Onderwijs in Sliedrecht

Kerkgeschiedenis

Geschiedenis

Historisch Kerkarchief Hervormde Gemeente Sliedrecht voor een ieder te raadplegen

KerkTerwijl de Hervormde Gemeente Sliedrecht een hedendaagse kerkelijke gemeente is en zich ook nadrukkelijk naar de toekomst richt, blijft haar band met het verleden bestaan op dezelfde historische plek in het hart van Sliedrecht. Deze band heeft zijn weerslag in haar historisch kerkarchief. Dit archief afdoen als een hoop oud papier met voor nu nog nauwelijks toegevoegde waarde, zou het tekort doen. Het is naast hetgeen de gemeenteleden met hun persoonlijk geloof bewaren in hun hoofd en in hun hart, het enige dat nog getuigt van wat in generaties met vallen en opstaan is opgebouwd tot de kerkelijke gemeente die deze nu is, en verdient alleen al om die reden respect.

De geschiedenis van het archief, waarvan het oudste stuk teruggaat tot het nationale Rampjaar 1672, kent een woelige periode. In 1984 werd begonnen met de uiteindelijke ordening en vond het een voorlopig definitieve plaats in een kleine ruimte in het deel van het huidige dienstgebouw bij de Grote Kerk dat oorspronkelijk als kosterswoning diende. De bewaar- en beheeromstandigheden waren zodoende van het begin af aan verre van ideaal: de ruimte kon niet worden geventileerd, de temperatuur kon er niet constant worden gehouden, de deur was niet brandvrij, en ooit stroomde door een lekkage-incident zelfs water de ruimte in tot onder de stellingkasten. Inmiddels groeide het archief binnen deze ruimte sowieso uit zijn jasje. Noodzakelijke herziening van de eigen archiefrichtlijnen was aanleiding voor het College van Kerkrentmeesters om de mogelijkheid te onderzoeken van een overdracht aan het regionaal archief te Dordrecht, waar inmiddels al meerdere kerkelijke archieven uit de omgeving berustten. De afgegeven garanties voor professioneel behoud en beheer en de mogelijkheid om het archief onder professionele begeleiding tijdens ruime openingstijden open te stellen voor een breder publiek, zijn voor de algemene kerkenraad aanleiding geweest om enige tijd geleden tot overdracht van het archief tot het jaar 1975 te besluiten. Het gaat hierbij om een bruikleen. De oudste delen hebben betrekking op een periode dat kerkelijke en burgerlijke zaken meer met elkaar waren verweven. Een ieder die om welke reden dan ook interesse heeft in de geschiedenis van Sliedrecht en in het archief van de plaatselijke Hervormde Gemeente, is van harte welkom hierin onderzoek te doen in het regionaal archief te Dordrecht. Alleen aan bepaalde delen zijn om redenen van privacy inzagevoorwaarden verbonden. Hiervan kan in bijzondere gevallen echter worden afgeweken na gemotiveerde aanvraag bij het College van Kerkrentmeesters. Voor bezoekersinformatie en de inventaris van het kerkarchief zie www.regionaalarchiefdordrecht.nl (inventarisnummer 1277).

 

[Bijschrift bij foto;]

De Grote Kerk naar schatting 1865-1866. Daarmee is dit de oudste foto van de kerk en mogelijk zelfs van geheel Sliedrecht, wat is af te leiden aan de bijzondere schuur rechts op de voorgrond, opmerkelijk gesitueerd half op de dijk, hoogstwaarschijnlijk een zogenaamde ‘vloedschuur’ voor opslag van hooi voor het vee bij hoog water. In het midden voor de kerk een van de eerdere pastorieën met daarachter de aanbouw met de toenmalige kerkelijke vergaderlokalen.

 

De Joodse Bruiloft

JoodseBruiloftIngezonden door Kees van der Sluijs

Beste mensen,

Graag maak ik jullie als mogelijke belangstellenden attent op het recent verschijnen van een boek naar aanleiding van de vondst van een indrukwekkende film van een Joodse bruiloft in april 1939 te Leeuwarden. Het grootste gedeelte van de bruiloftsgasten werd slechts enkele jaren later vermoord in de vernietigingskampen.

Zie – onder andere – https://historiek.net/joodse-bruiloft-koffer-vol-oorlogs…/…/, waarop ook de mogelijkheid om de film zelf via YouTube te bekijken.

Hoewel het met name een Joodse familie uit Leeuwarden betreft, heeft dit boek een Sliedrechtse connectie. De moeder van de bruid, Til(ly) Schenk (1892-1953), gescheiden echtgenote van de Fries-Joodse lompenhandelaar Mozes Dwinger (1886-1942), overleefde de oorlog namelijk door drie jaar lang onder te duiken bij de familie J. Hus in de nog altijd bestaande woning met het huidige adres Molendijk 210 te Sliedrecht. In het boek wordt aan haar en haar onderduik in Sliedrecht en kort voor en tijdens de bevrijding in de villa aan Kerkbuurt 110 te Papendrecht, in een apart hoofdstuk aandacht besteed. Tevens wordt Sliedrecht genoemd in het hoofdstuk gewijd aan haar zoon Alex Dwinger, die met zijn moeder in Sliedrecht werd herenigd nadat hij terugkeerde uit Duitse krijgsgevangenschap, waar hij zijn Joodse identiteit had weten te verbergen. Voor de onderduikfamilie Hus zie http://www.alblasserwaard-genealogie.nl/. Drie nog levende dochters van het echtpaar Hus-Mes hebben gegevens aangedragen.

Ik leverde tevens materiaal aan voor het boek, geschreven door Auke Zeldenrust, en redigeerde het hoofdstuk gewijd aan Til(ly) Schenk en het hoofdstuk gewijd aan haar moeder en vrijgezelle broer die in Schoonhoven woonden en beiden werden vermoord in Sobibor. Van de broer, Hijman Schenk (1894-1943), wordt via overlevering gezegd dat hij een relatie had met een vrouw in Sliedrecht. Met wie blijft helaas onbekend. Een langer artikel over de onderduik van Til(ly) Schenk en dit deel van Wijk C te Sliedrecht (‘de bocht bij Volker’) tijdens de oorlogsjaren is bij mij in voorbereiding, evenals een artikel over haar beide tantes (zusters van haar moeder), woonachtig in het huis met het huidige adres Molendijk 198, de enige Joodse inwoners van Sliedrecht die de oorlog wisten te overleven door in november 1942 tijdig onder te duiken. Hun buurtgenoten de familie Hus ontfermden zich aldus over hun nichtje Til(ly).

Aan het verhaal van deze Joodse bruiloft is tevens een tv-documentaire-reeks gewijd, uitgezonden op NPO2 (getiteld ‘Fryslân Dok’)

Deze indrukwekkende reeks is gewijd aan de vlucht van het bruidspaar en de reis die hun kinderen 75 jaar later in hun voetsporen maakten.

Met vriendelijke groet,

Kees van der Sluijs

Via uitzendinggemist: https://www.npo.nl/fryslan-dok/21-04-2018/POW_03690243

De Boeren uit Voorne

John Nederlof schreef “De boeren uit Voorne” – Een zoektocht naar de voorouders van Amber Nederlof en Willem Boer.

Via deze link kunt u het artikel lezen.

Historisch Moment 100

hm0Oude foto:

Een uit het Sliedrechtse beeld verdwenen bedrijf. Wie heeft er nog herinneringen aan al dit touw? Waar stond het gebouw? Van wie was het bedrijf? Wanneer zal de foto gemaakt zijn? Veel vragen, maar weinig antwoorden. Kennelijk was ’t bedrijf al niet erg bekend meer. Slechts van Herber de Keizer kwam een reactie. Hij meent, dat de foto stiekem genomen zou zijn tussen 1955 en 1960. De foto was gespiegeld, maar dat hebben we nu in orde gemaakt. Gelukkig hebben we Jan de Keizer in de jaren ’90 uitgebreid gesproken. Hij vertelde ons o.a. dat op Baanhoek twee touwslagerijen zijn geweest. De laatste, die van de gebroeders De Keizer, hield in de jaren ’70 op te bestaan. De aanleg van de Merwebolder noopte tot onteigening van het bedrijf. Een nieuwe zaak zou tot zeer grote investeringen leiden en na familieberaad hielden de De Keizers het voor gezien. Het beroep van baander behoorde tot het verleden in ons dorp. Op de foto zien we een deel van de touwslagerij. Zo te zien werden er flinke kabels gemaakt. In het Sliedrechts Museum is nog, in klein formaat, een touwbaan te zien.

Nieuwe foto:
hm1Een beeld uit een ver verleden. Zo te zien een plechtige gebeurtenis. Wie weet nog iets te vertellen over waar deze plaatsvond? Welk jaar? En misschien herkennen we nog wel de heren met de hoge hoeden op. We zijn benieuwd naar uw reacties. Die kunnen naar e-mail: info@historie-sliedrecht.nl

Historisch Moment 101

Voetbal Industrieweg1472 (3)Oude foto: Het voetbalveld aan de Industrieweg naast de haven

Op 1 maart 1912 werd de voetbalvereniging Sliedrecht opgericht. Gespeeld werd op een weiland van de familie Hofman aan de westzijde van de Tolsteeg. Vijf jaar later vond er een verhuizing plaats naar een terrein aan de Merwestraat. De verhuizing bleek een mislukking. Het veld lag aan de openbare weg en entreegeld vragen was niet mogelijk. Men was dan ook wat blij om in 1919 te kunnen spelen op een terrein achteraan de Industrieweg. Hier kwam de vereniging tot bloei. In 1923 werd een goed kleedlokaal in gebruik genomen. Een jaar later werd ‘Sliedrecht’ kampioen en promoveerde naar de grote voetbalbond de K.N.V.B. Op het terrein werd gespeeld tot 1937, waarna weer een nieuw veld in gebruik werd genomen. Dit keer aan de Parallelweg. ‘Sliedrecht’ speelde toen al 2e klas K.N.V.B., één klas onder het hoogste niveau.

Nieuwe foto:

083_A735-737-739-741_RijsdijkstoepEen uit het Sliedrechtse beeld verdwenen stoep. Wie heeft er nog herinneringen aan deze stoep? Wat was de naam van de stoep? Hoe kwam de stoep aan deze naam? Welke gebouwen herinner jij je nog die in de stoep stonden? Wanneer zal de foto gemaakt zijn? We zijn benieuwd naar uw reacties. Die kunnen deze keer naar Bas Lissenburg per telefoon 0184-415368 en per e-mail naar info@historie-sliedrecht.nl

Historisch Moment (99)

11705498_1653633604880976_6614408368176417559_o (1)Oude foto: De jachthaven bij het Kerkerak aan het eind van de Industrieweg

Eerst wat geschiedenis. Naast ‘De Klop’ was er ooit een ander bedrijf aan de Industrieweg gevestigd. Dit was de scheepswerf ‘Kerkerak’. Deze werd op 7 juni 1918 opgericht, nadat het terrein van de vroegere ‘Zalmvisserij’ was aangekocht en opgespoten. Na enkele jaren was de zelfstandige scheepswerf al van het toneel verdwenen. De ‘Kerkerak’ is onder de vleugels van ‘De Klop’ in bedrijf gebleven tot 1932. De hele uitrusting werd daarna overgebracht naar de werf van ‘De Klop’. Het terrein van de scheepswerf met de intussen voor een groot deel bouwvallig geworden opstallen bleef eigendom van ‘De Klop’. De loodsen hebben later nog dienst gedaan als opslagplaats voor de boten van de in 1946 opgerichte watersportvereniging ‘Sliedrecht’. Voor de jeugd vormde het terrein van het ‘Kerkerak’ een unieke ontmoetingsplek. Op het terrein was o.a. een strandje te vinden. Gezwommen werd er in de rivier en de havenmond. Enige tijd heeft ook het ‘Padvindershonk’ een stek gehad op het terrein. In later tijd is het ‘Kerkerak’ een bedrijventerrein geworden. De poort aan het eind van de Industrieweg ging op slot, de watersportvereniging vond een onderkomen in de haven en aan de recreatie op het voormalige fabrieksterrein kwam een einde. Op het terrein kwam een kantoor van IHC.

Enkele reacties op de vraag: “Wat weet je nog van het Kerkerak?” “O ja,wij gingen zwemmen aan het eind van toen scheepswerf Van Rees. Aan de overkant daarvan lag het Kerkerak en daar mochten we absoluut niet naar toe!” “Met een stel van de Da Costa Mulo gingen wij er wel eens zwemmen.” “Aanlegplaats voor diverse bezigheden.” “Ja, ja! “ . “Daar zaten ook de padvinders o.l.v. hopman Kloosterman.” ”Heel veel gezwommen bij het Kerkerak met mijn ouders en zus.” “Inderdaad, vaak wezen zwemmen daar. Ik spreek dan over de jaren vijftig van de vorige eeuw.” ”Padvinderij, zwemmen en bootjes bewonderen. ” “In de jaren 70 had je daar nog een strandje en de opgeblazen bunkers aan de rivier naast het terrein van Van den Heerik. We hebben daar uren doorgebracht.” “Feesten!!!” “Heel veel gezwommen met klasgenootjes.” “Vooral met de kano naar de overkant, hopend op wat lekkere golfjes.” “Havenmeester Cornelis Korevaar.”

TouwNieuwe foto:

Een uit het Sliedrechtse beeld verdwenen bedrijf. Wie heeft er nog herinneringen aan al dit touw?

Waar stond dit gebouw? Van wie was het bedrijf?

Wanneer zal de foto gemaakt zijn?

We zijn benieuwd naar uw reacties. Die kunnen weer naar Bas Korporaal per telefoon 0184-417192.

Per e-mail naar info@historie-sliedrecht.nl

Slierecht weer ’n jaertie ouwer …

098-KopieHet Sliedrechts Museum in de Kerkbuurt

In 1958 kwam bij Ir. W. Bos de gedachte op tot de oprichting van een museum in Sliedrecht. Het oude raadhuis in de Kerkbuurt zou een mooie locatie zijn. Drie jaar later was er de Stichting Sliedrechts Museum. Op12 december 1964 vond de officiële opening plaats. In een latere tijd werd het aangrenzende pand, het vroegere Kantongerecht, bij het museum getrokken. Zaterdag 30 april viert Sliedrecht er de 952e verjaardag!

Slierecht weer ’n jaertie ouwer …

Nò nie zô lang geleeje hè me ’t nog grôôs mè mekaor gevierd. We weunde in ’n durrep dà mor liefst 950 jaer oud was. ’t Begon in ’t jaer 1064. Waffere tijd was dà? Nou, aailijk is t’r nie veul veraanderd leze me in d’n digitaole enceclopedie ‘Wikipedia’. Oôlogge alom. Zôômor een greep. De Turrekse Seltsjoeke onder aanvoering van Alp Arslan verôôvere Georgië en de Armeense steeje Ani en Kars. Ferdinand I van Leon verôôvert Coimbra op de More. De Hongaore slaon d’r slag in Belgraodo.

Nou, 952 jaer laeter, benne d’r nóg wèreldwijd brandhaerde, zijn d’r vluchtelinge en wordt ’r gerouwd. Kaainder worre gebore en de wèreld draait deur. D’n burregemêêster van Slierecht is ‘r voorstander van om jaerlijks, op elleke zaeterdag ’t dichste bij 2 maai, de verjaerdag van Slierecht te viere. Dut jaer is dat op zaeterdag 30 april. Aalles bij mekaor zijn d’r leuke planne gemaokt voor ’n gezellig fêêst met aanderande onderdêêle.

Op deuzen dag zalle ’t Slierechts Meseum, de Geneaologische Verêêniging ’De Stambôôm’ en d’n Historische Verêêniging Slierecht bekend maoke, dà ze gaon saomewaareke as Historisch Platfurm Slierecht. D’r wor zellefs bekeke of ‘r in de toekomst ‘n aanbouw bij ’t Slierechs Meseum kan komme as onderdak voor aalle afdêêlinge.

Zaeterdag 30 april stao gepland as ‘n fêêstelijk middagchie. Dut beurt in ’t aloude Slierechs Meseum in de Kaarekbuurt. We benne aamel uitgenôôjigd. ’t Fêêsie begint om ’n uur of twêê. Drie sprekers houwe dan ’n kort praotjie. De planne voor de kommende tijd worre dan uit de doeke gedaen. Hiernae zal d’n burregemêêster van Slierecht, Bram van Hemmen, ‘n kort verhaol vertelle over de ‘Vrouwe van Slierecht’. Dàt gaot dan in hôôfzaok over de vrouwe van de baggeraers die tijdes d’n afwezighaaid van hullieze buitenaf waarekende manne, d’r mor voor mosse zurrege dat de zaoksies thuis goed voor mekaor wazze.

Wà nog meer? De Slierechse daomesgroep ‘Tisnennyfals’ zal perbere om de panne van ’t dak te zinge tijdes ’n paor optreejes. Liefhebbers van ’t diëlect kanne smulle van ’n onvervaalst verhaol in plat Slierechs. Fillempies van Slierecht uit de jaere ‘50 en ‘60 van d’n vorigen êêuw benne te zien op ’n grôôt schaarem. Mot jie echt oud weze om mee te geniete? Belnêênt! Jonge mense uit Slierecht benne welkom en worre uitgenôôjigd een sellefie te maoke onder ’t motto: ’Jij en ik in Slierecht’. De drie leukste sellefies worre met ’n verrassing belôônd.

Aal met aal ‘n gezellige bijêênkomst voor iederêên die Brijhapper is, of Slierechter wil worre. Rond 17.00 uur kompt ’r ’n end aan ‘t ‘verjaerdasfêêsie’. Oh ja, as ie ’n Slierechse vlag het, wor ie gevraegd deuze uit te hange op 30 april. Tot de kijk dan mor, hee!

Besjaon

Kroon op Sliedrechts wapen

1961-2011
50 jaar Kroon op Sliedrechts wapen en Erepenning

Wist u dat uw gemeentewapen pas sinds 1961 is gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen? De kroon is erop gekomen nadat de gemeenteraad op 27 maart 1961 een verordening vaststelde die het mogelijk maakte om een Erepenning der gemeente Sliedrecht uit te reiken. Toen er met de N.V. Koninklijke Begeer in Voorschoten contact was gelegd om de penning te slaan, werd Sliedrecht erop gewezen dat het voor een goede verdeling van de opslag op de penning “gewenst was een kroon boven het wapen te plaatsen”. Om dit voor elkaar te krijgen moest per rekwest aan Hare Majesteit worden verzocht om een kroon te verlenen. Aldus gebeurde met een meegestuurde tekening (zie het voorbeeld).

Wapen Gemeente SliedrechtOp 23 augustus 1961 verleende Koningin Juliana toestemming om de omschrijving van het gemeentewapen (conform Besluit Hoge Raad van Adel op 24 juli 1816) als volgt vast te stellen: Van goud, beladen met een Bourgondisch kruis van sabel; het schild gedekt met een gouden kroon met drie bladeren en twee paarlen. Opmerkelijk detail is dat het Koninklijk Besluit nr. 50 door de Koningin is getekend vanaf haar vakantieadres Porto Ecole, 23 augustus 1961. Van de Hoge Raad van Adel ontving Sliedrecht vervolgens een Wapendiploma wat 45 gulden kostte. Het wapen met Kroon bestaat in 2011 50 jaar evenals de Erepenning die ook in 1961 geslagen is bij Koninklijke Begeer. (modelleur H. Wetselaar).

Op 25 augustus 1988 werd het duidelijk dat we niet te maken hadden met een Bourgondisch kruis, maar met een in goud een groot-uitgeschulpt schuinkruis van sabel. Het schild gedekt door een gouden kroon van 3 bladeren en 2 parels.

Oorsprong/verklaring
Het wapen is afgeleid van het wapen van de familie Van Lokhorst.De eerste vrouwe van Lokhorst (de vroegere heerlijkheid Oversliedrecht) was in de 17e eeuw Gertruyd van Lokhorst, Vrouwe van Hazerswoude. Een wapen voor Lokhorst met een uitgeschulpt kruis komt echter ook al voor in het manuscript Gelre voor Adam van Lokhorst (1361-1414). De familie van Lo(c)khorst was eigenaar van de gelijknamige ridderhofstad te Leusden. De genoemde Adam van Lokhorst staat dan ook vermeld als leenman van Utrecht, niet van Holland. Het kruis van het geslacht Lokhorst komt ook voor in het wapen van de voormalige gemeente Hoogland. Het wapen werd als heerlijkheidswapen als zodanig al in de 18e eeuw gevoerd, dus ook nadat de familie van Lokhorst geen bezittingen meer had in de heerlijkheid. Behalve uit de heerlijkheid Lokhorst is de gemeente ook opgebouwd uit de heerlijkheden Niemandsvriend en Naaldwijk. Naaldwijk voerde als heerlijkheidswapen een wapen identiek aan de gemeente Naaldwijk in het Westland. Het is evenals het wapen van de gemeente Naaldwijk afgeleid van het wapen van het geslacht Van Naaldwijk.

Sliedrecht koopt weg

DigibronPublicatiedatum: 20 juli 1983

Sliedrecht koopt weg van particulieren

Na jaren van onderhandelen

SLIEDRECHT — Binnen afzienbare tijd zal de gemeente Sliedrecht een straat rijker zijn. Deze keer niet dankzij uitbreidingsplannen maar via de aankoop van een straat welke tot nog toe particulier eigendom was. Vooraan de weg staat dan ook een waarschuwing “Het betreden van deze weg is op eigen risico”.
KroonstraatHet betreft de Kroonstraat. Vroeger door de familie Kalis gebouwd en aangelegd en vele jaren verhuurd. De woningen zijn later verkocht waarbij de nieuwe eigenaars onderhoudsplichtig werden voor de straat.

De straat werd overigens niet hun eigendom. Jarenlang had iedereen vrede met de bestaande situatie. Totdat het achterstalling onderhoud aan de straat ging spreken.

Al in de jaren zestig is er overleg geweest tussen de gemeente en de eigenaar van de straat. Men kon niet tot overeenstemming komen. Pas nu is men het eens over de overname door de gemeente. De huidige bewoners hebben hier ook aan meegewerkt. Zij zullen hun onderhoudsplicht afkopen bij de gemeente Sliedrecht.

KroonstraatOnderhoudsplicht
Het bedrag wat de gemeente hiervoor krijgt is het bedrag dat vorige eigenaar krijgt voor de investering destijds door hem gedaan.

De Kroonstraat zelf wordt overgedragen voor 1 gulden. De 23 eigenaren van een woning zullen per eigenaar 1.100 gulden betalen voor het afkopen van hun onderhoudsplicht.

Dankzij deze regeling zal het wonen aan Kroonstraat binnenkort wel een hele verbetering ondergaan. Van gemeentewege zal het gebied rond de Kroonstraat in overeenstemming met het bestemmingsplan gebracht worden. Deze plannen zullen onder meer bestaan uit het dempen van de gantel aan de westzijde van de straat, het aanbrengen van parkeerplaatsen en eenvoudige groenvoorzieningen. Ook zal een nieuwe riolering worden aangelegd.

