij wordt geen melding gemaakt. Door al deze bedrijven was de welvaart van Sliedrecht geweldig toegenomen.

“Sliedrecht groot, Alblas rijk”
Kon men voorheen met een spreekwoord zeggen: “Sliedrecht groot, Alblas rijk”, in de 17e eeuw begon dit te veranderen. Reeds omstreeks 1620 heeft Sliedrecht Oud-Alblas een heel eind ingehaald. Zo betaalde ons dorp in dat jaar bij de 500-e penning (d.i. een belasting van f 0,20 op de 100 gulden) een somma van welgeteld f 514,- tegen Oud-Alblas f 655,- terwijl Sliedrecht vroeger altijd minder dan de helft van het bedrag van Oud-Alblas betaalde. Sliedrecht was al in 1627 de andere dorpen ver vooruit. (Papendrecht betaalde zo’n f 352,-, Alblasserdam f 336,-). In 1674 was Sliedrecht Oud-Alblas over het hoofd gegroeid in vermogen. In dat jaar schatte men voor het Familiegeld, een belasting per hoofd, het dorp Sliedrecht op een kapitaal van f 240.650,- en Oud-Alblas op f 221.700,-. Deze feiten demonstreren wel heel duidelijk de vooruitgang van Sliedrecht in de Gouden Eeuw. Door geen enkele ramp getroffen, er waren tussen 1593 en 1658 geen belangrijke overstromingen en de vijand was definitief weggetrokken, had ons dorp zich regelmatig ontwikkeld tot het welvarendste van de Waard. Van die weelde werd gepast gebruik gemaakt. Men bouwde zich geriefelijk ingerichte woningen, kleedde zich beter dan de boeren van de andere dorpen, doch vergat daarbij niet ook goed te zorgen voor land en dijk. De predikanten vonden de weelde echter verderfelijk en lieten niet na er tegen de prediken.