Voorstellen hiertoe worden voorbereid en zullen zo spoedig mogelijk aan de raad ter goedkeuring worden aangeboden.

Voor het aanpassen aan het bestemmingsplan is het ook nodig dat de gemeente een stukje grond ten zuiden van de straat aankoopt van dezelfde eigenaar. In de gantel ten zuiden van dit terrein ligt nog 1 woonark.
KroonstraatDe Kroonstraat dankt zijn naam aan het feit dat op deze plaats de Kroonsteeg (of Kroonstoepje) heeft gelegen. Alle woningen in de steeg waren eigendom van aannemer Dirk Joh. Kroon. Later liet de familie Kalis daar op eigen grond de straat aanleggen en bebouwen. De Kroonstraat is de enige straat welke niet tot de openbare wegen behoorde. Vroeger stond boven het straatnaambord een kleiner bordje met “Eigen Weg”, wat later is vervangen voor het waarschuwingsbord.

Een huis met historie

Huis met Historie-01

Geschiedenis van het huis van de familie Pellikaan, Stationsweg 233.

Een huis met historie:

· Theetuin van 1884 – 1940
· Onderkomen van de N.S.B. 1940 – 1945
· Sigarenfabriek en woonhuis 1946 – 1953
· Handel in verpakkingsmaterialen 1953 – 1978
· Woonhuis van de familie Pellikaan 1946 – 2006

Theetuin 1884 – 1940
De aanleg van de spoorlijn is gestart in 1879. Op 16 juli 1885 is de spoorlijn geopend verklaard. Het puffende stoommonster bracht de Sliedrechters veel sneller naar Dordrecht en Rotterdam dan de stoomboten van de Fop Smit. Vanaf de Grote Kerk werd richting het noorden de Stationsweg aangelegd. Deze 926 meter lange weg behoorde bij de werken van de spoorwegen, zodat het station vanaf de dijk bereikbaar zou zijn. De onbebouwde stoffige grindweg, met aan beide zijden bomen en een sloot, werd op 11 juni 1888 in onderhoud overgedragen aan de gemeente Sliedrecht.

Huis met Historie-02
Stationsweg, onverhard, met bomen aan weerszijden.

Met vooruitziende blik heeft de heer Hendrik van der Vlies ”De Theetuin” laten bouwen. Het pand werd in 1884 opgeleverd als woonhuis met vergaderruimte. De Theetuin was het eerste pand aan de Stationsweg en een jaar eerder klaar dan de spoorbaan en het station. De vergaderruimte c.q. koffiehuis was in het oostelijke deel van het pand en besloeg circa 2/3 derde deel van de begane grond. In de oostgevel waren openslaande deuren met een terras met afdak. De reizigers konden hun paarden stallen en zich laten soigneren. De familie Van der Vlies werd tevens pachter van de stationsrestauratie met buffet.
Vanuit de huiskamer van de Theetuin kon men in westelijke richting de spoorbrug over de rivier zien.
Het uitzicht naar het westen en het noorden was onbelemmerd. Naar het zuiden was bebouwing en naar het oosten stalling voor paarden en rijtuigen. De naam Stationsweg is pas in 1925 officieel ingevoerd.
In 1936 werd begonnen met de aanleg van de tweebaans Rijksweg.

Huis met Historie-03
De Theetuin, achter hoge bomen, die in de hongerwinter gekapt zijn.

De Theetuin, achter hoge bomen, die in de hongerwinter gekapt zijn.
Bij de opening van de Spoorlijn Dordrecht – Gorinchem in 1885 werd met de Fop Smit bij het Middenveer het muziekcorps van het Regiment Jagers aangevoerd. Onder leiding van kapelmeester S. Calf marcheerde het corps onder het spelen van vrolijke wijsjes over de dijk en de kersverse Stationsweg naar het feestterrein bij het station. Daar kwam de speciale feesttrein met ministers en andere autoriteiten aan. Er werden twaalf saluutschoten gelost, waarna het gemeentebestuur onder leiding van burgemeester Van Haaften zijn opwachting maakte. Na het vertrek van de trein richting Giessendam was er een matinee in de Theetuin van H. van der Vlies tot ’s middags half twee (entree 25 centen).
De avondfeesten begonnen om 8 uur met een verlichting van de Theetuin en een concert op het feestterrein.

Huis met Historie-04
Vaandel van de muziekvereniging Apollo,
eigendom van het Sliedrechts Museum.

Muziekliefhebber
De heer Hendrik van der Vlies was muziekliefhebber, gaf vioolles aan huis, was dirigent van het toenmalige strijkorkest Apollo en was organist op het Naberorgel in de Grote Kerk. Om in de zomer wat muzikaal vertier in zijn Theetuin te kunnen bieden heeft Hendrik van der Vlies de muziekvereniging Crescendo opgericht en in de tuin een muziektent laten bouwen. In de muziektent werd destijds 4 tot 5 keer per jaar een zomerconcert gegeven. Hendrik van der Vlies bleef tot zijn overlijden in 1928 dirigent en was 24 jaar voorzitter van de vereniging.

Kleedruimte
Omdat de theetuin aanvankelijk ver buiten de bebouwing stond, werd ze ook voor andere doeleinden gebruikt.
Bekend is dat bijvoorbeeld de spelers van de Sliedrechtse voetbalclub, bij gebrek aan verkleedruimte op het voetbalveld, zich daar regelmatig verkleed hebben.

N.S.B.-onderkomen 1940 – 1945
In 1941 is de Theetuin verkocht door Teunis Marinus van der Vlies (ook dirigent te Sliedrecht) aan Arie Schakel (koopman te Sliedrecht). Het perceel betrof toen een oppervlak van circa 1.150 m2.

Huis met Historie-05
Propagandaposter van de Jeugdstorm

Het pand werd in de tweede wereldoorlog gebruikt door de N.S.B. In navolging van de Hitlerjeugd in Duitsland had de NSB ook een eigen ‘jeugdclub’: de Jeugdstorm. Daar werden de kinderen (bijna allemaal van NSB-ouders) opgevoed tot ware nationaal-socialisten en aanhangers van Mussert (en Hitler natuurlijk).
De tuin werd gebruikt voor spelletjes en wedstrijden voor de jeugd.
Het pand is ook beschadigd bij een bombardement, waarbij alle ruiten sneuvelden en veel dakpannen van het dak werden geblazen. Twee huizen aan de overzijde werden hierbij onherstelbaar vernield. Er is minstens één dodelijk slachtoffer gevallen.
Tot 1944 was het terrein afgebakend met hoge bomen. Deze bomen hebben de oorlog niet overleefd en werden één voor één gekapt.

Huis met Historie-06
NSB-embleem

Huis met Historie-07
propagandaposter van de N.S.B.

In 1943 is het pand door Arie Schakel (op dat moment wonende te Soesterberg) verkocht aan Piet Laurens den Breejen (schipper te Hardinxveld).
In september 1945 is het pand door Piet Laurens den Breejen verkocht aan Klarinus Pellikaan, sigarenfabrikant wonende te Bleskensgraaf, met dien verstande dat een uitkering wegens toegebrachte oorlogsschade ten behoeve van de verkopende partij zou komen.

 

 

 

Sigarenfabriek 1946 – 1953
Het pand had geleden onder de oorlog. Klarinus Pellikaan heeft het pand gedurende circa negen maanden geheel laten renoveren en een kelder laten maken onder het voormalige horecadeel. Op 15 mei 1946 is Klarinus Pellikaan getrouwd met Gerrigje Jacomijntje van de Graaf en zijn ze in het pand, toen op adres Stationsplein 6E gaan wonen. In dit pand heeft Klarinus Pellikaan zijn sigarenfabriek voortgezet. In het voormalige horecadeel stonden werkbanken waarop de sigaren werden gerold.

Huis met Historie-08
Sigarenpers uit het tabaksmuseum te Delft
van Louis Bracco Gartner

Huis met Historie-09
Kerfmachine uit het tabaksmuseum te Kampen

Huis met Historie-10
Sigarensnijder om de sigaren op de juiste lengte af te snijden.
Object uit sigarenfabriek van ’t Veen in Grafhorst.

De tabak werd van  vtabaksmakelaars gekocht, die in Rotterdam gevestigd waren.
In 1936 werd in Rotterdam de laatste tabaksveiling gehouden en vanwege de beperkte aanvoer van tabak uit Indonesië in 1941 in Amsterdam, waar oude voorraden geveild werden. Nog één keer na de oorlog werd er in Frascati in Amsterdam tabak per inschrijving verkocht. De veiling verhuisde daarna naar Bremen, Duitsland. Tabak uit Indonesië (Sumatra, Java, Besoeki en Vorstenlanden) werd verpakt in balen van tussen de 75 en 100 kilo en het omhulsel bestond uit matten van poeroenstro. De bladeren waren gesorteerd op lengte en kleur en gebundeld per 20 stuks met een biesje of touwtje. Bladeren hadden een gemiddelde lengte van 20 á 30 cm.

De bladnerven, die na het kerven overbleven, werden opgehaald door duivenmelkers. Deze gebruikten de nerven om er nesten voor hun duiven van te maken. De dieren bleven op die manier gevrijwaard van ongedierte.

 

 

 

 

 

 

 

 

Kelders
In de pas gebouwde  kelders op stahoogte, stonden de kerfbank en de pers. De originele apparaten zijn niet meer in het bezit van de familie Pellikaan. Ook waren er spoelbakken aanwezig om de tabak nat te maken. Er was een droogruimte (zo’n droogruimte heet een eest) voor de sigaren. De droogruimte was bekleed met zink. In het voormalige horecagedeelte van de theetuin vond het handwerk aan werkbanken plaats. Het “bosje” bestaande uit losse tabak (binnengoed) werd omwikkeld met een omblad en werd daarna tussen een uit twee delen bestaande sigarenvorm geperst in een sigarenpers. Na een aantal uren werden de sigaren in de vormen een kwart slag gedraaid en gingen vervolgens weer een aantal uren onder de pers. Daarna ging het dekblad om het bosje heen en was de sigaar, na gedroogd en verpakt te zijn, klaar voor de consumptie.

De droogruimte is nog volledig intact. Tabak die op een veiling of bij een makelaar gekocht werd, hoefde niet meer gedroogd te worden. Deze tabak werd ingevocht om beter verwerkt te kunnen worden.
Wanneer het echter eigen teelt tabak zou zijn, wat in de oorlogsjaren veel voorkwam, dan moest deze wel gedroogd worden en werden de bladeren aan stokken of touwen geregen om, vaak boven in een schuur, te drogen.

Huis met Historie-11
Afbeelding van het wettig gedeponeerde merk Batavier, ingediend door Klarinus Pellikaan, geregistreerd op 24 maart 1950.

Huis met Historie-12
Sigarendoos met door de heer K. Pellikaan vervaardigde sigaren.

Huis met Historie-13
Het sigarenbandje van het merk Batavier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Huis met Historie-14
De droogruimte (eest) waar de Batavier sigaren gedroogd werden. De vloer en de deur zijn bekleed met zink. Deze ruimte is nu nog volledig intact.

 

 

 

Ruimzicht
Het pand werd “Ruimzicht” genoemd.
Het ruime zicht is echter in de loop der jaren verdwenen. Het zicht naar de polder wordt verhinderd door de geluidswal van de Betuwespoorlijn. Over de rotonde, die dicht bij het pand ligt, komt veel verkeer.

Woonwagenbewoners
Toen er jarenlang zonder enige sanitaire voorziening, woonwagenbewoners op de Parallelweg bivakkeerden, haalden deze hun drinkwater bij de familie Pellikaan, maar ook bij het station en de fietsenstalling werd drinkwater gehaald.

In een plaats als Sliedrecht, waren er in die dagen nog meer sigarenmakers en handelaars. Moret en Groenendijk zijn bekende namen. Omstreeks de eerste helft van de twintigste eeuw verdienden zo’n 45 personen hun brood hiermee.
Accijnszegels moest men kopen bij het belastingkantoor en daarmee de losse sigaren of de kistjes, blikjes enz. banderolleren
Ook was er in die tijd al sprake van mechanisatie. Voor de kleine bedrijven was het financieel gezien al een tijd moeilijk om het hoofd boven water te houden. Sommigen konden het nog redden door heel lange dagen te maken en met hun sigaren de boer op te gaan. Soms stonden ze op een markt en dikwijls gingen ze met de bakfiets de boerderijen in de omgeving af. Boeren rookten veel sigaren en vonden het wel gemakkelijk dat zij die aan huis bezorgd kregen.
Het feit dat Indië niet meer bij Nederland hoorde, speelde niet mee in de (wel of niet) aanvoer van goede tabak uit die streek. Wel was het zo dat door het vertrek van de Nederlanders de tabaksplantages minder goed behandeld werden. Veel kennis ging verloren. Na de Tweede Wereldoorlog ontbrak het aan voldoende deviezen om sigarentabak te kopen. Er ontstond meer vraag naar sigarettentabak, die in eerste instantie uit Rhodesië kwam. Het heeft ongeveer 5 jaar geduurd tot voldoende tabak van goede kwaliteit, waar vandaan dan ook, weer geleverd kon worden. Vandaar dat tabaks(producten) nog zo lang op de bon zijn geweest.
In 1953 is de sigarenfabricage, die aanvankelijk nog naast handel in verpakkingsmaterialen bestond, volledig gestopt.

Handel in verpakkingsmaterialen 1953 – 1978
De vooruitzichten in de sigarenbranche waren in die tijd niet goed, zodat Klarinus Pellikaan een ander beroep heeft gekozen. In 1951 is de heer Pellikaan een bedrijf in verpakkingsartikelen begonnen. De verpakkingsbranche was een snel groeiende markt, maar is heel klein begonnen. In 1978 is het bedrijf verhuisd naar de Lelystraat. Na deze tijd is het pand uitsluitend als woning gebruikt. Het bedrijf is overgenomen door de oudste zoon, Danie Pellikaan, en momenteel gevestigd aan de Sportlaan te Sliedrecht.

Huis met Historie-15
Medewerkers van het Sliedrechts Museum en de Historische Vereniging krijgen
een rondleiding van Danie Pellikaan in het pand Stationsweg 233

Het pand werd tot mei 2006 bewoond door de heer Klarinus Pellikaan.
Na zijn overlijden is het te koop aangeboden. Er hebben zich diverse gegadigden gemeld.
We hebben een stille hoop dat het pand in zijn oorspronkelijke staat gehandhaafd kan blijven.

Bronvermelding:
Van Hennepland tot Huizenzee door Ir. W. Bos Jzn.
De tijd van Toen door Ir. W. Bos Jzn.
Tabaksmuseum te Delft Louis Bracco Gartner
Stichting Nederlandse Tabakshistorie Bert Bohnen
Rondleiding Stationsweg 233 Danie Pellikaan
Interview Danie Pellikaan Lien van Drunen – Sliedrechts Museum
Sjanie Görtemöller – Sliedrechts Museum
Gerda Roos – Sliedrechts Museum
Corrie van de Ven Sliedrechts Museum
Bas Lissenburg Historische Vereniging Sliedrecht

Fotograaf Bas Lissenburg

Achtergrondinformatie
Genealogievereniging De Stamboom Jaap van Es
Dries van Es
Carl Pellikaan
Samenstelling Lien van Drunen
www.crescendosliedrecht.nl
www.historie-sliedrecht.nl
Amsterdams Verzetsmuseum

Huis met Historie-16
Stichting Sliedrechts Museum

Stichting Sliedrechts Museum
Kerkbuurt 99
3363 BD Sliedrecht

Geschiedenis

In het menu aan de linkerkant vindt u vele artikelen over de geschiedenis van Sliedrecht.

Sliedrechter of Sliedrechtenaar

Remco van de Ven en Huib Kraaijeveld over Sliedrechter of Sliedrechtenaar…?’

Zowel in de regionale pers als in de verschillende periodieken worden inwoners van Sliedrecht een Sliedrechter en een Sliedrechtenaar genoemd. De vraag is, welke aanduiding is nu correct? Jaren geleden, zo ongeveer een jaar of vijftien, heb ik hierover advies gevraagd aan de toenmalige Werkgroep Dialect van de Historische Vereniging Sliedrecht. De uitspraak was helder en duidelijk. Gezamenlijk zijn we Sliedrechters. De mannelijke vorm is Sliedrechter en de vrouwelijke vorm is Sliedrechtse. ls dat zo is rijst de vraag: hoe komt het dan dat er ook over Sliedrechtenaren wordt gesproken en geschreven? En: is een Sliedrechtenaar mannelijk en tegelijk vrouwelijk? De aanduiding Sliedrechtenaarse komt voor zo ver bekend nog niet voor.

Baggeraars_in_de_KerkbuurtJe hoort of leest toch ook niet over Papendrechtenaren of Zwijndrechtenaren? Ook lees of hoor je nimmer de uitdrukking Dordrechtenaar. Wel Dordtenaar. Dat is goed te verklaren omdat de stad Dordrecht ook Dordt wordt genoemd. Een vandaar dat een inwoner van Dordt een Dordtenaar wordt genoemd. Alhoewel de aanduiding een Dordtse ook wel voorkomt. In Sliedrecht heb ik ook wel eens horen spreken van Dordtenezen. Minder gangbaar dunkt me en ik heb met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de indruk dat deze term wel eens minder positief bedoeld zou kunnen zijn.

De bewoording Sliedrechtenaren en/of Sliedrechtnaar wordt bijvoorbeeld vaak gebruikt in de door Ir. W. Bos geschreven boeken over Sliedrecht. De voorvaderen van Bos komen uit Dordrecht en mogelijk ligt daar een verbinding. Het zou kunnen dat de aanduiding Sliedrechtenaar wat deftiger of stadser klinkt dan Sliedrechter.

Men noemt inwoners uit Papendrecht en Zwijndrecht respectievelijk Papendrechters en Zwijndrechters. Mede om deze reden en de visie van de Werkgroep Dialect van circa vijftien jaar geleden, ligt het voor de hand om te spreken en te schrijven van Sliedrechters, een Sliedrechtse (v) en een Sliedrechter (m).

De hiervoor gestelde redenering over Sliedrechter of Sliedrechtenaar heb ik voorgelegd aan een bestuurslid van onze Historische Vereniging Sliedrecht, die dit verhaal heeft doorgestuurd aan een lid van de Werkgroep Dialect. De reactie hierop is als volgt.

As ie eefies Googled (misschien is het in ’t Slierechts wel goegele) en je zoek bij ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) dan zel ie vinge dat ’t aalebaai kan en/of mag.
Wij, de echte Brijhappers, praote enkeld over Slierechters (m) en Slierechse (v), in de schrijftaol, veraal deur Wim Bos en consorten, wor geregeld Sliedrechtenaren gebezigd. Dà’s Taolgebruik wà nie van ons is, mor in naevolleging van aanderes, die ’t ok nie wisse, opgang gedaen en zôôdoende ik in onze woordeschat is terechtgekomme. Trouwes, Dordtenaere wiere deur ons toch aaltijd Dordteneze genoemd? Net as de Jordaoneze uit Amsterdam?
Mor ’n Moordrechter bleef ’n Moordrechter, die wier gêên Moordenaer genoemd. Taolspellechies zijn leuk, mor je mò wel bij de les blijve.

In aal onze boeksies (van de Waarekgroep Dialect) schrijve we Sliedrechters of Slierechse. Mor we zijn diëlectschrijvers/praoters.
As ie je aaige ’n mietjie meer dan rechtveruit denk te magge noeme, dan mag ie wat ons betreft ok gerust Sliedrechtenaere schrijve, mor Sliedrechtenaeres, dà gaot ons nou net weer eefies
te waaijd.

Huib Kraaijeveld en Remco van de Ven (aalebaaij uit de lege bordebuurt).

Bron: Het Kompas

Geschiedenis van Sliedrecht

Op onze website staan diverse artikelen over de geschiedenis van Sliedrecht. Links ziet u een menu waaruit u een keuze kunt maken.

Sliedrechtse Monumenten

Maak kennis met de Sliedrechtse panden die op de landelijke of gemeentelijke monumentenlijst staan.
Op deze staan beelden van de panden die door hun cultureel-historische waarde, architectonische waarde en situering zijn aangewezen als monument.

Sliedrecht kent op het ogenblik 51 monumenten. Hiervan zijn 8 een rijksmonument en 43 een gemeentelijk monument.

Op Open Monumentendag 2001 is door wethouder A. J. Verboom-Hofman het eerste monumentenschildje aan een der panden aangebracht.
Monumentenkaart
1 . Woonhuis, Rivierdijk 470
01-Rivierdijk 470
Dit woonhuis is één van de eerste rijksmonumenten in onze gemeente. In het kadaster is het huis reeds bekend in 1832. Lange tijd is het pand bewoond door de familie Prins, een bekende naam in de Sliedrechtse baggerwereld.

 

 

 

 

 

 


2. Woonhuis, Rivierdijk 498 -500
02-Rivierdijk 498-500
De woning hiernaast behoort tot de gemeentelijke monumenten. Het is gebouwd in de laatste decennia van de 19e eeuw. Lange tijd was het pand pastorie van de Nederlands Hervormde Kerk.

 

 

 

 


3. Woonhuis, Rivierdijk 506
03-Rivierdijk-badeOok dit pand, een herenhuis, heeft lange tijd gediend als pastorie. Het stamt uit de tweede helft van de 19e eeuw.

Het behoort tot de gemeentelijke monumenten.
Ook dit pand, een herenhuis, heeft lange tijd gediend als pastorie. Het stamt uit de tweede helft van de 19e eeuw.

 

 


4. Woonhuis, Kerkbuurt 52
04-Beuzekom woonhuis
De woning hiernaast werd o.a. bewoond door Van Haaften. Deze was burgemeester  van Sliedrecht (1884-1895).
Tevens bewoonden een aantal in de baggerwereld
bekende families de woning.

 

 

 


5. Sliedrechts Museum
05-Museum KerkbuurtHet Sliedrechts Museum in de Kerkbuurt is een Rijksmonument. Het geheel omvat het vroegere Raadhuis en het Kantongerecht. Met de bouw is begonnen in 1852.

 

 

 

 

 


6. Voormalig Stationsgebouw
06-Station SliedrechtHet stationsgebouw van Sliedrecht is op het nippertje aan de slopershamer ontkomen.
Nu heeft het de status van gemeentelijk monument.
Het gebouw heeft dienst gedaan van 1885 tot 1995.

 

 

 

 


7. Hervormde Kerk
07-Grote KerkDe Nederlands Hervormde Kerk is, voor zover bekend, het oudste gebouw van Sliedrecht.
Het heeft al enige tijd de status van Rijksmonument.
De oudste elementen van de fundering dateren van voor 1000.
Het oudste deel is de toren.
Het kerkgebouw werd in 1762 bij een brand verwoest en vervolgens weer herbouwd.

 


8. Woonhuis, Dr. Langeveldplein 2
08-Dr. Langeveldplein 2Op de uitbreiding buitendijks vinden we dit fraaie gemeentelijke monument.
Lange tijd heeft het gediend als burgemeesterswoning.
Het dateert uit het begin van de vorige eeuw.

 

 

 

 

 

 


9. Raadhuis, Dr. Langeveldplein 30
09-GemeentehuisHet gemeentehuis is één van de nieuwe rijksmonumenten die ons dorp telt. De bouw is begonnen in 1921.
Het is een ontwerp van de architecten Friedhoff en Plantinga. De opening was in 1923.

 

 

 

 


10. Gereformeerde Kerk, Middeldiepstraat 6
10-Gereformeerde KerkSinds kort behoort de Gereformeerde Kerk tot de gemeentelijke monumenten.
De kerk dateert uit het jaar 1931.
Opmerkelijk is het fraaie kerkorgel.

 

 

 

 

 

 

 


11. Kerkbuurt 209
11-Kerkbuurt 209Dit gemeentelijk monument werd omstreeks 1880 gebouwd.
Lange tijd werd het bewoond door een plaatselijke dokter.
Sinds 1953 dient de woning als opleidingsinstituut.

 

 

 

 

 

 

 


12. Woonhuis, Molendijk 16
12-Molendijk 16Een markante woonhuis dat de status heeft van gemeentelijk monument.
Tijdens de tweede wereldoorlog diende het pand als doorgangspunt voor de crossers.
Piloten en vele anderen werden over de Merwede en via de Biesbosch naar het reeds bevrijde zuiden gebracht.

 

 

 


13. Nationaal Baggermuseum, Molendijk 204
13-BaggermuseumDit rijksmonument werd oorspronkelijk bewoond door de familie A. Volker. Deze was destijds de stichter van het baggerbedrijf Volker.
Sinds 1973 is in het pand het Nationaal Baggermuseum ondergebracht.

 

 

 

 


14. Woonhuis, Molendijk 181
14-Molendijk 181Dit rijksmonument werd ongeveer 1850 gebouwd.
In 1916 werd door Adriaan Volker de opdracht gegeven het te verbouwen.

 

 

 

 

 


15. Archief Nationaal Baggermuseum, Molendijk 208
15-Molendijk 208Dit pand, behorende tot de rijksmonumenten, stamt uit circa 1860.
Ook deze woning werd oorspronkelijk bewoond door de familie Volker.
Na het in gebruik nemen van het pand, genoemd onder nummer 13, kreeg het de functie van kantoor.
Nu is het de ruimte waar het archief en de bibliotheek van het Baggermuseum zijn ondergebracht.

 

 

 


16. Woonhuis, Molendijk 212
16-Molendijk 212Een gemeentelijk monument uit de tweede helft van de 19e eeuw.
Opvallend is de detaillering van van het gebouw.

 

 

 

 

 


17. Woonhuis, Baanhoek 97
17-Baanhoek 97Een dijkwoning (1890) die het predikaat gemeentelijk monument verworven heeft.

 

 

 

 

 

 

 

 


18. Woonhuis, Baanhoek 99
18-Baanhoek 99Nog een dijkwoning, nu van voor 1890. In dit jaar vond een herbouw plaats.
Een voorbeeld van een dijkhuis in goede staat.
Sinds korte tijd een gemeentelijk monument.

 

 

 

 

 


19. Boerderij, Baanhoek 411
19-Baanhoek 411We zien hier de Lenahoeve afgebeeld.
In 1913 is deze in opdracht van baggerdirecteur Volker gebouwd.
De boerderij kenmerkt zich door de rode baksteentjes, een decoratie met stenen in oranje, gele en blauwe kleuren in de speklagen.
Opvallend is het patroon in het dak. Hierin komt steeds weer de letter V van Volker terug.

 

 

 


20. Boerderij Parallelweg 8-8a
20-Parallelweg 8Deze boerderij is twee jaar eerder in 1911 gebouwd.
Eveneens in opdracht van de heer Volker.
Ook hier de typische V in het dak.
Het geheel was een ontwerp van de heer Veenenbos, destijds architect en gemeenteopzichter.
Sedert enige tijd wordt de boerderij bewoond door twee gezinnen.
Dit na een grondige verbouwing tot een tweetal woningen.

 


21. Dijksynagoge aan de Rivierdijk
21-SynagogeHet college van B&W heeft de dijksynagoge aan de Rivierdijk aangewezen als gemeentelijk monument.
Het besluit werd genomen, omdat het pand  een fraaie weergave is van een unieke dijksynagoge; een bedehuis voor de weliswaar kleine Joodse gemeenschap in Sliedrecht en Hardinxveld-Giessendam uit de periode 1850-1920.
De dijksynagoge is te vinden aan het oostelijk deel van Sliedrecht. Niet ver van de gemeentegrens met Hardinxveld-Giessendam.

 

 

 

25 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e en 20e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven.  Daarmee is  duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd,  meer is dan een menselijke instelling.

We vervolgen de geschiedenis van de Chr. Geref.Kerk ‘Bethel’.

De vacature ontstaan na het plotselinge vertrek van ds. Bakker, (8 febr. 1925) wordt op zondag 6 december 1925 vervuld door de komst van ds. J.A. Riekel uit Maarsen.

Door ds. J. Reesink (zijn schoonzoon) werd hij bevestigd in de morgendienst en in de avonddienst deed hij intrede. De tekst van zijn preek was uit Exodus 25 : 22a
“En aldaar zal Ik bij u komen en Ik zal spreken van boven het verzoendeksel af.”

Na het uittreden van ds. Vreugdenhil (1921) naar de Gereformeerde gemeente en het zeer korte verblijf van ds. Bakker (1925) brak er voor de gemeente een goede periode aan.

Ds. Riekel en de gemeente in Sliedrecht verstonden elkaar, de gemeente groeide.
Kerk-2501-kerkwijkcKerk-2502Het kerkgebouw in Wijk C (gebouwd in 1894) was aan een opknap beurt toe.

Zondag 27 maart1927 kon het kerkgebouw  niet gebruikt worden, de kerkbanken waren geschilderd en het was niet verantwoord om de gemeenteleden in hun ‘Zondagse goed’  daarop plaats te laten nemen.

Aan het bestuur van het  Hervormde evangelisatie gebouw in Wijk B  werd gevraagd of men het kon huren, hetgeen werd toegestaan.  Men wist toen nog niet dat de gemeente er later (1935) tot op de dag van vandaag zou samenkomen.

In december 1926 wordt uit dankbaarheid voor zijn inzet aan ds. Riekel een gratificatie aangeboden.  Ook besloot men een serre aan de pastorie (Oranjestraat 2) te laten maken. Timmerman J. A. v. d. Dool bouwde deze (wintertuin) voor fl. 670,00.

Het kerkorgel was nu niet van geweldige kwaliteit. Begin 1929  werd een commissie ingesteld om daarvoor gelden in te zamelen.  Begin 1931 deelde genoemde commissie mee dat er  fl. 2500,00 voor dit doel was bijeen gebracht…. en dat erbij de orgelbouwer A.S.J. Dekker te Goes een geschikt instrument te koop was.

Men besloot tot aankoop en 3 maart van dat zelfde jaar werd het nieuwe orgel in gebruik genomen. Het orgel had ‘9 stemmen’ één klavier en pedaal, de windvoorziening was elektrisch, de totale kosten was fl. 4547,70.  Een bijzonder gegeven was dat er uiteindelijk geen cent geleend behoefde te worden.

Als iemand zich geroepen voelde om predikant te worden moest hij met het verzoek om toegelaten te worden aan de Theologische hogeschool te Apeldoorn een attest (bewijs van goed gedrag) overleggen van zijn eigen kerkenraad.

In juli 1931 waren er twee personen die een attest kregen voor “Apeldoorn”  Cornelis Schook en Pieter van der Bijl.     Beide werden afgewezen, maar een jaar later werd aan Piet van der Bijl alsnog toesteeming verleend, 3 okt. 1940 werd hij predikant te Barendrecht.

Tijdens de perioden dat ds. Riekel predikant te Sliedrecht was werd door 225 personen belijdenis afgelegd een teken dat hij op zijn plaats was.

Maar toch voorgangers zijn voor(bij)gangers eind december 1933 nam hij een beroep aan naar Delft.  Met weemoed werd 15 maart 1934 afscheid van hem genomen. Een zeer betrokken predikant voor de gehele gemeente. Ook in het Sliedrechtse dorpsbeeld was hij geen onbekende, hij trok er dagelijks op uit en alles lopend. De iet wat gebogen houding, de wandelstok met zilveren knop in de hand en groetend iedereen die hij tegen kwam verdween uit het  dorpsbeeld.

De gemeente was maar een korte periode vacant, 26 juni 1934 werd ds. C. Smits, komende uit Nieuwpoort de nieuwe predikant.
Kerk-2503patoriewijkcRechter woonhuis was de voormalige pastorie. In de ernaast gelegen stoep stond het kerkgebouw.

Bronvermelding:

Zijn wond’ren een gedachtenis.

Chr.Geref.kerk Sliedrecht (C)  1894 -1994.

Opmerkingen of aanvullingen zijn altijd welkom.

24 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e en 20e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven.  Daarmee is  duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd,  meer is dan een menselijke instelling.

We waren in ons overzicht Sliedrechtse kerkgeschiedenis van de Chr. Geref. Kerk (Bethel) gekomen tot 1921.

Kerk-2401Na het vertrek van ds. J. Vreugdenhil naar de Gereformeerde gemeente brak er weer een vacante periode aan.  Het beroepingswerk werd spoedig ter hand genomen.  Na verschillende bedankjes nam ds. T.A. Bakker predikant te s’Gravenhage het beroep naar Sliedrecht aan.

Zondag 16 september 1923 werd hij bevestigd en deed hij intrede.  Ds. Bakker was 4 maart  1869 geboren te Veendam en al 27 jaar predikant binnen de Chr. Geref. kerken. De periode dat hij werkzaam was in Sliedrecht was kort. Er werd tijdens zijn verblijf wel besloten een nieuwe pastorie te bouwen.

Kerk-2402Hij woonde tijdelijk recht over de kerk in het grote huis waar later Ravestijn van de busonderneming T.P. woonde. Voordat de nieuwe pastorie (Oranjestraat 2) gereed was vertrok hij.

In december 1924 werden twee beroepen op hem uitgebracht één naar Aalsmeer en één naar IJmuiden. Het beroep naar IJmuiden werd aangenomen en zondag 8 februari 1925 nam hij afscheid.

Tijdens zijn afscheidswoorden was ook tussen de regels merkbaar dat Sliedrecht en ds. Bakker toch moeite met elkaar hadden. Hij zei o.a. dat hij niet had kunnen denken slechts 17 maanden de kerk van Sliedrecht te dienen, daar hij tevoren de kerk van s’Gravenhage 17 jaar had gediend!

Hij riep de gemeente op: “Wanneer een andere Leeraar komt, schenkt hem dan het vertrouwen uws harten. Want als een voorganger dat vertrouwen niet heeft, dan kan het niet goed gaan, liefde moet eerst aan wezig zijn”.

In het gedenkboek “Zijn wond’ren een gedachtenis” uitgegeven in 1994 staat over ds. Bakker te lezen dat van zijn bekering en roeping tot het ambt van predikant helaas niets bekend is.

Uit dit alles blijkt dat men elkaar niet goed verstond.

Uit een persoonlijk schrijven (december 1923) van Ph. Juch (ouderling in de Gereformeerde kerk in Sliedrecht) wordt iets van boven genoemde duidelijker.

Ds. T.A. Bakker was gehuwd met Elisabeth Schoonejongen, haar vader woonde bij hun in maar was Gereformeerd. Juch schrijft dat Schoonejongen wel bij ons zal behoren doch hij is al oud en zal zo dikwijls niet meer de kerkdiensten bezoeken. De kerkenraad heeft mij verzocht hem eens te bezoeken als vriend en hem tevens de groeten over te brengen van de kerkenraad.

In dat zelfde schrijven staat dat ds. P.A. Zeilstra (Gerefomeerd predikant te Sliedrecht)  ds. Bakker heeft bezocht en zei naar zijn studieboeken te zien hij Gereformeerd was.  Dat zal zijn gemeente niet aanstaan want velen zijn bij ons weggegaan naar de Chr. Geref. kerk meenende daar beter terecht te kunnen, aldus Ph. Juch.

Een volgend keer gaan we verder en dan mogen we een periode positieve kerkgeschiedenis vermelden.

23 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk,de weg van het geloof is open gebleven.  Daarmee is  duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd,  meer is dan een menselijke instelling.

In de reeks plaatselijke kerkgeschiedenis gaan we terug naar 1921.
In een eerdere periodiek heb ik al eens iets over het ontstaan van de Chr. Geref. kerk aan de Middeldiepstraat (Eben Haezer) geschreven. Zondagavond  21 augustus 1921 maakt de Chr. Geref. predikant ds. J. Vreugdenhil bekend dat hij bedankt als lid van de Chr. Geref. kerk.

Voor alle duidelijkheid, hij  was toen verbonden aan de Chr. Geref. kerk  (nu in de Kerkbuurt Bethel). Een week later werd duidelijk dat hij zich aansloot bij de Gereformeerde gemeente. De kerkenraad volgde hem niet, slechts een klein deel van de gemeente ging dezelfde weg. Ds. J. Vreugdenhil nam een beroep aan naar de Gereformeerde gemeente in het Zeeuwse Borssele.

In Sliedrecht was geen kerk van de Gereformeerde gemeente, Sliedrecht werd voorlopig een ‘station’ van de Gereformeerde gemeente te Giessendam. Zondag 28 augustus 1921 werd in een hoepmakersschuur in Wijk C  de eerste kerkdienst gehouden. De schuur was eigendom van van K. de Waard.  In de schuur lagen hoepels die gebruikt werden bij het maken van houten vaten. De bodem was van zand en de hoepels werden met kleden afgedekt; men moest tijdens de kerkdienst zo stil mogelijk zitten anders zakte de stoel scheef in het zand weg. Zondags werd er meestal een preek gelezen en op woensdagavond ging er soms een predikant voor.

De kerkdiensten in de hoepmakersschuur was echt behelpen. Na niet lange tijd huurde men een zaaltje beneden aan de dijk onder de winkel van bloemist Vergeer. De bloemisterij stond op de plaats waar nu de kledingzaak Vögele is gevestigd.
Kerk-2301-Kerkbuurt-museum-kantongerecht.9090-6Naast het kantongerecht was bloemist Vergeer,
beneden deze winkel was een zaaltje, waar men kerkdiensten hield.

De instituering van de Gereformeerde gemeente van Sliedrecht vond plaats op 30 maart 1922.

Deze dienst werd geleid door ds. J.R. van Oordt uit Ridderkerk; tijdens deze kerkdienst werden de eerste ambtsdragers bevestigd, H. Leeuwestein (ouderling) en K. Bleijenberg en C. de Waard (diaken)

Er werden plannen gemaakt om te komen tot een eigen kerkgebouw . . . dus er moest gespaard worden. De meeste leden van de kerk waren arbeiders en hadden een karig loon.

In 1925 deed  zich de mogelijkheid voor om een stuk grond te kopen op wat nu de oude uitbreiding heet. In 1926 werd besloten een stuk grond te kopen  om een eenvoudig kerkje te bouwen. Het ontwerp voor de kerk werd door het Sliedrechtse Architecten-en Ingenieurs bureau A. Nieuwpoort en Kloosterhuis geleverd wat inhield een kerkzaal met ongeveer 300 zitplaatsen. Op 5 mei 1926 gaf  B & W  toestemming tot de bouw van een kerk aan de Middeldiepstraat.  De financiën waren een probleem, de kerk moest zo goedkoop mogelijk gebouwd worden: fl. 13.000,- was de maximale prijs. Men had echter nog maar fl. 8000,- binnen gekregen door middel van leningen en obligaties. Om de nog ontbrekende fl. 5000,- bij elkaar te krijgen bracht ouderling C.  Eijkelenboom een bezoek aan Adriaan Volker ( bekend eigenaar van van een baggerbedrijf); hij was geen lid van de gemeente en weigerde  ook maar iets te lenen. Toen Eijkenboom weg ging en bij de deur stond, zei hij tegen de heer Volker: “Wij vertrouwen op de Heere die gezegd heeft,  Mijn is het zilveren mijn is het goud, spreekt de Heere de heirscharen” (Haggai 2 : 9) Hierop bedacht Volker zich en was toch bereid geld te lenen tegen een lage rente. In de zomermaanden van 1926 werd met vaart door het aannemersbedrijf gebroeders Van der Wiel de kerk gebouwd; na ruim drie maanden was hij gereed.

Woensdagavond 29 september 1926 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen. Onder leiding van de consulent ds. J. Overduin uit Werkendam werd de eerste kerkdienst gehouden. Ter inleiding op de preek werd Ps.116 : 10 en 11 gezongen.

Ik zal uw naam met dank erkentenis verheffen, U al mijn geloften brengen.
‘k Zal liefd’ en lof voor U ten offer mengen in ‘t heiligdom, waar ‘t volk vergaderd is.
Ik zal met vreugd in ‘t huis des Heren gaan om daar met lof uw grote naam te danken.
Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken elk hef met mij de lof des Heren aan.

De preek was naar aanleiding van 1 Koningen 8 : 29.  “Dat Uw ogen open zijn nacht en dag over dit huis, en over deze  plaats, van dewelke gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn , om te horen naar het gebed hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats.”

Kerk-2302De gangpaden in de kerk waren belegd met rode plavuizen, waarop kokos lopers lagen. De banken waren met een slechte kwaliteit groene verf geschilderd, zodat tijdens de eerste diensten de banken nog behoorlijk plakten. De kerkgangers namen papier mee ter bescherming van hun kleding. De gemeentezang werd begeleid door een harmonium, dat midden op de galerij stond. Sinds de gemeente zelfstandig was, werden verschillende beroepen op predikanten uitgebracht.  Op zaterdag 6 juli 1929 vond er een vergadering van de manslidmaten plaats, (vrouwen hadden geen stemrecht). In deze vergadering werd ds. J. Overduin te Werkendam met algemene stemmen beroepen. De vergadering werd geleid door de consulent ds. D.C. Overduin uit Giessendam, hij was een broer van ds. J. Overduin. Er werd een beroepsbrief voorgelezen waarin het één en ander werd beschreven. Op de vraag of ook een traktement genoemd moest worden of zoals ook wel gedaan werd, “op de zak preken” werd besloten tot het laatste.  Voor alle duidelijkheid, dat hield in dat de tweede collecte in zijn geheel bestemd was voor de predikant, dat was zijn “inkomen”.

Binnen een week werd bekend dat ds. J. Overduin uit Werkendam het beroep had aangenomen.

Kerk-2303Woensdagavond 28 augustus 1929 werd ds. J. Overduin bevestigd als eerste predikant van de Gereformeerde gemeente te Sliedrecht. Zijn bevestiger was zijn broer ds. D.(Daan) C. Overduin uit Giessendam. (foto links) Op zondagmorgen 1 september 1929  deed ds. J. Overduin intrede en bediende het Woord uit Jacobus 1 : 21b  “Ontvang met zachtmoedigheid het Woord, dat in u geplant wordt, hetwelk u zielen kan zaligmaken.”

Ds. J. Overduin werd geboren op 17 november 1881. Hij was zeer bewogen met lot der armen. Toen hij in Moerkapelle predikant was wist hij eens bij twee rijke boeren en koe los te krijgen. Beide dieren werden geslacht en het vlees werd onder de armen in de gemeente verdeeld. Wanneer ds. Overduin van huis ging en hij had geld op zak, dan was het zeker dat er bij thuiskomst geen cent meer in zijn bezit was. Zo had hij eens in de winkel van P. Meijer, (deze verkocht o.a. ook speelgoed) voor een flink bedrag gekocht en bracht dit bij een groot gezin dat dit zelf niet kon betalen.

Wat levenswandel betreft was ds. Overduin nauwgezet; toch kon hij soepel zijn wat betreft de in die tijd geldende regels aangaande de Zondagsheiliging, als het om kerkbezoek ging.

Kon je door omstandigheden niet lopend naar de kerk, of woonde iemand ver van de kerk, dan adviseerde hij om op de fiets te gaan of zelfs met openbaar vervoer.

Bij zijn voorwoord tijdens zijn intrede vertelde ds. Overduin iets over spanningen en moeite die hij en zijn broer ds. D.C. Overduin uit Giessendam hadden met de leiding van het kerkverband der Gereformeerde gemeente.  Ds. G.H. Kersten (oprichter van de Staatkundig Gereformeerde partij)  was een dominant figuur, maar ook de “Overduinen” waren niet voor een kleintje vervaard, zeker broer “Daan” uit Giessendam. Verschillende malen werden op bovenkerkelijke vergaderingen (Classis, Particuliere synode en Generale synode) bezwaren ingebracht tegen de gebroeders ‘Overduin’.

Kerkrechtelijk hielden zij zich niet aan de de afspraken, b.v. zij hadden geen bezwaar om buiten het eigen kerkverband te preken. Over de prediking en leer werd gezegd: “In de prediking wordt te weinig de verantwoordelijkheid van de mens gehandhaafd”.  Ds. D.C. Overduin te Giessendam had op 2e Kerstdag 1929 in zijn preek de gemeente  er op gewezen dat er herders waren die hun roeping wel en herders die hun roeping niet verstonden. Vooral zij die aan politiek deden (bedoeld werd op het feit dat ds. Kersten voor de S.G.P. in de 2e kamer zat). Tot in de generale Synode werd gesproken over de gebroeders Overduin. Men stelde een commissie in om de gebroeders te vermanen en te proberen hen tot inkeer te brengen. Tijdens die bijeenkomst, waar ook ds. Kersten deel van uit maakte, werd openhartig en broederlijk met elkaar gesproken. Bij het afscheid nemen zei ds. Kersten tegen ds. Overduin: “Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald,” waarop Overduin antwoordde: “Dat geldt ook voor u, broeder Kersten”.

Maar spanningen bleven. O.a. de gebroeders Overduin wilden geen propaganda maken voor de S.G.P.  Weer ging er een commissie op pad naar de ‘Overduinen’.  Dat waren ds. Fraanje en ds. Kersten. (beide heren waren tegenpolen van elkaar wat betreft opleiding van predikanten) Dit lokte de volgende verwelkoming uit tijdens hun bezoek ten huize van ds. D.C. Overduin te Giessendam.  Ds. Daan zei: “Toen zijn Herodes en Pilatus vrienden geworden, komt u binnen”.

Na een lange bespreking om de gebroeders tot de orde te roepen was uitendelijk het resultaat dat ds. D.C. Overduin zei: “We hebben aan één paus al genoeg en wij willen je groeten!!”

De sfeer tussen de Overduinen en met name ds. D.C. Overduin en de ‘bovenkerkelijke vergaderingen’ van de kerk werd er niet beter op. De karakters van de predikanten Kersten en Overduin botste, er was geen ruimte om met elkaar verder te gaan. Inhoudelijke meningsverschillen met elkaar oplossen met totaal uiteenlopende karakters bleek toch niet mogelijk.

Op 22 februari 1930 deelde de kerkenraad van de Gereformeerde gemeente te Sliedrecht mede dat zij zich heeft losgemaakt uit het kerkverband der Gereformeerde gemeente, ook de kerk te Giessendam.

Zo ontstond er weer een nieuw kerkverband: Gereformeerde gemeente (Hersteld Verband).

22 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk,de weg van het geloof is open gebleven.  Daarmee is  duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd,  meer is dan een menselijke instelling.

In de reeks plaatselijke kerkgeschiedenis gaan we terug naar 1908 naar de Gereformeerde kerk (P.K.N.) nu  hoek Middeldiepstraat/Oranjestraat.

Kerk-2201In 1908 komt deze gemeente  bijeen in Wijk B (v.h. MERBA)

Op 9 augustus vertrekt ds. C. J. Bos naar Spijk (Gr.)

In een periode dat er geen predikant is, moet er altijd veel geregeld worden, bv. de catechisaties. Moet men dit door een consulent of andere predikant laten doen of zullen de ouderlingen dit doen?

Men besluit, daar het nogal kostbaar is, voorlopig één der ouderlingen dit op te dragen. Met algemene stemmen wordt  broeder Juch gekozen. Deze laat zich deze benoeming welgevallen.

Ook het beroepingswerk wordt ter hand genomen.  Er wordt besloten om aan de gemeente te verzoeken een keuze te doen uit de predikanten die na het vertrek van ds. Bos zijn voorgegaan in de kerkdiensten.  Een opmerkelijk besluit, daar dit geheel niet gebruikelijk was. Het staat niet vermeld maar dat ds. G. Wisse uit Driebergen door iedereen ‘begeerd’ werd is duidelijk herkenbaar. Deze predikant was landelijk een  ‘gevierd’ kanselredenaar.

(Even een bijkomend verhaal over deze predikant  1873 -1957)

In 1920 is deze predikant overgegaan naar de Chr. Geref. kerken, waar hij ondermeer professor werd aan de Theologische Hogeschool te Apeldoorn. Hij was de predikant die tienduizend tijdredes/ spreekbeurten hield door het gehele land.  Hij vroeg 40 gulden voor een goede tijdrede, 50 gulden voor een betere  en 75 gulden voor een heel boeiende!!

Kerk-2202Op 21 september 1908 besluiten de manslidmaten (vrouwen mochten toen niet stemmen)  ds. G. Wisse te beroepen. Het traktement van ds. Wisse in Driebergen was fl.1650,- per jaar. Men besluit hem te beroepen op fl.1300,- per jaar met een toelage van fl.350,- doch de toelage zal niet worden vermeld in de beroepsbrief. Op het verzoek van de broeders die de beroepsbrief in Driebergen brengen en ds. Wisse vragen op een donderdagavond een keer naar Sliedrecht te komen antwoordt hij ‘nadat hij zijn boekje voor de dag had gehaald’ dat zijn werkzaamheden van dien aard zijn dat het niet mogelijk is dit te doen.  Op 25 oktober komt het teleurstellend bericht dat ds. G. Wisse bedankt heeft voor het beroep naar Sliedrecht.

Er wordt ‘eenig gebrek aan het orgel’ geconstateerd.  De organist W. Meijer  heeft zonder medeweten van de kerkenraad  naar de orgelfabrikant Dekker te Goes geschreven om naar Sliedrecht te komen, hetgeen ten zeerste wordt afgekeurd.  Er is een brief van de orgelmaker ingekomen met de opmerking dat hij naar Sliedrecht is gekomen om twee schroefjes aan te draaien (kosten fl. 6,00) met het verzoek voortaan verschoond te blijven van zulke werkzaamheden.

Vanuit de diaconie:  Broeder Bruigom  vraagt namens de naaivereniging Dorkas aan de diakenen hulp  tot het kopen van goed om weer ondergoed te maken voor de armen der gemeente. Besloten wordt fl.15,00 te geven.  Aan een weduwe der gemeente wordt  in plaats van fl.1,75 per week nu fl. 2,00 gegeven.

Kerk-2203Na verschillende ‘bedankjes’ wordt in februari 1909 een beroep uitgebracht op ds. R. v. d. Kamp te Axel hetgeen door hem werd aangenomen. Op zondag 2 mei wordt hij bevestigd in Sliedrecht. Voordat hij officieel predikant wordt te Sliedrecht leidt hij op vrijdagavond 30 april een dankdienst t.g.v. de geboorte van prinses Juliana, hij sprak naar aanleiding van ps. 72 :1 : “O God, geef den koning uwe rechten, en uwe gerechtigheid den zoon des konings”. Ds. R. v. d. Kamp was de twaalfde predikant sinds 1853.

Een opmerkelijk verzoek van de burgerlijke gemeente in december 1910.  Regelmatig worden door de politie aan ds. v. d. Kamp briefjes overhandigd met namen van personen ‘welke doelloos des Zondagsavonds in den Kerkbuurt rondlopen, hetgeen niet bevordelijk is voor den Zondagsrust’.

De periode dat ds. v. d. Kamp predikant is te Sliedrecht is van korte duur. Hij ontvangt verschillende beroepen waaronder tot tweemaal toe naar Breukelen. Tot grote teleurstelling van kerkenraad en gemeente gaat hij toch naar Breukelen.  Zondagavond 28 juli 1912 neemt hij afscheid. De predikatie was naar aanleiding van twee Thessalonicenzen 3  : 16.   ‘De Heere nu des vredes zelf geve u vrede te allen tijd in allerlei wijze. De Heere zij met u allen’.

Bron vermelding. Archief Gereformeerde kerk Sliedrecht.

Er is niets nieuws onder de zon. 1853-2003. 150 jaar Geref.kerk Sliedrecht.

21 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e en 20e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat. ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk, de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd, meer is dan een menselijke instelling.

We gaan in deze rubriek terug naar de Chr. Geref. kerk. In de periodiek 48 waren we geëindigd bij het vertrek van ds. J. van Drunen op 19 mei 1909.

Bij een vacante periode in een kerk is er voor de kerkenraad veel te regelen o.a. zorgen voor het pastoraat, invulling van de zondagse erediensten en zoeken naar een nieuwe Herder en Leraar. Verschillende predikanten gingen voor in de vacante periode. Het logeeradres voor hen was bij W.Korporaal, die hiervoor een vergoeding kreeg van één gulden. Koetsier M. Broere haalde op zaterdagavond de predikant af bij het station en maandag bracht hij hem weer terug. W. Korporaal woonde buitendijks; in de winter was het bij hoogwater soms zo hoog dat het in de huizen kwam.

Op een zondagmiddag moest ds. De Bruin uit Apeldoorn vluchten naar een hoger gelegen kamer. Later schreef hierover blij te zijn in Apeldoorn te wonen, de parel van de Veluwe!

Kerk-2101Begin 1910 werd het beroepingswerk ter hand genomen. Na verschillende teleurstellingen werd in de zomer een beroep uitgebracht op kandidaat J.D. Barth en dit beroep werd aangenomen.

Voordat een kandidaat in het ambt van dienaar des Woords bevestigd wordt, moet hij voor de classis (bijeenkomst van regionale kerken) een examen afleggen: 28 september 1910 vond dit plaats in Dordrecht. Zondag 16 oktober vond de bevestiging plaats. Een aandoenlijk ogenblik was het toen kandidaat Barth neerknielde voor de preekstoel. Vier ouderlingen hielden een opengeslagen Bijbel boven zijn hoofd, waarna ds. De Bruin zijn rechterhand op het hoofd van de kandidaat legde en een zegenbede  uitsprak. De gemeente  zong  hem  de zegenbede uit ps. 134 :3 toe.

In de eerste kerkdienst waar ds. Barth als predikant voorging was zijn intrede tekst gekozen uit de eerste brief van Paulus aan de Corinthe 2 : 2, “Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en dien gekruisigd”

Tijdens de periode ‘Barth’ streefde hij een meer geregeld kerkelijk leven na; er waren nogal wa plaatselijke regelingen die niet volgens de kerkorde waren. Op woensdag- en zaterdagavond werd catechisatie gehouden. Er werd een naaivereniging opgericht: de zusters zouden uitsluitend voor de diaconie werken. Ook werd gesproken over het oprichten van een Knapen- en Jongelingsvereniging. In verband met de groei van de gemeente en het verenigingsleven werd de consistorie uitgebreid.

Veel mannen hadden de gewoonte om te pruimen, zelfs in de kerk. Daarom werden er bordjes geplaatst met het opschrift “Niet spuwen in de kerk”. De preekstoel was zo hoog dat verschillende predikanten verzuchtten: “Je wordt duizelig als je naar beneden kijkt”. In mei 1914 kwam er een lagere preekstoel, gemaakt door G. Hofman, kosten fl. 269,00.

In alle tijden en kerken zijn predikanten …voor(bij)gangers. In april 1915 kreeg ds. Barth een beroep naar Harderwijk en zondag 30 mei nam hij afscheid.

Er brak weer een herderloze periode aan. Verschillende predikanten/kandidaten werden beroepen maar het antwoord was negatief tot het voorjaar van 1918.

Wat wel gebeurde was dat op 2 november 1917 het kerkgebouw werd aangesloten op het elektriciteitsnet en dat er een doventelefoon werd aangeschaft.

Kerk-2102Na een achttal beroepen nam kandidaat J. Vreugdenhil in begin 1918 het beroep naar Sliedrecht aan. Zondag 20 okt. 1918 werd hij bevestigd als predikant in Sliedrecht. De tekst van zijn eerste predicatie als Sliedrechtse predikant was uit Jesaja 62 : 1. Opnieuw werd er een kandidaat bevestigd tot dienaar des Woords. Bijzonder was dat zijn bejaarde vader Vreugdenhil Sr. ook deelnam aan de handoplegging aan zijn zoon. Hij was namelijk ouderling in de kerk van Nieuw-Vennep.

Op de eerste kerkenraadsvergadering werd bekend dat er een bericht was gekomen van B & W, die wel waren uitgenodigd voor de intrede van ds. Vreugdenhil maar wegens de heersende Spaanse griep niet aanwezig konden zijn. De epidemie verspreidde zich van Oost-Nederland over het gehele land. In mei 1918 waren de eerste berichten verschenen over deze geheimzinnige ziekte die een groot deel van de Spaanse bevolking getroffen had.

De periode “Vreugdenhil” was kort (oktober 1918 t/m augustus 1921) en ingrijpend. In de zomer van 1920 was ds. Vreugdenhil overspannen en vroeg ontheffing van zijn pastorale arbeid. De zondagse diensten werden wel door hem geleid. Eind 1920 verliep het kerkelijk leven erg stroef. Vijf ambtsdragers bedankten, voor hun ambt en ook de predikant was nog steeds niet helemaal in orde.

Maar op zaterdagavond 20 augustus 1921 gebeurde er iets wat iedereen pijnlijk verraste. Ds. Vreugdenhil deelde mee dat hij besloten had na een lange strijd te bedanken als lid van de Chr. Geref. Kerk, wat inhield dat hij geen predikant kon blijven in een kerk waar hij geen lid van was. De kerkenraad was hoogst verrast en vroeg: “Waarom toch?”

Ds. Vreugdenhil vroeg de broeders wie van hen met hem mee wilden gaan, maar allen schudden het hoofd ! Besloten werd dat de dominee in de avonddienst zijn besluit aan de gemeente bekend zou maken. Later in de week werd duidelijk dat hij over zou gaan naar de Gereformeerde gemeente.

Hier ligt het begin van de aanvankelijk Geref. Gem, later Geref. Gem In Hersteld verband en nu weer Chr. Geref. Eben-Haezer aan de Middeldiepstraat 31.

 

Bronvermelding: Zijn wond’ren en gedachtenis, Chr. Geref. kerk (Centrum) 1894- 1994.

20 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e maar ook in de 20e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaatsgevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het Geloof is open gebleven. Daarmee is wel duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd, meer is dan een menselijke instelling.

Eerder schreef ik over andere kerkgenootschappen, o.a. “Bogaard” aan de Stationsweg.

Kerk-2001Jan Hendrik Bogaard
Wie was Jan Hendrik Bogaard….. geboren in Sliedrecht 28 juli 1868 zoon van Arie Bogaard en Jozina Wilhelmina Kalis? Vader Bogaard had een zwakke gezondheid en had een winkeltje waar hij kaas, eieren en spek verkocht.
Toen Jan Hendrik ouder werd ging hij mee de kost verdienen, niet thuis maar met een hondekar langs de huizen. De familie Bogaard waren meelevende leden van de Ned. Herv. Kerk.
In 1889 deed de “jongeling” Jan Hendrik openbare belijdenis in de Ned. Herv. Kerk bij ds. C.M. van Oosterzee. In die periode was er een strijd gaande in de Ned. Herv. kerk van Sliedrecht tussen “Vrijzinnig en Rechtzinnig” Dit conflict liep erg hoog op, zelfs zo dat de classis en het Provinciaal bestuur zich ermee gingen bemoeien.
Deze kwestie valt niet onder ons onderwerp kerken naast (uit) de Ned.Herv. Kerk, maar wel zijdelings met “Bogaard”.
Plaatselijk werd een vereniging opgericht “ter bestrijding van het ongeloof”. Deze vereniging bouwde een kerkgebouw waar een “Rechtzinnige predikant” voor ging als er in de Grote kerk een “Vrijzinnig predikant” preekte. Het “Gebouw”, zoals het in de volksmond werd genoemd, stond (staat) in de Kerkbuurt. Het is nu het kerkgebouw van de Chr. Geref. Kerk “Bethel”.

Nadat de jonge Bogaard belijdenis had gedaan ontstond er bij hem een sterke begeerte om dienstbaar te zijn in de kerk. In 1890 begon hij met zijn studie voor Godsdienstonderwijzer, eerst bij ds. Van Oosterzee en later na het vertrek van deze predikant bij ander predikanten uit de classis. Op 5 april 1893 deed hij examen bij het classicaal bestuur te Dordrecht. Hij kreeg bevoegdheid om te spreken in de classis Dordrecht en later ook in die van Brielle. Bogaard zijn naam wordt ook genoemd als mede oprichter van de C.J.M.V. “ Uw koninkrijk Kome”. Hij was ook voorlezer in het “Gebouw” en Zondagsschoolonderwijzer. Dit alles deed hij naast zijn dagelijks werk.
Bogaard was en voelde zich duidelijk thuis in de “bevindelijke” traditie. Hij streed met zich zelf een geestelijke strijd en heeft ook jaren niet gesproken.

Zeer opmerkelijk is toch dat we nergens iets lezen over aansluiting bij de Chr. Geref. Kerk waar in die tijd ds. J.van Drunen voorganger was. Landelijk was er een samenvoeging van verschillende “bevindelijke” groeperingen o.l.v. Ds G.H. Kersten, die de Geref. gemeente stichte.
Heel bijzonder is ook dat hij als Godsdienstonderwijzer in de Ned. Herv. Kerk bij de oprichting van de ‘Gereformeerde Bond’ niet betrokken was.

Maar wat dan . . .?
Er zijn en waren z.g. vrije gemeenten. Deze voeren geen naam, zij hebben, daar zij de Ned. Herv. Kerk als het geopenbaarde lichaam van Christus zijn blijven erkennen, niet de moed (durf) tot het stichten van een kerk, maar wachten tot het herstel van de breuk der kerk door Gods Geest genadig af. Zij richten zich duidelijk tegen hen die zich van de Ned. Herv. Kerk afscheiden. Het is niet geoorloofd om een kerk naast de Ned. Herv. kerk te stichten en dan te zeggen “nu zijn wij de kerk”. Het herstel moet uit Gods Geest komen.
Daarop moet je wachten
Toch voelde Bogaard zich geroepen om iets aan deze “nood” te doen.
Hij werd bepaald bij een vers uit Handelingen 20 : 28 “Zo hebt dan acht op uzelven en op de gehele kudde, over welke u de Heilige Geest gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke hij verkregen heeft door zijn eigen bloed”.

Kerk-2002
In één van de huisjes links op de foto heeft ds. Bogaard gewoond en preekte hij eerst in de voorkamer

En zo gebeurde het dat rond de jaarwisseling 1906/07 Bogaard in de voorkamer van zijn huis ging preken.
De voorkamer aan de dijk was al snel te klein om de hoorders te kunnen bevatten.
Van de winkelier en behanger A. Casparie kocht Bogaard op 29 januari 1907 een stuk grond aan de Stationsweg voor een bedrag van fl. 1550,-

In de Merwebode van 2 februari 1907 stond, dat aan de Stationsweg (naast het oude kerkhof) een terrein is aangekocht om daarop een houten gebouw te plaatsen om daar Godsdienstoefeningen te houden.
Aan W. Breedveld(timmerwerk) en A. de Gruijter (metselwerk) is deze bouw opgedragen.
Op 19 februari kreeg Bogaard toestemming van de Gemeente voor de bouw van een vrij fors houten gebouw. Hoe groot die “schuur” moest worden is Bogaard bekend gemaakt nl. 20 meter lang en 13 meter breed. Opmerkelijk, er was ruimte voor ongeveer 500 personen, terwijl het aantal hoorders op dat moment niet meer dan 100 geweest moet zijn.

De “schuur” werd niet van steen gebouwd maar van hout. Dit had een diepere betekenis; het gaf de tijdelijkheid van het gebouw aan. Immers Bogaard geloofde dat de Heere God op Zijn tijd en wijze herstel zou geven in de breuk van de kerk in Nederland.

Kerk-2003Het Hervormd Lokaal in Sliedrecht anno 1984. De woning rechts voor het kerkgebouw wordt bewoond door de koster en zijn gezin. De woning links fungeert nu als catechisatielokaal, maar werd oorspronkelijk bewoond door ds. J.H. Bogaard en zijn echtgenote.

De “schuur” kwam er en Bogaard timmerde zelf de preekstoel. Op 9 april, toen de schuur nog in aanbouw was, voelde Bogaard Gods majesteit; hij werd gewaar om te informeren wanneer de “schuur”gereed zou zijn. Nog 2 weken werd hem gezegd, maar hij maande de bouwers dat het vrijdag gereed moest zijn. Bogaard zegt: “Later op die vrijdagavond liepen wij nog met 60 stoelen in de stortregen op de Stationsweg te sjouwen, ik was doornat.”

In de Dordrechtse Courant van 13 april 1907 stond:
“Naar wij vernemen zal reeds Zondag de eerste Godsdienstoefening in het nog niet afgewerkte kerkgebouw aan de Stationsweg te Sliedrecht worden gehouden, waarin zal optreden de heer J.H.Bogaard gediplomeerd Godsdienstonderwijzer.

Bogaard was Godsdienstonderwijzer, dus geen geordend predikant, en kon dus de sacramenten niet bedienen.
Nu in het nieuwe kerkgebouw (schuur) het aantal bezoekers bleef stijgen kwam ook de vraag of de sacramenten bediend konden worden.
Na vele geestelijke spanningen van ds. H. Stam te Capelle a/d Yssel om vrijmoedigheid te verkrijgen voor de bevestiging van Bogaard heeft de bevesting op 26 november 1908 plaatsgevonden.
Na deze bevestiging ging Bogaard spoedig over tot het bedienen van de Heilige Doop.

Na dit alles vond de kerkenraad der Hervormde gemeente te Sliedrecht dat het tijd was om Bogaard kerkordelijk te behandelen. In de kerkenraadsvergadering van 29 januari 1909 (de huwelijksdag van Bogaard) besluit men J.H.Bogaard uit zijn lidmaatschap te ontzetten.
In de brief stond o.a. dat, waar ge in woord en daad ten duidelijkste toont,dat ge u van de Ned.Herv. kerk afscheidt, ge niet langer tot die kerk blijft behooren en zal, bij al dien hiertegen van uwe zijde, binnen een tijdsverloop van 14 dagen, vanaf heden 30 Januari 1909 geen schriftelijk met redenen omkleed bezwaarschrift door u ondertekend, hiertegen bij hem wordt ingebracht, u beschouwen als vervallen van uw lidmaatschap der Nederlandsche Hervormde kerk, onder onmiddellijke kennisgeving zijnerzijds aan het Classicaal bestuur van Dordrecht.
Bogaard reageert niet en op 17 april 1909 besluit het classicaal bestuur van Dordrecht dat zij zich genoodzaakt zien zijn acte als Godsdienstonderwijzer te moeten intrekken.

Bronvermelding:
Voor ’t nageslacht.
Historische beschrijving van het Hervormd lokaal te Capelle a/d IJssel en te Sliedrecht.
Samengesteld door D. Blom en C. Klomp.

De breuk beleefd, P.v.d.Breevaart.

Rondom Bogaard, scriptie door J.H.v.d.Giessen.

19 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is wel duidelijk dat de kerk , hoe jammerlijk verscheurd meer is dan een menselijke instelling.
We gaan verder met de geschiedenis van kerken naast de Ned. Herv. Kerk.

In de Gereformeerde kerk (P.K.N.) nu de kerk hoek Middeldiepstraat/ Oranjestraat) die bijeen kwam in wijk B. (v.h. koekjesfabriek Merba) is 7 december op 1902 ds. J.v.d. Berg vertrokken naar Terneuzen.

Als er een predikantsvacature ontstond werden verschillende predikanten uitgenodigd om voor te gaan in de kerkdiensten, waarna meestal uit een tweetal werd gekozen. In januari 1903 werd besloten de te beroepen predikant ook in zijn eigen woonplaats te gaan beluisteren. Een niet geringe opdracht. Zondags reizen was niet aan de orde, dus ging men zaterdags weg en kwam men ‘s maandags terug.
Verschillende reizen zijn gemaakt bijv. naar Bolnes, Oud-Vossemeer, Nieuw-Vennep en het Friese plaatsje Arum.

Kerk-1901De broeders Juch en Loomeijer togen op zaterdag 18 juli 1903 naar Arum, met de opdracht alle mogelijke inlichtingen te verkrijgen omtrent ds. C.J. Bos. Maandag 20 juli wordt door de broeders verslag gedaan van hun onderzoek in Arum. De levenswijze van ds. Bos is onberispelijk, hij is een flinke spreker en getrouw in het bezoekwerk. Er wordt een beroep op ds. Bos uitgebracht, dat door hem wordt aangenomen.
Zondag 10 oktober doet ds. C.J Bos zijn intrede in Sliedrecht, zijn intrede dienst staat in het teken van 1 Thess. 5 : 25 “Broeders, bidt voor ons“

In de periode “Bos” komt het spanningsveld over de wijze van uitleg (preek) weer meer aan de orde. Populair gezegd tussen “licht en zwaar”. De “toepassing” is bij de preken van ds. Bos volgens verschillende leden te mager. Het begrip toepassing (bevinding) vereist enige uitleg, het betekent o.a. het persoonlijk spreken van hart tot hart of men “er al deel aan heeft”. In de notulen wordt gesproken dat door ds. Bos “de nadruk niet genoeg gelegd werd op de doodstaat van den zondaar opdat vrije genade des te heerlijker zou uitkomen”

Maar ook andere kerkgenootschappen in Sliedrecht zijn in opkomst waar de “ bevinding” wel breder werd verkondigd. Verschillende leden zoeken daar, bij Ds. Van Drunen (Chr. Geref.) en Bogaard (Herv. Lokaal Stationsweg) hun geestelijke voeding, die zij naar hun mening bij de prediking van ds. Bos niet krijgen.
De meningen over dit onderwerp lopen nogal uiteen, ook in de kerkenraad. De predikant wordt verzocht zich wat meer in de studeerkamer terug te trekken. Waarop Ds. Bos antwoordt, dat als hij dan zo slecht voldeed, dat de broeders met hem de Heere zouden bidden!!

Een langlopende tuchtprocedure werd in deze periode afgesloten.
Op de Helsluis was M. de Winter sluiswachter. Regelmatig moest hij ook op zondag de sluis bedienen. Overtreding van het 4e gebod. (Gedenkt de Sabbatdag, dat gij die heiligt enz.) oordeelde de kerkenraad in 1894. De Winter kreeg te horen dat hem de toegang tot het Heilig Avondmaal werd ontzegd. De kerkenraad sprak uit dat zij voor God en de gemeente zijn handelwijze niet kon verantwoorden. De Winter tekende protest aan tegen dit besluit. Jarenlang keerde de kwestie telkens op de vergaderingen terug: beide partijen hielden voet bij stuk.
Omdat hij zich niet bekeerde van zijn “zondige” houding zou hij volgens de regels van het kerkrecht verder aangepakt moeten worden, met als eventueel eindvonnis verstoting uit de kerkelijke gemeenschap. Maar dat durfde men toch niet aan. In 1898 werd besloten de censuur maatregel te handhaven, maar het verder af te wachten.
Maar de classisvergadering besliste ten gunste van De Winter. Die schoot daar niets mee op, omdat de kerkenraad het besluit van de classis naast zich neerlegde. Ook de Provinciale Synode besliste ten gunste van De Winter. Uiteindelijk kwam de zaak De Winter op de Generale Synode van Arnhem (dat is de landelijke vergadering) terecht, zie kopie van de acte der Synode.
Kerk-1902Op 3 december 1902 kwam ds. H. Hoekstra uit Arnhem naar Sliedrecht om het besluit van de Generale Synode aan de kerkenraad mee te delen. De kerkenraad liet zich niet zomaar overreden.
Na een lange discussie werd met zeven tegen drie stemmen uiteindelijk toch besloten het besluit van de Generale Synode te volgen. Eén van de tegenstemmers trad af, omdat hij dit niet met zijn consciëntie. (consciëntie = geweten) overeen kwam.

– Het kerkgebouw is niet voorzien van een kachel. Om toch warme voeten te hebben, is dan een stoof een goed middel. Bij de koster kon je er één halen en betalen. Zij worden verwarmd met kooltjes gloeiende turf, totdat een nieuw product op de markt verschijnt, onder de naam “gloed”. Het is zindelijker, goedkoper en dampvrij.

– Aan P. de Raad zal worden opgedragen dat telkens door hem de vlag der kerk gehesen zal worden wanneer er Koninklijke verjaardagen zijn, voor 50 cent per keer.

– De predikant meldt dat de catechisatie op dinsdag door 60 meisjes wordt bezocht en wil die verdelen. Daar de naaivereniging “Dorcas” ook dinsdagavond bijeen komt zal worden gevraagd of zij naar de woensdagavond wil.

– Het is gebruikelijk dat de kerkenraad zeker één maal per jaar een gemeente vergadering uitschrijft. Daar wordt verantwoording gedaan over financiële zaken en is er gelegenheid vragen/opmerkingen te plaatsen. Er werd een vraag gesteld door een manslidmaat (vrouwen mochten toen niet het woord nemen) om een kapstokhaakje te mogen maken aan de kerkbank voor het ophangen van zijn hoed. De kerkenraad besluit dit door heel de kerk te laten doen. Als reden wordt aangevoerd, dat velen, die vroeger een pet droegen, nu met een hoed ter kerke komen!!

– De meningen over het orgelspel lopen nogal uiteen. Op 3 juli besluit men om de organist,
W. Meijer te verzoeken de voor- en naspelen bij het psalmgezang korter en met meer “stichting” te geschieden. Aangeraden wordt de muziek van WORP te volgen, daar deze bij velen het stichtelijkst overkomt.

Een mededeling door de diaconie in januari 1908 dat door de naaivereniging “Dorcas” 109 stuks verschillende kledingstukken zijn vervaardigd. Door de diaconie zijn deze kledingstukken verdeeld onder de Armen, die daar zeer verblijd over waren.

Tot het vertrek van ds. Bos zijn er regelmatig botsingen met verschillende gemeenteleden over de preken van ds. Bos, zoals ik eerder heb beschreven.

Ds. C. J. Bos vertrekt op 9 augustus 1908 naar het Groningse plaatsje Spijk.

18 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is wel duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd meer is dan een menselijke instelling.
Kerk-1801-merbakerk

We gaan weer verder met de geschiedenis van kerken naast de Ned. Herv. Kerk.
Deze keer over de Gereformeerde kerk (nu de kerk hoek Middeldiepstraat/Oranjestraat) die bijeen kwam in wijk B. (Koekjesfabriek Merba). De laatste keer dat ik daarover schreef was in de periodiek van december 2007 (nummer 47).

Op zondagavond 26 april 1896 nam ds. G.W.H. Esselink afscheid wegens zijn vertrek naar Zierikzee. De laatste preek als predikant van Sliedrecht was uit 1 Petrus 5 : 10-11.
“De God nu aller genade, die ons geroepen heeft tot zijne eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke en fundeere ulieden. Hem zij de heerlijkheid en kracht in alle eeuwigheid. Amen.”

De zoektocht naar een nieuwe predikant was al in april begonnen. Zondag 16 april ging voor in de kerkdiensten ds. J. v. d. Berg uit Rhoon. Verschillende kerkenraadsleden en gemeenteleden waren zeer ingenomen met de prediking van deze predikant.
Twee weken na het verterk van ds. Esselink stelt de kerkenraad de gemeente het volgende tweetal voor: ds. J. v. d. Berg te Rhoon en ds. W. Bosch te Vrijhoeve-Grevelduin. Door de manslidmatenvergadering werd met meerderheid van stemmen besloten ds. v. d. Berg te beroepen. Op 28 mei 1896 werd bekend dat ds. J. v. d. Berg uit Rhoon het beroep had aangenomen.
Zondag 2 augustus 1896 is ds. J. v. d. Berg bevestigd als nieuwe predikant, hij is dan 27 jaar. Zijn eerste preek was gebasseerd op Efeze 6: 19-20b: “en voor mij, opdat mij het woord gegeven worde in de opening mijns mond met vrijmoedigheid, om de verborgenheid des Evangelisch bekend te maken, waarover ik een gezant ben in een keten.”

In veel kerkgebouwen zijn galerijen (balcons). Deze hebben door alle jaren heen een aantrekkingskracht op de jeugd, zo ook in Sliedrecht. In 1896 wordt het genoemd een “steen des aanstoots”.
In de notulen van 3 augustus 1896 lezen we: Om redenen dat er klachten inkomen van jongens die zich op de galerij plaatsen en daar stoornis onder de kerkdienst verwekken, wordt besloten jongens beneden de 14 jaar de toegang te weren.

Zitplaatsenverhuur was een gebruikelijke vorm voor inkomsten voor de kerk, de opbrengst in 1896 was fl.652,70. Daarom heen gebeurden zaken die nu niet meer gebeuren.
Zo lezen we in de notulen van 6 september 1896 “wordt gesproken over de zitplaats in de kerk van A.B. die klaagt over te weinig zitplaats in zijne bank, daar dien K. zijn kind mede brengt, waardoor de plaatsruimte te veel wordt ingenomen. Besloten wordt ene commissie te benoemen om met A.B. daarover te spreken.” De “oplossing” lezen we in de notulen van 5 oktober. De commissie meldt: “dat op kosten van A.B. in die bank afscheidingen zijn gemaakt, die de vijf plaatsen gelijkmatig verdelen en waardoor A.B. is tevreden gesteld.”

De grote voorjaarsschoonmaak is en was in Sliedrecht beroemd. Dit gold ook voor de broeders kerkenraadsleden. In de vergadering van 5 april 1897 lezen we: “Ten gevolge van den schoonmaaktijd wordt besloten de weken tusschen Pasen en Pinksteren geen catechisatie te houden voor de jonge dochters.”

Om een beeld te krijgen over het leven in de gemeente valt op dat de onderlinge band sterk was. Diakonaal werd ondersteuning gegeven, maar ook bijgehouden of er geen misbruik van werd gemaakt. In de wintermaanden was er extra aandacht voor de armen. Naast geldelijke steun was de ondersteuning in natura gebruikelijk.
Ook was er toezicht vanuit de kerkenraad op het dagelijks leven van de gemeenteleden. b.v. kerkgang, dronkenschap, zedelijk gedrag, zondagsviering. Dit waren steeds terugkomende zaken in de kerkenraadsvergaderingen.

Om toegelaten te worden als belijdend lid was er een strenge “voorselectie”. Men moest voor de kerkenraad verschijnen, waar men gevraagd werd naar kennis der leer en geloof. Het was niet ongebruikelijk dat men werd terug gestuurd met de boodschap: “Ga nog maar een poosje naar de catechisatie!”

Aan ouders, die hun kinderen naar de Christelijke school stuurden en het schoolgeld niet konden betalen, werd door de diaconie ondersteuning gegeven.

In februari 1898 zijn er klachten over het ziekenbezoek van de predikant. Hij antwoordt dat er in deze tijd zoveel influenzalijders zijn dat het niet doenbaar is hun alle te bezoeken.

Men was soms zeer direct in uitspraken. Op 4 februari 1898 wordt gesproken over H.R. van wie vernomen was dat hij bij de Chr. Geref. Kerk is aangesloten en daar ook zijn kind heeft laten dopen. De reden was dat ds. v. d. Berg is als een wolf in de schaapskooi Christi!!

In 1898 wordt Koningin Wilhelmina ingehuldigd. Br. v. d. Wiel zal de vlag hijsen. Ds. v. d. Berg zal op die dag een feestrede houden. Het hek op de dijk zal met oranje vlaggen versierd worden.

Er zijn gemeenteleden die niet te spreken zijn over ds. v. d. Berg. Hij preekt wel Gereformeerd . . . maar niet ‘bevindelijk’ genoeg. Ook over het bezoekwerk zijn klachten.
Een predikant in die dagen was in het zwart gekleed, droeg een hoge hoed en maakte gebruik van een wandelstok. Of ds. v. d Berg geen wandelstok had, wordt niet vermeld, maar wel dat hij er één kreeg.
Bij het overhandigen van dit “versiesel” merkt een ouderling op: “Omtrent de herderstaf, is het ons aller hoop en verwachting dat die u steeds aan u herderlijk werk zal herinneren”
Deze uitspraak had denk ik, een dubbele bodem.

Rond de eeuwwisseling ging het wereldgebeuren niet ongemerkt voorbij. Boerenoorlog in Zuid-Afrika, Paul Kruger, vluchtelingen . . . het was wereldnieuws. In de “Merwebode” van 28 september 1900 lezen we over Kaapse vluchtelingen die daarover kwamen vertellen.
“Het kerkgebouw van de Gereformeerde kerk was te klein om de saamgestroomde menigte te bevatten, ongeveer 800 zijn aanwezig. Vele honderden moeten teleurgesteld huiswaarts keren.”
De bannelingen doen hun droevig verslag. Men kan een speld horen vallen tijdens hun toespraak. Aan het einde van deze bijzondere avond werd een collecte gehouden voor een weeshuis. De opbrengst was fl.92,50.

In 1901 was het interieur van de kerk aan een algehele opknapbeurt toe. Muren moesten gewit worden, kerkbanken gevernist en de preekstoel en de voorkant van de galerij wit geverfd worden met gouden biesjes. Of het een wedijveren met de plaatselijk Ned. Hervormde kerk was weet ik niet. Daar was ook de preekstoel wit met gouden biesjes. Bij de openbare aanbesteding bleek schilder Nederveen de laagste inschrijver, fl.333,00.
Het werd hem gegund onder voorwaarde dat er geen kinderen onder de 13 jaar mee zouden schilderen!
In juli en augustus staat alles op zijn kop. Wat een schrik om te constateren dat na verloop van tijd blijkt, dat de vernis op de banken blijft kleven!! De schilder wordt op het matje (moest voor de kerkenraad verschijnen) geroepen.

De waardering over de werkzaamheden van ds. v .d . Berg zijn divers. Als hij dan in oktober 1902 een beroep aanneemt naar Terneuzen, wordt dat zonder enig tegenwoord aanvaard.
Ds. v.d. Berg sprak op de vergadering van 1 december, waar hij voor het laatst aanwezig was, zijn verwondering erover uit dat niemand in de kerkenraad had gevraagd om te blijven. De houding van de kerkenraad was voor hem onverklaarbaar. Bij zijn afscheid van de gemeente zal hij de kerkenraad niet expres aanspreken, maar wel de houding van de kerkenraad aan de gemeente bekend maken.
Zo vertrok ds J. v. d. Berg op 7 december 1902 naar Terneuzen.

 

17 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk, de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd, meer is dan een menselijke instelling.

Kerk-1701-Kerk middeldiepstraatEen opmerkelijke gebeurtenis
Zondag 23 maart 2008 was er een opmerkelijke gebeurtenis in kerkelijk Sliedrecht in de Christelijke Gereformeerde Eben-Haezerkerk aan de Middeldiepstraat. Wat is er gebeurd?

Het kerkgebouw van de Gereformeerde gemeente in Giessendam is te klein. Deze kerk staat Buitendams en heet ook Eben-Haezer. Het aantal leden wat uit Sliedrecht daar te kerk gaat is groot genoeg om hier een gemeente te vormen, daarom zocht men naar een oplossing.

De kerkenraad van de Chr. Geref. Eben-Haezer kerk stelt zijn gebouw ter beschikking.
In de Chr. Geref. Eben-Haezerkerk aan de Middeldiepstraat worden WEER kerkdiensten
van de Geref. Gemeente gehouden. U ziet dat ik het woordje “weer” met hoofdletters schrijf, dit vraagt om nadere uitleg.

Op zondag 20 oktober 1918 wordt kandidaat J. Vreugdenhil bevestigd als predikant van de
Chr. Geref. Kerk te Sliedrecht.
Zondagavond 21 augustus 1921 maakt ds. Vreugdenhil aan de gemeente bekend dat hij bedankt als lid van de Chr. Geref. Kerk Vanzelfsprekend is hij dan geen predikant meer in de Chr. Geref. Kerk. Een week later werd het duidelijk, hij ging over naar de Gereformeerde gemeente en werd daar beroepbaar gesteld. De kerkenraad volgde hem niet, slechts een klein deel van de gemeente ging dezelfde weg.

Onder verantwoordelijkheid van de Gereformeerde gemeente van Giessendam werden in de hoepmakersschuur van J. Bot in wijk C kerkdiensten gehouden. Ds. Vreugdenhil vertrok naar het Zeeuwse Borssele.
Op de classisvergadering van 22 februari 1922 te Rotterdam was een voorstel van de kerkenraad te Giessendam om het ‘station’ Sliedrecht als gemeente te institueren. Aan ds. J.R.van Oordt te Ridderkerk werd opdracht gegeven hiervoor de benodigde stappen te zetten. Donderdag 30 maart 1922 van de instituering plaats.

Intussen kwam de gemeente samen in een zaaltje onder de winkel van bloemist Vergeer.Dit was naast het Kantongerecht, nu het Sliedrechts museum.

Kerk-1702-Kerk middeldiepstraat (1)Al spoedig deed de mogelijkheid voor om grond van de gemeente Sliedrecht te kopen op wat nu de “oude uitbreiding” heet.
Het Sliedrechtse architecten- en ingenieursbureau A. Nieuwpoort en Kloosterhuis leverde een ontwerp.

Woensdagavond 29 september 1926 werd de nieuwe kerk van de Gereformeerde gemeente aan de Middeldiepstraat in gebruik genomen.

De eerste predikant werd ds. J. Overduin komende uit Werkendam. Woensdagavond 29 augustus 1929 werd ds. J. Overduin als eerste predikant van de Gereformeerde gemeente te Sliedrecht bevestigd door zijn broer ds. D.C. Overduin te Giessendam.

De gebroeders Overduin kwamen in 1930 in een conflict met de landelijke leiding van de Geref. gemeente. (Op een later tijdstip wil ik ‘proberen’ daar nog eens inhoudelijk over te schrijven).

Het gevolg van deze gebeurtenissen was dat op 22 februari 1930 de Geref. Gemeente zich in zijn geheel onttrekt aan het kerkverband. De nieuwe naam werd Geref. Gemeente in Hersteld Verband. Tot 25 januari 1962 heeft het deze naam gedragen.
Sindsdien behoort deze gemeente aan de Middeldiepstraat tot het kerkverband van de Chr. Geref. Kerken.

Een opmerkelijke gebeurtenis schreef ik aan het begin.
Het kerkgebouw aan de Middeldiepstraat 31 is in 1926 gebouwd ten behoeve van de Gereformeerde gemeente.
Van 1930 t/m 1962 Gereformeerde gemeente in Hersteld Verband.
Sinds 25 januari 1962 behoort deze gemeente bij de Chr. Geref. Kerken.

In 2008 geeft de Chr. Geref. Kerk Eben-Haezer aan de Gereformeerde gemeente gelegenheid het kerkgebouw te gebruiken voor hun diensten.
In het gebouw, ooit gebouwd als Gereformeerde gemeente, worden na 82 jaar weer diensten gehouden van dit kerkverband.
Ik vond het een opmerkelijke gebeurtenis . . . in de historie van kerkelijk Sliedrecht.

 

Bronvermelding:
Zijn wond’ren en gedachtenis.
Chr. Geref.kerk (Centum) 1894 – 1994
Begeven noch verlaten
Chr. Geref.kerk Eben-Haezer. 1922 – 2002

16 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd, meer is dan een menselijke instelling.

Eerder schreef ik over de beginjaren van de Chr. Geref. Kerk (Bethel) in de Kerkbuurt, daar ga ik in nu mee verder.

Op woensdagavond 7 november 1894 is het nieuwe kerkgebouw in Wijk C, thans Kerkbuurt West ter hoogte van het huidige nummer 121. De predikant was ds. J.van Drunen die sinds 28 februari 1894 verbonden was aan deze gemeente.

Tijdens de eerste periode was er geen orgel ter begeleiding van de gemeentezang. Johannis van Rijsbergen was de voorzanger. Hij leidde de zang van de gemeente in met een zogenaamde stemvork. Hij moet ook een geweldige stem gehad hebben, want alles ging immers zonder geluidversterking. Eind 1903 was er voor het eerst sprake van een orgel. Besloten werd een “orgelfonds” op te richten. Op donderdag 2 november 1905 werd het eerste kerkorgel in gebruik genomen. Dit orgel is geleverd door de orgelfabrikant P. C. Bik uit Leiden. De zoon van ds. Van Drunen, Johan, was de eerste organist. Het orgel was versierd met prachtig houtsnijwerk en bladgoud op de frontpijpen.
Kerk-1601

In 1907 ontstond er een conflict situatie rond de begeleiding van de gemeentezang. Het orgelspel verwekte zodanige ergernis, dat besloten werd het orgel tijdelijk niet te gebruiken. Voorzanger Van Rijsbergen kwam weer in functie tot begin 1908. Daarna werd het orgel bespeeld door C. A. de Zwart. (Bent u dan ook zo nieuwsgierig wat de reden van dit ‘conflict’ was..? Speelde Johan te hard, of te vlug of te ‘onstichtelijk’ ..?) Johan was onderwijzer op de Gereformeerdeschool.

Ds. van Drunen heeft veel voor de gemeente over gehad. In deze jaren waren de financiën niet al te breed en er moesten nogal wat rekeningen betaald worden. “Hoe komen we aan geld?”, was meerdere malen de vraag in de kerkenraad. Verschillende malen wordt melding gedaan dat de dominee geen ‘salaris’ wilde aannemen, voordat de openstaande rekeningen waren betaald. Ook het preekgeld van andere gemeenten, waar hij was voorgegaan, stond hij aan zijn eigen gemeente af!

Op de jaarlijkse mansledenvergadering in 1898 waren slechts 18 leden aanwezig. Br. C. Klein deed zijn beklag: “De gemeente bloeit niet meer, gaat zelfs achteruit! Ook uit de collecteopbrengst bleek dat het kerkbezoek terug liep. Alle aanwezigen beloofden in hun omgeving hier wat aan te doen.
“Hier dient het ambt aller gelovigen te functioneren”, werd opgemerkt.

Kerk-1602Op 8 december1900 was er weer een manslidmaten vergadering. Ds. Van Drunen zei in zijn openingswoord dat er licht en schaduw in zijn ambtelijk werk waren. Maar de Heere had hem in de tijdkring die weer achter lag hem wonderlijk voorzien.
Het verhuren van zitplaatsen was in die tijd een bron van inkomsten, maar vele kerkgangers deden dat niet. Dit was geen onwil, maar het gevolg van geldgebrek. Evenwel had de kerk geld nodig, dus werd dringend verzocht toch zitplaatsen te huren. De kosten bedroegen f 3,00 per jaar. Ook was er nog een financieel tekort van f 75,00. Tijdens de vergadering werd gecollecteerd en een bedrag van f32,50 was de opbrengst. Ds. Van Drunen was zeer verblijd en merkte op dat hij in geen jaren zo liefderijk en bevredigend met de broeders vergaderd had.

Aan het eind van het jaar 1905 kwam het collecteren op de begraafplaats aan de orde. Het was vanouds de gewoonte dat na afloop van de begrafenis een collecte werd gehouden. De opbrengst was bestemd voor de diaconie van de Ned. Herv. Kerk. Dit vond de kerkenraad niet billijk, er werden toch ook leden van onze gemeente begraven? Er waren ook behoeftigen in onze gemeente.
De kerkenraad besloot via antirevolutionaire gemeenteraadsleden te proberen dit te veranderen. Er kwam evenwel een afwijkende beslissing van het gemeentebestuur. Men besloot voortaan zelf een collecte te houden, maar dan in het sterfhuis.

In 1908 werd het openbaar dat er sprake was van een verstoorde verhouding tussen kerkenraad, gemeente en de predikant. De precieze oorzaak is niet terug te vinden in de kerkelijke verslaggeving. Op 29 april 1908 is ds. Van Drunen door de classis Dordrecht geschorst. Door tussenkomst van een synodale commissie hebben ds. Van Drunen en de gehele kerkenraad op 19 augustus 1908 schuld beleden in het midden der gemeente. Helaas bleek dat de moeilijkheden hierdoor niet waren opgelost. De classis stelt ds. Van Drunen voor een eervolle losmaking van de gemeente te overwegen. Ds. Van Drunen stemde daarmee in. Ook werd door de classis het verzoek van de kerkenraad zelf om eervolle ontslagneming ingewilligd. Een christelijke daad in het belang van het behoud van de gemeente! Op 16 mei 1909 heeft ds. Van Drunen afscheid gepreekt en heeft de kerkenraad voor het laatst gefunctioneerd.

De classis Dordrecht en met name de ouderlingen van Dordrecht, Oud-Beijerland en ‘s Gravendeel fungeerde als kerkenraad van Sliedrecht. Vier dagen heeft deze bijzondere situatie geduurd, want op Hemelvaartsdag, 20 mei 1909, zijn er verkiezingen gehouden en is een nieuwe kerkenraad gekozen. Op dezelfde dag zijn deze broeders in hun ambt bevestigd.

Zo kwam er een einde aan de periode ‘Van Drunen’. Van 28 februari 1894 tot 16 mei 1909 was hij werkzaam in Sliedrecht.
In het herdenkingsboek “Zijn wond’ren een gedachtenis” uitgegeven in 1994 staat:
“Over de periode van zijn ambtsbediening moet gezegd worden dat hij zich voor het welzijn van de gemeente volledig heeft ingezet!”

In een vorige periodiek heb ik geschreven dat in de verslaggeving altijd uitgebreid wordt ingegaan op de problemen. Er zijn natuurlijk ook goede tijden geweest tijdens de ambtsperiode. Er is niet nieuws onder de zon, ook vandaag bestaat het nieuws in krant en T.V. grotendeels uit zaken die verkeerd gaan… . Maar, er gebeuren zoveel positieve dingen die de krant en T.V. niet halen.

15 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk.

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd, meer is dan een menselijke instelling.

Kerk-1501-EsselinkNa het plotselinge vertrek van ds. J.R. Dijkstra wordt op 16 februari 1890 een nieuwe predikant bevestigd, ds. G.W.H. Esselink komende uit Broek op Langedijk.
Als aanhangsel in de kerkenraadsnotulen wordt vermeld:

“Dat ds. Esselink in den morgen uren alhier is bevestigd op zondag den 16e Februarij door zijn Eerw. zwager ds. J. Breukelaar te Leens naar aanleiding van Jesaja 52 : 7.
= Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren. =
En des avonds verbond onze leeraar zich plechtig aan de gemeente met de woorden uit
2 Tessalonicensen 3 : 1 = Voorts, broeders, bidt voor ons, opdat het woord des Heeren zijne loop hebbe, en verheerlijkt worde ook bij u; =
Een grote scharen zoowel s’morgens als s’avonds was daarbij tegenwoordig. Ook de burgemeester, J.A. Van Haaften en de heren wethouders Seret en Kalis waren hierbij aanwezig. Dat de Heere zegene verder door hem en ons alle te zamen tot de roem zijns grote naams en tot zaligheid veler ontsterfelijke zielen, is onze harte wensch”.

Op 8 Juli 1890 verzoekt een commissie van de Jongelingsvereniging of zij op de kerkenraad mochten komen. Ze spreken over de toestand van het kerkorgel. Volgens hen is die zo slecht dat er elk ogenblik iets kan opdoen, zodat het orgel niet meer te gebruiken is. ( er staat niet wat er kan gebeuren).
Deze commissie willen gelden gaan inzamelen voor reparatie of een nieuw orgel. De kerkenraad stemt in. De predikant zal vanaf de kansel de gemeente bekend maken dat genoemde commissie zal rondgaan om gelden in te zamelen. Een zuster uit de gemeente biedt fl.1000,00 ter leen aan tegen 4% rente per jaar en een jaarlijkse aflossing van fl.100,00.

In het verslag van de kerkenraad van 6 oktober 1890 staat: De kerkenraad heeft met algemene stemmen besloten een orgel te kopen bij den Heer Bijlaart te Dordrecht voor een bedrag van fl. 1925,00 en hem ook daarvoor het oude orgel af te staan. Dit is alles wat er over het orgel in de notulen vermeld staat.

In de “Zondagsbode” voor Sliedrecht en omstreken staat bij de predikbeurten vermeld dat er woensdagavond 11 maart 1891 om half zeven er een bijeenkomst is t.g.v. de inwijding van het nieuwe orgel. Sprekers zijn ds. Esselink en ds. Egelberts uit Giessendam.
Volgens overlevering zou het orgel afkomstig zijn uit een kapel van een oud klooster en dateren uit de 17e eeuw. Diezelfde overlevering verhaalt dat in de strenge winter van 1890-91 dit orgel over de dichtgevroren rivier van Dordrecht naar Sliedrecht is vervoerd.
In 1931 is dit orgel mee verhuisd naar de nieuwe kerk aan de Oranjestraat. Het is later wel wat uitgebreid, maar het geheel is volgens deskundige een instrument waar we erg zuinig op moeten zijn.

Kerk-1502Het jaar 1892 is in de vaderlandse kerkgeschiedenis een bijzonder jaar. De kerken, ontstaan uit de Doleantie (1886) en de kerk ontstaan uit de Afscheiding (1834) gaan samen onder een nieuwe naam de Gereformeerde kerk in Nederland.

Op 11 juli 1892 besluit de kerkenraad van de Chr. Geref. Gem. te Sliedrecht dit besluit te volgen, zodat vanaf die datum wordt gesproken over de Gereformeerde kerk te Sliedrecht. Plaatselijk had dit geen gevolgen omdat er in ons dorp geen Doleantie heeft plaats gevonden.

Zeer streng zijn de winters van 1890-91 en 1892-93. Met het oog op de felle koude wordt de diakenen verzocht een buitengewone uitdeling te doen aan de armen der gemeente.

Wie deden er in 1894 belijdenis? Na onderzoek door de kerkenraad worden toegelaten: J.van Bergeijk, B.J.v.d.Vlies, P. Veldhuizen, G. Elzenaar, T. Baars, P.v.d.Graaf, Jannetje de Leege, Mijntje J. Bruigom, Jannigje J. Kramp, Johanna A. Hartog, Grietje de Jong, Wilhelmina Wildeman, Adriana C. Hofman, Pietje v.d.Graaf, Pietje Visser, Grietje Bons, Wilhelmijntje v. Zon, Cornelia Kraaijeveld en Barbera de Haan.
In de notulen worden de jonge dochters met hun voornaam genoemd, maar de jongelingen niet! Maar ja, emancipatie was toen nog niet aan de orde.
Kerk-1503-predikbeurtenZuinigheid met energie was ook toen al aan de orde. De kerkenraad geeft de koster opdracht de gaslampen in de kerk pas open te draaien als de voorlezer op zijn plaats staat.
Een opmerkelijk soort ‘zuinigheid’ lezen we in november 1894. Er was een grote gift ontvangen Tweehonderd gulden met een bijzondere bepaling. “Voor nieuwe lampen in de kerk. Mochten echter de onkosten minder zijn dan genoemde gift, dan moet het overschot terug betaald worden”.
Er werd goed nagegaan of ieder wel trouw de kerkdiensten (toen zei men Godsdienstoefeningen) bezocht. Trouwens het gehele leven van de gemeenteleden werd in de gaten gehouden. De ouderlingen bezochten de mensen en rapporteerden. Zij werden dan vermaand en als er geen verbetering was, kwamen ze onder censuur of werden geschrapt als lid. Op een zondag in juni 1893 werden een aantal namen van de kansel afgekondigd met het verzoek aan de gemeente om voor hen te bidden in het vertrouwen dat de Heere hen van hunne dwaling zal terugbrengen.

Maar ook de armen werden niet vergeten in de vorm van b.v. “mondbehoeften en brandstof”.
Een ander gegeven b.v. “De wed. v.H. komt in de vergadering met dankbetuiging voor de ondersteuning tijdens haar weduwenstaat, maar zij verzoekt om nog deze week haar ondersteuning te mogen ontvangen dewijl ze nog niet hertrouwd was en dus nog zonder verdiensten was”!

Naast goede berichten over de gemeente, was er ook een aantal leden die ds. Esselink verweten niet de volle raad Gods te verkondigen. Zij missen het bevindelijk karakter en gaan nu naar de Chr. Geref. Kerk te Baanhoek. Zij worden ambtelijk bezocht, doch verschillende volharden in hun dwaling. Br. K. wordt door de ouderlingen vermaand wegens te weinig kerkbezoek, hij geeft een bijzondere reactie = niets tegen den Leeraar te hebben, maar tegen de kerkeraad , die zoo licht zijn als een veer en daarom zulke lichte predikanten beroepen. Hij wil niet naar Van Drunen (Chr.Geref), omdat die te overgeestelijk is….. maar hoort hem liever als ds. Esselink !! =

Een gift voor de Armen van br. de J. ( fl.15,00). Uit dankbaarheid daarvan werd aan elke bedeelde fl.1,25 wordt uitgekeerd

Er werd gesproken dat op den Dag des Heeren voor het aangaan der kerk, zoveel gebruik of liever misbruik gemaakt wordt van het staan praten over allerlei zaken voor het kerkgebouw .
Het op den dijk ‘guns’ en weder loopen van jongens en meisjes met gelach en gegil, ook bij het uitgaan der kerk, dit tot aanstoot van veele leden der gemeente en zelfs voor de wereld. Tot genoegen van de kerkeraad zal de predikant vanaf den kansel op deze misstand wijzen.

Tussendoor wil ik de lezers waarschuwen dat men een vertekend beeld kan krijgen.
Het gevaar bij het lezen van oude notulen is dat er veel narigheid is. Maar er is niets nieuws onder de zon. Problemen komen eerder op de agenda dan zaken die goed verlopen. Dat is nu zo en was vroeger niet anders.

In 1893 heeft ds. Esselink bedankt voor een beroep dat door de kerk van Dinteloord op hem was uitgebracht. De kerkenraadsleden waren daar zo mee ingenomen dat hem 8 keurige stoelen werden geschonken, waarvoor “den Leeraar zijn hartelijke dank betuigd”.
Maar predikanten zijn voor(bij) gangers, ook ds. Esselink vertrekt.

Tijdens zijn Sliedrechtse periode is ds. Esselink vele malen beroepen geweest, ook naar Zierikzee. In februari 1896 krijgt hij opnieuw een beroep en neemt deze roeping aan, op 26 april neemt hij afscheid.

14 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk. 

We gaan weer verder met de geschiedenis van kerken naast de Nederlands Hervormde Kerk.

In de Chr. Geref. Gemeente (nu Gereformeerde kerk verenigd in de P.K.N.) is op 15 mei 1887 ds.E. v.’t Loo naar Paterson USA vertrokken.

Een gebeurtenis die wel vermeld moet worden, is dat er landelijk opnieuw kerkelijke beroeringen zijn. Dr. Abraham Kuiper verlaat in 1886 – en met hem velen- de Nederlands Hervormde Kerk. Deze beweging is onder te brengen in wat genoemd wordt De Doleantie.

Omdat dit in Sliedrecht totaal niet speelt is het voor de Sliedrechtse kerkgeschiedenis niet van belang. Waarschijnlijk heeft dit te maken met een strijd in de Ned. Herv. Gemeente van Sliedrecht.

Er was een predikantsvacature en over de invulling daarvan ontstond een groot probleem.

In 1888 ging ds.A.J.v.d.Lee met emeritaat. Enige (60) ‘moderne’ gemeenteleden deden het verzoek aan de kerkenraad de predikantsplaats te doen vervullen door een leeraar ‘van gematigd liberale beginselen’. De kerkenraad besloot aan dit verzoek te voldoen. Hiermee lagen ze het verzoek van ruim 200 leden naast zich neer. In hun verzoek stond om in de a.s. vacature een man te beroepen, die, onder de leiding Gods, aan de gemeente die Christus te prediken die in zijn gehele verschijning, door zijn lijden en opstanding uit de doden, krachtig bewezen is te zijn de Zoon van God.

Hetgeen geleid heeft tot het stichten van ‘Het Gebouw’ in 1890. (nu Chr. Geref. Kerk Behtel)

Daar ging een ‘rechtzinnige’ predikant voor als er in de Grote kerk een ‘vrijzinnige predikant’ voor ging.

Dit is mijn gedachte waarom er in Sliedrecht geen Doleantie heeft plaats gevonden.

Kerk-1401We keren weer terug naar ons hoofdthema : Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde Kerk.
Het zoeken naar een nieuwe predikant gaat niet voorspoedig. Na een viertal bedankjes, neemt in het voorjaar van 1888 ds. J. R. Dijkstra (38 jaar) van Oud-Loosdrecht zijn beroep aan. Op 1 juli 1888 wordt hij bevestigd door ds. Engelberts uit Giessendam.

Ds. Dijkstra is de man die de “schoolzaak” met voortvarendheid ter hand neemt.

Er was een vereniging ’tot heil der jeugd’ opgericht in 1881 die zich tot doel had gesteld het Christelijk onderwijs te bevorderen. Met houden het van collecten was men bezig geld bijeen te krijgen voor de bouw van een school.

Op 6 augustus 1888 wordt een vergadering gehouden over de stand van zaken.

Het stichten van een school is een Christenplicht.
Een nieuw schoolgebouw kost ca. f. 4500,-
In kas is ca. f. 1800,-
Het tekort bedraagt ca. f.2700,-

De zaak is duidelijk, er is een financieel tekort. Binnen een paar weken is het resterende bedrag bijeen gebracht en wordt besloten om over te gaan tot het bouwen van een school.

Kerk-1402Op 9 oktober 1888 vindt achter de kerk van de Christelijke Gereformeerde gemeente een kleine, maar historische plechtigheid plaats. De eerste steenlegging wordt verricht door de kleine Rien Dijkstra, het drieënhalfjarig zoontje van de predikant.

Bij de opening van de school op donderdag 25 april 1889 sprak ds. Dijkstra n.a.v. Spreuken 1 :7a “De vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap”

Het schoolgebouw telde drie lokalen het aantal leerlingen bedroeg 126.

Binnen een jaar na de komst van ds. Dijkstra wordt de eerste Christelijke school van Sliedrecht geopend.
Een opmerkelijk besluit werd genomen. Voortaan zou op den avond van de Goede Vrijdag een kerkdienst worden gehouden.

Toch is het vreemd dat ds. Dijkstra plotseling vertrekt. 27 oktober 1889 neemt hij afscheid en vertrekt naar Joure. Uit de notulen blijkt niet dat er grote verschillen van mening zijn.

Toch…… bij het overlijden van ds. Dijkstra in 1924 wordt geschreven in het jaarboek van de Gereformeerde kerken. “Hoe het kwam, zij hier opengelaten, maar ds. Dijkstra en Sliedrecht pasten niet bij elkaar”.

Maar hij was het toch, die met grote voortvarenheid het Christelijk onderwijs in Sliedrecht gestalte gaf!

Het plotselinge vertrek van ds. Dijkstra was blijkbaar een aansporing om de ontstane vacature zo spoedig mogelijk weer vervuld te krijgen.

Zondag 27 oktober 1889 neemt ds. Dijkstra afscheid. Al op 3 december 1889 wordt bekend dat ds. G.W.H. Esselink uit Broek op Langedijk het beroep dat op hem was uitgebracht heeft aangenomen, op 16 februari 1890 doet ds. Esselink zijn intrede in Sliedrecht.

13 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde kerk. 

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is wel duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd, meer is dan een menselijke instelling. In onze serie over de Sliedrechtse kerkgeschiedenis gaan we nu terug naar begin 1879. Op 2 maart 1879 vertrekt Ds. J. Wisse Czn. naar ‘s-Gravenhage.

Dominee Wisse
De periode die ligt tussen het vertrek van Ds. Wisse en de komst van de volgende predikant is niet gemakkelijk. Het beroepingswerk wordt ter hand genomen. Ds. M. Boon te Zaanslag is op beroep wezen preken. Aangezien de gehele kerkenraad en ook globaal genomen de gemeenteleden met zeer veel genoegen de prediking van Ds. Boon hebben beluisterd werd besloten deze Herder en Leeraar voor te stellen aan de gemeente en hem te beroepen. Er wordt nog gesproken over de onbekendheid van het huisgezin. Aan ouderling M. van Rees wordt opgedragen een geheim onderzoek in te stellen bij mej. Broekhuizen te Giessendam, van wie vermoed wordt dat zij met dit gezin bekend is. Het traktement wordt vastgesteld op fl. 1100,- per jaar.

Na deze beslissing ontstaat er een geschil met enkele kerkenraadsleden en diverse gemeenteleden. Tegenwoordig zal men spreken over een procedure- kwestie.Zelfs ambtsdragers trekken zich terug en de consulent wordt gevraagd mee te denken om dit geschil op te lossen. Uiteindelijk gaat het beroep niet door.

Dominee Braal
Het beroepingswerk is door dit alles vertraagd, pas op donderdag 19 februari 1880 wordt er een manslidmatenvergadering (vrouwen hadden geen stemrecht) gehouden. De keuze ging tussen Ds. C. G. Boss uit s’Gravenzande en Ds. G. den Braal uit Apeldoorn. Uit de stemming bleek dat Ds. Boss 5 stemmen kreeg en Ds. den Braal 99 stemmen. Op die zelfde avond werd de beroepsbrief verzonden en op 6 maart werd bekend dat Ds. den Braal het beroep had aangenomen.

Een overzichtje van zaken die speelden tijdens de kerkenraadsvergaderingen:
Aanklacht tegen 2 leden der gemeente.De eerste: “Op den dag des Heeren met de stoomboot naar Nijmegen is gereischt.” De tweede: “Een schipper van beroep ontheiligt den Sabath door voortdurend op die dag te varen”. De schipper wordt op de kerkenraad ter verantwoording geroepen, maar hij schrijft terug:”Als u mij erover spreken wil,kunt u met genoegen bij mij thuiskomen, maar op de kerkeraad kom ik niet.”

Aangezien het pad langs de kerk in de winterdag bijna onbegaanbaar is wordt besloten een straatje te doen leggen van 1 meter breed. Een echtpaar verhuist naar Rotterdam, de kerk van Rotterdam krijgt daarvan bericht met de aantekening dat zij de laatste tijd zeer slordig waren in hun kerkbezoek.

De predikant spreekt zijn zorg uit over de voortgang van het jaarlijkse huisbezoek. Er is daar veel tijd voor nodig, omdat de werkomstandigheden der manslidmaten zo zijn dat zij zelden thuis zijn. Vele mannen werkten in de griend of waren buitenaf, zodat zij in de week niet thuis waren.
Op 12 januari 1880 werd de rekening van de Kerk en de Armen nagezien en goedgekeurd.Het saldo van de kerk bedroeg fl.693,42 en dat der Armen fl. 161,00.
Het dooplid M.K. is vermaand geworden wegens verzuim van de kerkgang en de catechisatie.
Besloten is een busje op de gaanderij te hangen opdat diegenen die geen vaste plaatsen hebben daarin iets kunnen geven voor het gebruik der plaatsen.

Zondag 25 april is Ds. G.den Braal bevestigd door Ds. H.Cramer uit Puttershoek. In de avonddienst deed Ds. Den Braal zijn intrede, de tekst voor de prediking was uit Nehemia 2 : 20, -God uit de hemel zal het ons doen gelukken en wij zijne dienstknechten zullen ons op maken en bouwen-.

Luidruchtig
Ook in die tijd is de jeugd wel eens luidruchtig. De Zondagsschool is keurig apart, jongens en meisjes. Maar tijdens de wisseling ontstaat in de omgeving veel beweging. De rust in de buurt op zondagmiddag werd verstoord, er komen klachten van de omwonenden. In januari 1881 besluit het bestuur om voortaan gezamenlijk de jeugd te onderwijzen. Als gevolg daarvan worden de zondagmiddagdutjes niet meer wreed verstoord door de jeugd der kerk.

Het Christelijk onderwijs was niet vanzelfsprekend. De gelijkschakeling met het openbaar onderwijs is niet zomaar gegaan. Groot is de opofferingsgezindheid geweest onder hen die hun kinderen op een Christelijke school wilden hebben. Want wie dit nodig vond, moest een groot deel zelf betalen. De overheid zag dit niet als hun taak. Ook het bouwen van een schoolgebouw moest uit eigen middelen worden betaald. Op 12 september 1881 was er fl 281,00 aanwezig.

Op zondag 9 april 1882 hebben de volgende personen belijdenis des geloofs afgelegd. Wouter Boogaard Wz. Willem van Wijngaarden, Comelis Klein, Hendrik Nederlof, Aaltje v.d.Wiel, Annigje Roskam, Geertrui Hansurn, Pietje Boogaard Wd. Anna Boogaard Dd. Magilda Guis, Geert je Wijgers, Comelia van Genderen, Comelia Klop, Grietje Comelia de Bas, Barbera Corstiana Sliekker, Johanna van Heukelom en Dirkje Elizabeth Bons.

Ds. G. den Braal is maar net twee jaar aan de gemeente verbonden geweest. Zondagavond 21 mei 1882 neemt hij afscheid en vertrekt naar Bodegraven.

Dominee Van ’t Loo
Nu de predikantsplaats opnieuw vacant is gaan diverse predikanten des Zondags voor in de kerkdiensten. Een tweetal wordt gevormd door Ds. H. Vissink uit Hattum en Ds. E. van ’t Loo uit Genemuiden. Ds. van ’t Loo neemt het beroep aan en wordt op zondag 24 september 1882 door Ds. F. Breitsma uit Giessendam aan de gemeente verbonden. In de avonddienst bedient Ds. Van ’t Loo het Woord naar aanleiding van 2 Corinthe 4 : 5; Want wij prediken niet onszelve, maar Christus Jezus, den Heere en onszelven, dat wij uwe dienaren zijn om Jezus’ wil. In de kerkenraadsvergadering 13 november 1882 wordt vermeld: ‘Aangezien den toevloed van menschen de Zondags zeer groot is, zoodat veelen genoegen moeten nemen met een staanplaats, zoo spreekt men hierover om hierin voorzieningen te treffen’.

Kerk-1301-Da LooIn de jaren dat Ds. v. ’t Loo in Sliedrecht predikant was treden vele tot de gemeente toe. Ook werden er diverse beroepen op hem uitgebracht. Bijvoorbeeld uit Scheveningen, Leerdam, Arnhem,
De oprichting van een school met de Bijbel is een punt van gesprek. Moet het een school van de kerk worden, waarin de kerkenraad ook schoolbestuur is of een school van een schoolvereniging. Om orde rondom het stichten van een school te krijgen wordt in september 1884 besloten dat de te stichten school eigendom zal worden van de kerkelijke gemeente. Zij zal onder opzicht en verantwoordelijkheid staan van de kerkenraad. Men zal echter niet eerder met de bouw van een school beginnen ‘voor alle genoegzame gelden’ aanwezig zijn.

Over de ‘bedeling of armenzorg werd bijna op elke vergadering gesproken.
Op 3 november 1884 wordt er besloten tot een extra uitdeling van kolen en aardappelen. Hiertoe wordt een lijst met namen opgesteld.
Een weduwe bedankt voor de genoten ondersteuning. Zij schrijft dat ze voortaan ‘van de verdienste haars zoons te kunnen bestaan’.

De plaatselijke feestcommissie t.g.v. de verjaardag van Z.M. Koning Willem III nodigt de predikant uit om op die dag wanneer de Koning 70 jaar wordt een feestrede te houden in de Hervormde kerk. De kerkenraad heeft na een lange en brede discussie besloten op het woord van de Leeraar dat hij bezwaar had, daar geen gevolg aan te geven. Twee leden van de kerkenraad verzoeken in de notulen te vermelden dat zij zich daar niet mee konden verenigen.

In maart 1887 wordt vanuit Paterson (USA) een beroep uitgebracht op Ds. v. t’ Loo. Deze roeping werd door hem aangenomen. Een niet gering besluit om op 53 jarige leeftijd nog te emigreren. Op 15 mei 1887 wordt afscheid genomen van deze predikant.De gemeente telt in 1887 ongeveer 850 leden.

12 – Kerkgeschiedenis

Een verslag van de Kerstfeestviering van de Zondagsschool in 1896 in “Het Gebouw”,zoals opgeschreven in de “Zondagsbode”, de wekelijkse uitgave van de Vereniging tot evangelisatie te Sliedrecht.

“Het Gebouw” vereist enige toelichting.
In de Ned. Hervormde gemeente te Sliedrecht was een conflict ontstaan rondom een “rechtzinnige en vrijzinnige predikant”. Invulling van een predikantsvacature was daarvan de reden. Er ontstond daarover een groot probleem.

Dit is een verhaal apart, er is in 1890 een boekje verschenen met de titel “De Sliedrechtse kwestie”. Een gevolg van dit alles was dat er een grote groep niet meer naar de kerk ging als er een vrijzinnige predikant voorging.

Kerk-1101Het Gebouw
Onder leiding van de rechtzinnige predikant ds. C.M. van Oosterzee werd een vereniging opgericht. De naam van die vereniging was Vereniging tot evangelisatie te Sliedrecht. Goedgekeurd bij zijner Majesteits besluit d.d. 31 mei 1890.

Door deze vereniging werd een gebouw gesticht in wijk B (Kerkbuurt) en in november 1890 in gebruik genomen. Nu is daar Chr. Geref. Kerk “Bethel”. Zij komen daar vanaf mei 1935 bijeen.
Het Evangelisatiegebouw werd in de volksmond aangeduid als “Het Gebouw”.
De zondagscholen der Ned. Herv. Gemeente
In het evangelisatiegebouw werden op den 2e Kerstdag ten 3 ure de eene helft en ten 6 ure de andere helft der 720 leerlingen dezer Zondagscholen bijeen gebracht voor den jaarlijksche viering van het Kerstfeest. Met opgewektheid werd het feest zonder eenige stoornis gevierd.

Met gezang, toespraken en gebed werden de beide vieringen geopend en besloten. Weder werd de oude Kerstgeschiedenis verteld. Bij het ondervragen bleek, dat de kinderen veel van hetgeen hun in het afgelopen jaar geleerd was, onthouden hadden. De onderwijzeressen, die dit ondervragen deden, hadden een zware taak, maar het ging hun goed af. De kinderen volgden het met aandacht en gaven goede antwoorden.

Kerk-1102De kerstboom bleek ook dit jaar macht te hebben tot verbeelding – en waar wij hopen – tot geheugen der kinderen te spreken. De versnaperingen en kleine geschenken waren den kleinen zeer welkom. (1)

De belangstelling der volwassenen was, voor zooveel dat uit de opkomst blijken kan, vooral des avonds zeer groot. Om drie uur, bij de opening van ons eerste feest, was het aantal niet groot, maar naarmate het uur naderde, dat de lichten zouden ontstoken worden, groeide het aan.

Een groot getal ouders en vrienden der kinderen woonden de kerstfeestvieringen bij.

In de weken voorafgaande aan het kerstfeest werden diverse voorbereidingen getroffen.

Kerk-1103Een bericht uit de Zondagsbode.
– Aan allen, die grootere of kleinere bijdragen schonken voor den kerstboom die, zoo de Heer wil, op den Tweeden Kerstdag in het Evangelisatiegebouw zal worden opgericht voor de kinderen van de Zondagscholen, betuigen wij onze hartelijken dank.
Van een der vrienden onzer Zondagschool kregen wij weder, evenals vorige jare, toezegging van 400 krentebroodjes.

Jan van Leeuwen.

11 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde Kerk
In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaatsgevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is wel duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd meer is dan een menselijke instelling. In onze serie over Sliedrechtse kerkgeschiedenis keren we terug naar 1875.

We gaan verder met de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde gemeente (nu Gereformeerde kerk verenigd in PKN Middeldiepstraat/hoek Oranjestraat).

De Christelijke Gereformeerde gemeente had in de periode dat ds.J.Juch haar predikant was een nieuwe kerk gebouwd. Voor onze generatie, de ‘koekjesfabriek Merba’. Ds. Juch vertrok 24 januari 1875 naar Middelharnis.

Kerk-1101-sloopkerkSloop kerk
De ‘nieuwe kerk’, gebouwd tijdens de periode ‘Juch’ is tot en met 1931 gebruikt. De gebroeders Juch, kleinzoons van ds. Juch kochten het gebouw en stichtten er de koekjes fabriek MERBA. In de jaren tachtig van de vorige eeuw is de voormalige kerk afgebroken. Bij de sloop schreef ds. A.H. Algra: Slopers zijn nu bezig bij de oude Gereformeerde kerk aan de Kerkbuurt. Midden in de ravage stond ik en dacht aan vroeger. Dit gebouw is geopend door ds.J. Juch.

Even nog enkele feiten uit de periode ‘Juch’
Mijn grootvader van vaderskant vertelde indertijd over hem. Hij woonde in een Fries dorp, maar ook daar sprak men over die ds. Juch. Volgens het verhaal wachtten enkele jonge mannen hem op, toen hij terug kwam van huisbezoek. Zij beslopen hem van achteren om hem te molesteren, het moest op een bospad geweest zijn. Ik denk nu: is het misschien de Boslaan geweest?

Maar toen de voorste aanvaller ds. Juch zou grijpen, struikelde hij over een boomwortel en viel met zijn ogen in een tak, zodat die laffe aanvaller het licht uit een oog moest missen en de blinde dominee hem de eerste hulp verlenen ging = hebt uw vijanden lief =.

Er was toen veel haat tegen de “fijnen”

Ds. Juch is ook wel eens naar Koning Willem III geweest om hem te vermanen. Toen ds. Juch zijn vermaning uitgesproken had, vroeg de Koning wat er aan zijn ogen haperde en royaal stelde hij de predikant in gelegenheid zich te laten behandelen door een beroemde oogarts in Brussel. Het heeft niet geholpen maar de geste was koninklijk.

Einde verhaal over de periode Juch.

Kerk-1102-wisseDS. J. WISSE
Na het vertrek van ds. Juch wordt een nieuwe predi­kant gevon­den in de persoon van ds. J. Wisse Czn. De uit Dordrecht afkomstige 32 jarige predikant begint zijn ambtswerk 25 juli 1875. Zijn eerste preek was naar aanleiding van Lucas 22:27b = Maar ik ben in het midden van u als een, die dient = De wijze van preken sloot wel aan bij de geloofsbeleving in onze streek en woonplaats. Over het spanningsveld in de Gereformeerde traditie heb ik al eerder wat opgemerkt (juni 2002). Voor ds. Wisse was de Bijbelverklaring van groot belang, maar ook voor de ondervinding (bevindelijk­heid) ruimde hij een grote plaats in.

De gemeente groeit aanmerkelijk. Om daar wat orde in te krijgen besluit de kerkenraad, dat voortaan om de twee maanden gelegenheid gegeven wordt tot het doen van Openbare geloofsbelijdenis.

Kerk-1103-kermis
De draaimolen van Kornelis Stuij uit Sliedrecht

De Sliedrechtse kermis
Een heel ander gebeuren is de kermis. De ouderen onder u hebben hun ouders daarover misschien wel eens horen vertellen namelijk.

De kermis werd altijd gedurende de eerste volle week van augustus gehouden. W. Bos schrijft daarover in “Sliedrecht dorp van Wereldvermaardheid”(1968):

Op de vrijdag in de kermisweek kwamen de buitenafwerkers met ‘kist en bult’ naar huis. Zaterdags was het een drukte van belang op het kermisterrein, buitenafwerkers, grienduilen, boeren, burgers en buitenlui.

De zaterdagavond was berucht, de alcohol vloeide rijkelijk.
Er deden zich dan nogal eens ongeregeldheden voor, vechtpartijen, enz., enz. Om kort te gaan de Sliedrechtse kermis was zowel beroemd als berucht.

1 mei 1876 besluit de kerkenraad een ‘rekest’ aan de gemeenteraad te zenden om afschaffing der kermis.

Mijne Heeren,

De kerkeraad der Chr. Gereformeerde gemeente te Sliedrecht heeft in zijne vergadering van den 1e Mei l.l. besloten het verzoek tot u te richten om afschaffing der kermis. Het zal u bekend zijn dat op veele plaatsen in ons Vaderland, waaronder onlangs te Arnhem, daartoe werd besloten. Met het oog op beschaving en zedelijkheid zoud gij M.H. eenen hoogst nutti­ge arbeid verrichten door het voorbeeld van voornoemde plaat­sen te volgen. Zonder in te treden in de vraag waaruit de kermis zijn oorsprong heeft genomen wijzen wij er slechts op en herinneren er aan, dat de kermis steeds onzedelijkheid bevor­derd, de dronkenschap in de hand werkt, het vloeken en laste­ren van Gods Heilige naam doet toenemen en ieder jaar menig huisgezin in ellende dompelt. Feiten die ons inziens zoo sterk spreken dat zij zonder daarom pessimist te zijn, door elk beschaafd en weldenkend burger toegestemd worden, dat zulks daarin boven, vooral schier de uitsluitend protestantsche bevolking als Sliedrecht, zeer tot oneer strekt, behoeft geen bewijs. Wij durven dan ook niet te onderstellen, dat iemand der geachte leden van den raad de verdediging der kermis met het oog op voornoemde zaken op zich zal nemen. Wij dringen met te meer vrijmoedigheid en ernst op inwilliging van ons verzoek aan. Wij zijn overtuigd dat wij spreken in de naam van allen die een waarlijk Christelijke beschaving voorstaan. Dat er voor hen die voor zich of hunne kinderen uitspanning en genot willen hebben, genoeg andere en meer gepaste gelegenheden open staan behoeft geen betoog. We wijzen op de Spreuken dichter; Gerechtigheid verhoogt een volk, maar zonde is en schandvlek der natiën. Met bescheidenheid als voorstanders van intellectuele ontwikkeling en Christelijke beschaving brengen wij u ons verlangen ter kennis.

De Zegen des Allerhoogste over al uwer arbeid afbiddende, noemen wij ons met de meeste hoogachting,

De kerkeraad voornoemd, J. Wisse, praeses

A. Meijer, scriba

Uit de historie is bekend dat de kermis pas in 1913 voor het laatst is gehouden.

Onderling wordt goed op elkaar gelet of ieder wel goed kerkelijk meeleeft. Als een dooplid de ‘Godsdienstoefening’ (kerk­dienst) zonder reden verzuimt, wordt hij verschillende malen vermaand. Indien dat geen verbetering oplevert, moet hij voor de kerkenraad verschijnen. Werd daar geen gehoor aangegeven, dan verviel het lidmaatschap. Dit werd zondags vanaf de preekstoel ‘afgelezen’ en schrapping uit het ledenregister volgde.

In de kerkenraad werd uiteraard gesproken over het huisbezoek in de gemeente. Vele van de mansleden waren in de week niet thuis. Buitenafwerkers waren soms maanden of zelfs jaren weg. Griendwerkers vertrokken ’s maandag vroeg en keerden zaterdags pas weer terug. Een tijdrovende zaak en moeilijk om daar tijd voor te vinden.

Een bijzonder kerkenraadsbesluit wordt op 2 september 1878 genomen. Indien kerkenraadsleden zonder kennisgeving de vergadering verzuimen, moeten zij een gulden boete betalen, ten voordele van de kerkenkas.

Sinds de ‘afscheiding’ 1834 zijn er landelijk veel leden van de afgescheiden gemeenten geëmigreerd naar Amerika.

Deels om economische reden, maar zeker ook vanwege de vervolgingen. Zij stichtten daar ook ‘n Hollandse gemeente en zochten uiteraard ook predikanten. Van de vele beroepen die ds. Wisse ontving, was er ook een uit Grand Rappids. Maar met vrijmoedigheid deelt hij mede daar geen gehoor aan te geven.

Toch is hij niet gebleven.

Ds. Wisse neemt op 2 maart 1879 afscheid wegens vertrek naar Den Haag. Tijdens de afscheidsdienst preekte hij over Jeremia 17 : 16. = Ik heb toch niet aangedrongen meer dan eene herder achter U betaamde, ook heb ik den doodelijke dag niet begeerd. Gij weet het: wat uit mijne lippen is gegaan, is voor uw aangezicht geweest.

10 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast(uit) de Nederlands Hervormde Kerk.

In de 19e eeuw hebben er in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaatsgevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijden uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is wel duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk gescheurd dan ook, meer is dan een menselijke instelling.

De beginjaren van de Christelijke Gereformeerde Kerk (Bethel)
Nog even terug naar het jaar 1875. De eerste voorganger in Sliedrecht was ds. M. v/d Spek (1882 tot 1886). Daarna werd hij opgevolgd door ds. P. Broekhuijsen. In 1890 kwam ‘oefenaar’ G.J. Wolbers. Laatstgenoemde vertrok in 1893 naar Ooltgensplaat. Op 28 februari 1894 deed ds. J. van Drunen uit ter Aar zijn intrede. Tijdens zijn periode vond de aansluiting bij de in 1892 voortgezette Christelijke Gereformeerde Kerk plaats.

De basis/start van de Christelijke Gereformeerde Kerk (Bethel) verliep anders dan bij de landelijke ‘Vereniging’ in 1892. In dat jaar gingen de meeste kerken vanuit de ‘afscheiding’ 1834 en vanuit de ‘doleantie’ 1886 samen verder. De nieuwe naam was ‘Gereformeerde Kerk’. Een klein deel ging niet mee en vormde de Christelijke Gereformeerde Kerk. Zie voor meer duidelijkheid het schema ‘Kerkelijke Ontwikkelingen vanaf de Afscheiding’.

Kerk-1001-afscheidingenAansluiting
Vrijdagavond 21 september 1894 vond de officiële aansluiting plaats en werd de Vrije of Oud Gereformeerde gemeente van Sliedrecht en zijn predikant toegelaten tot het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Ds. J. Schotel uit Dordrecht leidde die avond een kerkdienst. Hij sprak over de tekst: 2 Korinthe 8:5b: “Maar zij gaven zichzelf eerst aan de Heere en daarna aan ons”. De gemeente telde ongeveer 140 leden.

De Wekker
In het landelijk kerkelijk orgaan ‘De Wekker’ plaatsten ds. Van Drunen en diaken Bronwasser nog een ingezonden stuk inzake de aansluiting in het nieuwe kerkverband:

“De dag van gisteren, en in bijzonder den avond van dien dag, was voor ons van groote betekenis. Eene commissie, afgevaardigd door ons en gemachtigd van de Christelijke Gereformeerde Kerk was in ons midden, toen wij met de gemeente aan de plaats des gebeds vergadert (na veel voorafgaande arbeid met leeraar, kerkeraad en gemeente) als aangesloten bij de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland werden geïnstalleerd. Verlangend hadden we al geruime tijd naar die ure uitgezien.
’t Was onze innige begeerte, bewust als wij zijn, dat God een God van orde is, om in zuivere kerkelijke wegen te wandelen, ten einde overeenkomstig Gods Woord, de formulieren van Eenigheid en de Dordtse Kerkorde in kerkelijke gemeenschap te leven met hen, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben. Om daartoe te komen, staken we de broederhand toe naar onze Christelijke Gereformeerde broederen, en deze grepen onze Broederhand aan. Zegene de Heere alom Zijn Zion, ook aan deze plaats!”

Kerk-1002Op woensdagavond 7 november 1894 werd een nieuw kerkgebouw in gebruik genomen. Dit stond in Wijk C, thans Kerkbuurt West ter hoogte van het huidige nummer 121. Er was toen de gemeente voor het eerst samenkwam in het nieuwe kerkgebouw een overweldigende belangstelling. Het verslag spreekt van 800 personen.
Onder het zingen van Psalm 27:3 (Och mocht ik in die heilige gebouwen, etc.), met voorzanger en zonder orgelbegeleiding, betrad ds. Van Drunen de kansel. Met de ingebruikname van dit kerkgebouw was een lang gekoesterde wens in vervulling gegaan. Hoe de kerk er aan de buitenkant uitzag is te zien op de hiernaast afgebeelde foto.

Kerk-1003Op de hiernaast afgebeelde reconstructietekening ziet u hoe het interieur er uitgezien heeft. Links en rechts zaten de mannen. In het ‘middenschip’ de vrouwen. Petroleumlampen zorgden voor verlichting.

Ledenlijst
Er is een lijst gemaakt van de eerste leden van deze kerk. Misschien vindt u er een bekende naam van een verre voorvader of moeder. Hieronder een kleine weergave:
Willem Bakker, Pieter van Beest, Geertje Bisschop, Cornelis Bons, Arie Brandwijk, Cornelis de Bruin, Pleuntje Buizert, Hendrik Elshout, Kaatje van Genderen, Jan de Groot, Wouter Heaser, Daniël van Heteren, Antje Kamsteeg, Teuntje Klein, Arigje Kreukniet, Arie Kroon, Leentje van Noordenne, Willem van Noorloos, Wouter de Raad, Jannigje van der Tak, Pieter de Waard, Pietje Hendrina van der Wiel.

Er is dankbaar gebruik gemaakt van het gedenkboek dat in 1994 is verschenen bij het 100 jarig bestaan: ‘Zijn wond’ren een gedachtnis: Christelijk Gereformeerde Kerk Sliedrecht-Centrum 1894-1994/ C.M. Kwantes [et al.].- Sliedrecht; Kerkeraad Christelijke Gereformeerde Kerk van Sliedrecht-Centrum.’

09 – Kerkgeschiedenis

We zijn in deze serie aangekomen in het jaar 1875.

In de 19e eeuw hebben in kerkelijk Nederland nogal wat veranderingen plaats gevonden. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis. Wel moet gesteld worden dat ondanks de scheidingen en scheuringen in de kerk de weg van het geloof open is gebleven. Daarmee is volgens mij wel duidelijk geworden dat de kerk, hoe jammerlijk gescheurd dan ook, meer is dan een menselijke instelling.

Landelijke fusie
In het kader van de kerkgeschiedenis mag ik de historische gebeurtenis van 12 december 2003 niet onvermeld laten, namelijk de landelijke fusie tussen de Nederlandse Hervormde kerk, de Gereformeerde kerken en de Evangelisch-Lutherse kerk in het koninkrijk der Nederlanden.
Per 1 mei 2004 kreeg dit zijn beslag. De nieuwe naam is: Protestantse Kerk Nederland. Wat dit plaatselijk in Nederland ten gevolg zal hebben is op dit moment nog niet duidelijk. In dit proces is de Historische Vereniging Sliedrecht geen partij, maar wel een toeschouwer die de Sliedrechtse kerkgeschiedenis mede op papier stelt.

In de serie over de Sliedrechtse kerkgeschiedenis, naast de Nederlandse Hervormde kerk waren we tot het jaar 1875. Op 24 januari 1875 vertrok ds. J. Juch, predikant der Christelijk Gereformeerde gemeente en de Christelijk Gereformeerde gemeente.

Kerk-0901-maranatha
In het witte gebouw was de wolspinnerij
en de synagoge gevestigd

Synagoge
De Joodse medeburgers van Sliedrecht mogen niet onvermeld blijven. De wortels van de Alblasserwaardse Joden vinden we in Duitsland. In de tweede helft van de 18e eeuw streken de Joden neer in de rivierdorpen Sliedrecht, Giessendam en Hardinxveld. Zodra het mogelijk was vormden zij een Joodse gemeente. Rond 1770 waren er tenminste tien Joodse mannen in de regio aanwezig en kon men overgaan tot het beleggen van Synagogendiensten.

Waar de eerste Synagoge lokaal is geweest is onbekend. Na het eerste sjoellokaal huurde de Joods gemeenschap een oude wolspinnerij van de koopman Marius Verschoor.Tot 1844 voldeed deze ruimte totdat de burgerlijke gemeente Sliedrecht een school in het pand wilde vestigen en de Joodse gemeenschap naar een ander pand moest gaan uitzien. Men besloot tot nieuwbouw over te gaan.

Kerk-0902-synagoge
Synagoge op de Kaoi

Het was een groot probleem om de financiën bijeen te krijgen. Subsidies van de gemeente en provincie, het ministerie voor Hervormde eredienst en vrijwillige giften zorgden ervoor dat er voor 2896 gulden en 24 cent een eigen sjoel aan de ‘Kaai’ kwam te staan. Op 29 augustus 1845 werd deze sjoel ingewijd. De feestredenaar was Levie Godschalk, de Dordtse Chazzan (voorganger). In de gevelsteen boven de deur stond het bouwjaar vermeld in Israëlitische jaartelling 5605.
Bij de volkstelling in 1849 woonden er 26 joden in Sliedrecht. Het grootste aantal Joden in Sliedrecht (41) was in het jaar 1879. In de gehele Alblasserwaard woonden toen 486 Joden.

Vrije Gereformeerde gemeente
Eerder schreven we over het diepgaande meningsverschil tussen de ‘afgescheidenen’. Zij vormden een groep onder de naam “Gereformeerde kerk onder het kruis”. Deze groep had ook aanhang in Sliedrecht. Er zijn helaas geen gegevens beschikbaar om daarover een beeld te krijgen. Of de Vrije Gereformeerde gemeente, gesticht in 1876, zijn oorsprong heeft in bovengenoemde groep is niet onwaarschijnlijk. Wel is dit de oorsprong van de huidige Christelijk Gereformeerde Kerk (Bethel) in de kerkbuurt.

Bekend is wel dat schipper Tijs Volker Fz. een stukje grond kocht, waar in 1876 een kerkje gebouwd zou worden. Dit kerkje van de Vrije Gereformeerde Gemeente stond te Baanhoek. Tussen de spoorbrug en Papendrecht, achter perceel nummer 387.Tot 1894 werden de kerkdiensten in dit gebouw gehouden. In 1900 is dit kerkje verbouwd tot drie woningen, Wijk D 561, 563 en 565. In 1976 zijn deze woningen gesloopt.

Kerk-0903
Kerkje wijk C, vooraanzicht

Op woensdagavond 7 november 1894 werd een nieuw kerkgebouw in gebruik genomen. Dit gebouw stond in wijk C, thans Kerkbuurt-West ter hoogte van het huidige nummer 121. In 1935 is dit kerkgebouw verkocht aan de Apostolische gemeente. In 1976 is het kerkgebouw gesloopt.

De mensen die in het kerkje te Baanhoek bijeen kwamen en later in Wijk C, moet men scharen onder de ‘nadere reformatie’. De Vrije Gereformeerde gemeente heeft zich in 1894 aangesloten bij de Christelijk gereformeerde kerk in Nederland.

De volgende keer staan we stil bij de geschiedenis van dit laatstgenoemde kerkgenootschap.

08 – Kerkgeschiedenis

Kerk-0801-juch dsDominee Juch
Ds. P. Medema is intussen vertrokken naar Sexbierum. In de ontstane vacature wordt, naar gewoonte van die dagen, aan verschillende predikanten verzocht om te komen preken.

Ook ds. J. Juch uit Landsmeer. Hij is drie achtereen volgende keren komen preken. Daarna is hij met algemene stemmen beroepen tegen een traktement van f 900, – per jaar.
Op zondag 2 mei 1869 doet ds. Juch zijn intrede.

Deze predikant brengt het Woord op een wijze die meer begrepen wordt dan dat van zijn voorganger, ds. P. Medema.

Op 7 juni 1869 (6 weken na zijn intrede!) vraagt de predikant aan de kerkenraad wat hun oordeel is over de toestand van het kerkgebouw. Het is veel te klein om de samenkomende menigte te kunnen bevatten.

Bouwcommissie
Er wordt een (bouw)commissie gevormd met de opdracht: “Den kerkeraad acht het wenschelijker om een kerkgebouw meer in het midden van het dorp te hebben”.
Intussen gaat het leven in de gemeente door. Velen zoeken aansluiting bij de gemeente.

Door de kerkenraad worden op 13 juli 1869 diverse bepalingen opgesteld. We lezen daarbij onder andere dat zij die belijdenis wensten te doen een bewijs moesten tonen aangaande hun zedelijk gedrag en levenswandel! Het diende getekend te zijn door twee onpartijdige leden van de gemeente.

Tot december 1869 draait het kerkelijk leven zonder koster.
Toch wordt de noodzaak van de aanstelling van een koster wel ingezien. Joh. van Kekeren wordt benoemd tegen een traktement van f 30,- per jaar.

Naamsverandering
Een discussie op landelijk niveau tussen de Gereformeerde gemeente onder het kruis, (zie periodiek nummer 33) en de Chr. Afgescheiden gemeenten resulteert in een samengaan van deze kerken.

Ook op regeringsniveau zijn er “voortschrijdende inzichten”.
Zo wordt de naam Christelijk Afgescheiden Gemeente en de Gereformeerde gemeente onder het kruis vervangen door CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE GEMEENTE.

Herdenkingen
Op 1 april 1872 was het driehonderd jaar geleden dat Den Briel door de watergeuzen werd ingenomen. Door het gehele land werden herdenkingen gehouden. Ook in Sliedrecht. “In den avond van den 1e April hield den herder en leeraar ds. Juch eene doeltreffende rede”

Hij sprak over Gods hand die zo kennelijk zichtbaar was en dat toen, in 1572, de grondslag werd gelegd onzer Gereformeerde Godsdienst”. De gemeente gaf als dankoffer een bijdrage van f 38,40 tot het bouwen van eene kerk voor Chr. Gereformeerde gemeente in Den Briel. Die kerk kreeg de toepasselijke naam “Geuzenkerk”.

Kerk-0802-ger kerk grootNieuwbouw
Nadat verschillende jaren de nieuwbouwplannen op een laag pitje hebben gestaan, komt er begin 1873 weer beweging in.
Op Paasmaandag, 14 april om 15.00 uur komen de manslidmaten bijeen. Er is een terrein midden in het dorp te koop. Het is eigendom van L. Bos van Wijngaarden.
De uiterste prijs is f 7500, -. Op deze extra vergadering wordt besloten over te gaan tot het kopen van dit terrein. Er zullen een nieuwe kerk en een pastorie op worden gebouwd.
Op voorstel van ds. Juch wordt een intekenlijst gemaakt voor een rondgang door de gemeente.
Boven die lijst stond: “Betoon met ons uw liefdewerk, tot opbouw van des Heeren kerk”. De blinde dominee Juch ging met zijn zoontje Philipus aan de hand met die lijst rond.
Onder de dorpsgenoten waren vele gegoede mensen. Deze behoorden echter meestal tot de Vrijzinnig Hervormden.
Hoewel Gemeenteleden het de dominee hadden afgeraden naar een der rijkste ingezetenen te gaan, deed hij dit toch en kreeg hij bij deze persoon het voor die tijd grote bedrag van f 200, –

Kerk-0803-kerk interieurDe aanbesteding was 23 juni 1873. De laagste inschrijver was A. W. de Landgraaf voor een bedrag van f 9660,-. De oude kerk werd verkocht voor f 3425,-
Zondag 23 november 1873 werd de eerste kerkdienst gehouden.
De preek was naar aanleiding van Exodus 20 :24b. Aan alle plaats waar ik mijns naams gedachtenis stichten zal, zal ik tot u komen en zegenen.
Ook de burgemeester en de wethouders hebben de inwijdingsplechtigheid bijgewoond.
In de voorgevel van de nieuwe kerk werd een gedenksteen geplaatst. Ds. Juch dichtte de tekst hiervoor.

MIJN HOOP IS DAT IN DIT GEBOUW
GODS WOORD GEPREDIKT WORDT GETROUW
EN DAT DOOR S’HEEREN GEEST EN LEEREN
VEEL ZIELEN ZICH TOT GOD BEKEEREN

Jubileum
Dinsdag 12 mei 1874 werd het zilveren regeringsjubileum van Koning Willem III gevierd. Tijdens een speciaal biduur (’s morgens 8.30 uur) stond ds. Juch met oranje versiering op zijn ‘preekjas’ op de kansel. Deze openbare uiting van Oranjegezindheid werd zeer gewaardeerd.
’s Avonds bracht de harmonie een serenade bij de pastorie.

Begin 1875 vertrekt deze bijzondere predikant naar Middelharnis.

Kerk-0804-merba bakkerijMERBA
Een opmerkelijk detail is dat kleinzoons van deze predikant in 1932 het kerkgebouw kochten waar hun grootvader preekte.
Zij verbouwden het kerkgebouw tot een “koekjesfabriek”.
Voor het kerkgebouw werd begin jaren veertig een kantoor gebouwd, de handelsonderneming “Merwede”. In Sliedrecht beter bekend als de “MERBA”.

Zo kunnen we met recht spreken van:
“Waar Grootvader preekte, bakten kleinzoons koekjes.”

Jan van Leeuwen

07 – Kerkgeschiedenis

Dominee Greeven

Kerk-0701-Dominee Greven
Dominee Greeven

Eerder heb ik toegezegd dat ik nog op zoek was naar een foto van de 2e predikant ds. J. Greven.

Zie hier het resultaat:
Ds. J. Greven, de 2e predikant van de Christelijke Afgescheiden gemeente te Sliedrecht van 15 juni 1862 – februari 1865.
Hij diende de kerken van Mildam (1860-1862), Sliedrecht (1862 – 1865), Dinteloord (1865 -1870), Uithuizen (1870 – 1881) en Rijnsburg (1881 – 1889).

In een herdenkingsboek van Rijnsburg staat het volgende over deze predikant geschreven:
Ds. Greven was een bemind persoon. Hij was zacht van karakter. Een oude zuster noemde hem een tweede Mozes. Hij preekte eenvoudig en duidelijk.

Ds. Greven, die met veel aardse goederen bedeeld was, deed in stilte veel voor de armen der gemeente.

Op 21 juli 1889 is hij te Rijnsburg overleden.

Dominee Medema
We zijn gekomen in het jaar 1865.
Ds. J. Greven is vertrokken naar Dinteloord en met het beroepingswerk wordt direct begonnen.
De kerkenraad stelt voor om ds. P. Medema uit het Friese Sexbierum te beroepen.
Het voorstel wordt door de manslidmaten met algemene stemmen aangenomen. Het beroep wordt aanvaard en op 25 juni 1865 wordt ds. P. Medema bevestigd als predikant.In het vorige nummer schreef ik over diverse “kleuren” en het spanningsgebied van de Gereformeerde traditie. Ook tijdens de periode van ds. Medema komt dat weer duidelijk naar boven.Dominee Medema maakt veel werk van de uitleg van de Bijbel, maar … besteedt volgens verscheidene gemeenteleden te weinig werk aan de ’toepassing’.

Moeilijk bezoek
Ds. Medema doet verslag van een moeilijk bezoek bij Saartje Leenmans geb. Sterrenburg.
Zij komt niet ter kerk, maar gaat naar Papendrecht waar enige oefenaars een “gezelschap” leiden. Op de vraag of zij verder wil gaan op de onkerkelijke weg, antwoordt zij: “Ja!”
“Daar, in Papendrecht, geeft de prediking meer voedsel. De ‘Oefenaars’ (dat zijn de voorgangers) krijgen onmiddellijk het ‘licht’ van boven. Zij zijn duidelijker dan de dominee die gestudeerd heeft. Daar wordt ook de onderscheiden toestand voorgesteld en erop gewezen wie er wel en wie er geen recht hebben om in Christus te geloven”, aldus Saartje Leenmans.
Op de vraag van de predikant of hij niet zuiver predikte, antwoordde zij dat ze dat niet wilde stellen. De dominee nam te veel tijd voor Schriftverklaring.
Op de vraag of Schriftverklaring dan overbodig was, antwoordde zij dat het niet ging om uitwendige schriftverklaring..! Wij moeten een ‘inwendig Woord ‘ hebben, want daaruit blijkt het ware geloof!
In de periode dat Ds. Medema in Sliedrecht is, doen weinig mensen belijdenis. Waarschijnlijk was zijn manier van bezig zijn in deze streek niet gebruikelijk.
Na bijna drie jaar hier werkzaam te zijn geweest, ontvangt hij een beroep uit zijn vorige gemeente Sexbierum. Dit beroep wordt aangenomen en op 2 augustus 1868 beëindigt hij zijn ambtswerk in Sliedrecht.

Kerkenraadswerk
Het kerkenraadswerk kwam in een gemeente neer op de predikant en de ambtsdragers. De voltallige kerkenraad in Sliedrecht bijeen te krijgen was moeilijk. Veel leden werkten in de Biesbosch, hoepelschuren en op het baggerwerk (buitenaf). Veel zaken bleven onbeslist. Zo werd besloten om voortaan des zondagsmiddags de kerkenraadsvergaderingen te houden in de pastorie.
Een niet gering besluit! Broeders die in de Biesbosch werkten, gingen ’s maandagsmorgens vroeg weg en kwamen zaterdagsmiddags weer terug. Zij die in een ‘hoepelschuur’ werkten, waren zes dagen in de week, van vijf uur in de morgen tot zeven uur in de avond, bezig.
Zij die buitenaf werkten, waren bovendien niet elke week thuis. En, … de voorzitter van de kerkenraad moest zondags ook nog twee maal preken! Over tijd vrij maken voor kerkenwerk gesproken…..

De volgende periode, die komt, is van groot belang voor het kerkelijk leven in Sliedrecht.
Tijdens de periode dat Ds. J. Juch in Sliedrecht stond, breidde de gemeente zich sterk uit en werd een nieuwe kerk gebouwd.

Eerdere afleveringen
In eerdere afleveringen (zie onderstaande nummers) verschenen reeds de volgende artikelen aangaande kerkgeschiedenis.

* Van Over-Slydrecht; nr. 2.De Hervorming; nr. 2.
* De afscheiding 1834; nr. 5.
* Chr. Afgescheiden Gemeente Sliedrecht; nr. 6.
* Kerk en overheid in Sliedrecht in de 16-e eeuw en de 17-e eeuw; nrs. 6, 7 en 9.
* De nieuwe serie van de kerkgeschiedenis is gestart in nummer 31 van de periodiek van de OVS

Jan van Leeuwen

06 – Kerkgeschiedenis

Eerste predikant
Eerder heb ik toegezegd, dat er een foto van de eerste predikant van de Chr. Afgescheiden gemeente in Sliedrecht onderweg was. Hieronder een afbeelding van deze dominee.

Kerk-0601-Dominee_Steketee
Dominee Steketee

Ds. Chr. Steketee Azn. kwam van Meeuwen naar Sliedrecht en deed op 27 januari 1856 zijn intrede. Ds. Steketee werd geboren 18-02-1820.
Hij was predikant van 1850-1852 te Kockengen, 1852-1856 te Meeuwen, 1856-1859 te SLIEDRECHT. Van 1859-1863 te Vlaardingen, 1862-1877 te Andijk en 1877-1886 te Heinkenszand In de laatstgenoemde plaats is hij overleden.
Op 20 februari 1851 huwde hij met Neeltje van Broekhuizen.
Tijdens zijn ‘ambtsperiode’ nam hij driemaal een nieuw kerkgebouw in gebruik en wel in Vlaardingen, Andijk en Heinkenszand.
Daarbij gebruikte hij steeds dezelfde tekst: ps. 126:3
” De Heere heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd”.

Verdere gegevens ontbreken, omdat van de Sliedrechtse periode het kerkenraadverslag niet aanwezig is.
Na het vertrek van ds. Steketee wordt op 15 juni 1862 de volgende predikant bevestigd. Het is ds. J. Greven. Hij is 30 jaar en komt uit het Friese Mildam.
(Ik ben nog op zoek naar een foto van deze predikant).

Vanaf 6 januari 1864 zijn de notulen aanwezig.
De samenstelling van de kerkenraad is dan als volgt:
Ds. J. Greven, praeses
A. Meijer, scriba
J. Visser, P. de Jong, J. Dekker, ouderlingen.
S. Kroon, P. Stuij, J. van Wijngaarden, P. van Kekeren, diakenen.

Kerk-0602-kerkgebouw_tekening2Het aantal leden der gemeente bedraagt ongeveer 250.
De gemeente kwam samen in het kerkgebouw in wijk A.

In de Piet Rijsdijkstoep was de Chr. Afg. Kerk destijds gevestigd.

Het kerkelijk leven had ook toen diverse “kleuren”.
Er is altijd een spanningsgebied (ook nu nog) tussen de prediking in de Gereformeerde traditie.

De Schriftverklaring is van groot gewicht, maar over het gewicht van de toepassing (praktijk en ondervinding) is een duidelijk verschil van beleving.
Wat voert de boventoon, het Woord van God de Bijbel of het woord(je) van een mens.

In het verslag van 30 maart 1864 lezen we dat het lidmaat A. Eijkelenboom zegt: “Dat de kerk bij ons niets is, slechts een prullenbak van menschenwoorden”. Voorts dat er niet gepredikt wordt zoo God hem heeft geopenbaard. ” De dominee predikt een Christus zonder rechtvaardigmaking”.
Men besluit de classis te vragen hoe te handelen met dit lidmaat, of zij er mee instemmen deze persoon maar los te laten.

Als kleine geloofsgemeenschap in het geheel van de plaatselijke bevolking wordt erop je gelet. Uiteraard door de buitenstaanders, maar ook onderling. Sociale controle zouden wij nu zeggen.

Indien iemand weinig en zonder reden niet meer te kerke kwam werd dit opgemerkt. Dit werd nauwlettend in de gaten gehouden. De kerkenraad was niet kinderachtig in de te nemen maatregelen. Men werd opgeroepen om voor de kerkenraad te verschijnen!
Een ernstige vermaning en dreiging van censuur werden vlot uitgesproken, niet alleen over kerkgang.

Eerst een nadere uitleg over censuur in de kerk van de Gereformeerde traditie.

De censuur bestaat uit 3 gedeelten.
1. De kerkenraad deelt aan de gemeente mee dat een broeder/zuster zich heeft schuldig gemaakt aan… (hier wordt het kwaad genoemd). Als betreffend persoon, na een ernstige waarschuwing door de kerkenraad, ‘geen blijken van boetvaardigheid geeft’, verbiedt de raad hem deel te nemen aan het sacrament van het Heilig Avondmaal. De gemeente roept op vurig voor deze broeder of zuster te bidden. Er wordt geen naam genoemd.

2. Als blijkt dat dit geen “effect” heeft wordt ‘afsnijding’ van de gemeente voorgesteld. Bij de classis wordt advies gevraagd en de naam van de broeder of zuster wordt openlijk bekend gemaakt vanaf de kansel. De gemeente wordt nogmaals opgewekt om gedurig liefderijk vermaan te tonen en naarstig de Heere te bidden om bekering.

3. Als dit ook niet helpt wordt de gemeente voor de 3e maal opgeroepen om ernstig voor genoemde broeder of zuster te bidden ‘opdat hij/zij zich niet tot het uiterste verharde’. Na verloop van enige tijd vindt de afsnijding plaats.

Hierbij zij opgemerkt dat er ook een procedure is van wederopneming van afgesnedenen, indien ze alsnog van hun verkeerde weg terug komen.

Kerk-0603-kaartje_1869_fragment
Een kaartje getekend in het jaar 1869

Op het kaartje zien we de plaats van de Chr. Afg. Kerk duidelijk aangegeven.
Ook zijn de beide scholen, zijn ingetekend.
Die bij de kerk en die bij de Tolsteeg.
Verder zien we o.a. de synagoge.

Huwelijk
Ds. J.Greven is tijdens zijn verblijf in Sliedrecht gehuwd. Dit wordt uit het volgende kenbaar:
Op 5 mei 1864, wordt aan ds. Greven op zijn verzoek toegestaan na Pinksteren te vertrekken en zooveel tijd vergund, als noodzakelijk !!!
Op 20 juni 1864 wordt aangetekend dat ´eene attestatie van A. de Bruin, huisvrouw van ds. Greven, is ingekomen uit de gemeente Heerenveen`. Conclusie: De predikant is getrouwd!

Financiën
De financiële zaak der gemeente staat ook nog in de kinderschoenen. Uit de verantwoording van 1863 blijkt dat er een voordelig saldo is van f. 59,90.
Tot 20 juni 1864 was er geen aparte kas t.b.v. de diaconie. Vanaf die datum wordt er een gescheiden boekhouding ingevoerd.
Echter met de volgende bepaling: “Wanneer de voor de Kerk gecollecteerde gelden niet voldoende zijn en in de kas der Armen wel gelden aanwezig zijn, deze laatste de eerste lenen zal, onder bepaling dat deze later, wanneer de nood der Armen dit vordert het geleende weer terug te geven”.

Vertrek dominee
De periode van ds. Greven wordt wat vreemd afgesloten.
In het kerkenraadverslag van 30 januari 1865 staat: “Is aan ds. J. Greven, op zijn verzoek, attest gegeven tot vertrek naar Dinteloord. Zo zijn we gekomen tot 1865.

Eerdere afleveringen
In eerdere afleveringen (zie onderstaande nummers) verschenen reeds de volgende artikelen aangaande kerkgeschiedenis.

* Van Over-Slydrecht; nr. 2.De Hervorming; nr. 2.
* De afscheiding 1834; nr. 5.
* Chr. Afgescheiden Gemeente Sliedrecht; nr. 6.
* Kerk en overheid in Sliedrecht in de 16-e eeuw en de 17-e eeuw; nrs. 6, 7 en 9.
* De nieuwe serie van de kerkgeschiedenis is gestart in nummer 31 van de periodiek van de OVS

Jan van Leeuwen.

05 – Kerkgeschiedenis

In het nummer van juni 1854 werd vermeld: 

Kerk-0501-tekst junyEen legaat van de op 11 januari 1854 overleden Ambachtsvrouw, Vrouwe E. H. E. Baronnesse

COLLET D’ESCURY,
Douairière van de Hoogedel geboren Heeren,

W. R. Baron van TUIJL VAN SEROOSKERKEN VAN ZUIJLEN, en E. Grave VAN BIJLAND.

 

 

 

 

 

Kerk-0502-leerrede gifLeerrede
Op 18 maart 1855 houdt de Hervormde predikant ds. G.L. van der Kuyp bij gelegenheid van zijn vijf en twintig jarige evangelie bediening een leerrede.

Deze gaat over Galaten 6 : 14a en heeft als thema: ” De roem van het kruis van Christus, de beste roem van den beweldadigde”.

Een dergelijke preek te lezen van bijna 150 jaar geleden vergt toch wel enige oefening. Verschillende gedachten spelen dan door je hoofd.

a. Wat zal nu de reactie zijn van de
– kindskinderen – van hen die de Nederlands Hervormde kerk trouw bleven als zij deze preek lezen?
b. Wat zal nu de reactie zijn van de – kindskinderen – van hen die zich van de Nederlands Hervormde kerk hebben ‘afgescheiden’?

Een klein gedeelte uit de preek lijkt te slaan op de Afgescheidenen als Ds.Van der Kuyp tot de gemeente zegt:
“Ik beken het openlijk. Ik heb mijn werk nimmer zuchtende onder u verrigt. Met mijne zwakheden en gebreken hebt gij steeds geduld gehad en ze in liefde gedragen. Van uwe achting en toegenegenheid, van uwe belangstelling en deelneming, ook in mijn huiselijke leven, heb ik van velen uwer de treffendste blijken ontvangen, waarbij menigmaal de vraag op de lippen kwam: Hoe zal ik aan denzelve kunnen beantwoorden?
Ik mag hierbij voegen: Getrouw woont gij de prediking uwer Leeraars bij, zonder onderscheid te maken, wie onzer haar tot u brengt.”

Let nu op de volgende uitspraak:
“En, waar elders, bij zoovele gemeenten, zich tegenwoordig een betreurenswaardige rigting openbaart, die het oude goed noemt, omdat het oud, en het nieuwe verwerpt, omdat het nieuw is, die leeringen van menschen hoogschat, boven hetgeen Christus heeft geleerd, wier aanhangers somwijlen het bedehuis bezoeken, niet om met zachtmoedigheid het woord te ontvangen, hetwelk hunne zielen kan Zalig maken maar om te ziften en te berispen. En zijn er ook al eenige onder ons? Zij zijn weinig in getal. Wij kennen hen als de onbedrevenste in Godswoord en de ongeoefendste in Godzaligheid, al nemen zij ook met de mond den schijn daarvan aan.”
Een volgende keer gaan we toch verder de geschiedenis volgen van deze ‘onbedrevenste’ Sliedrechtenaren.

04 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde Kerk

De Christelijk Afgescheiden Gemeente te Sliedrecht. 27 juni 1853.
Aangezien het oudste notulenboek van de kerkenraad spoorloos is, valt het moeilijk om over de eerste periode veel te schrijven. Wat wel bekend is, is afkomstig uit de notulen van de classis en de kerk van Giessendam.
Het eerste notulenboek begint op 6 januari 1864.
De eerste predikant wordt op 27 januari 1856 bevestigd in de persoon van ds. Chr. Steketee Azn. Tot 9 maart 1859 dient hij de kerk van Sliedrecht en vertrekt dan naar Vlaardingen.
Van deze predikant kan gemeld worden dat hij 33 jaar is als hij naar Sliedrecht komt.
De Gereformeerde kerk van Vlaardingen is in het bezit van een foto van ds. Steketee. Zij hebben beloofd een kopie daarvan te sturen. Een volgende keer zullen we die afdrukken.

Even een tussenstop:
Er zijn tijdens deze jaren gebeurtenissen in de Hervormde gemeente te Sliedrecht.
Ook deze wil ik vermelden.
Onlangs zijn twee exemplaren van “Boekzaal” van mei 1853 en juni 1854 in mijn bezit gekomen.
Het betreft de periode waarin we nu zijn gekomen met de beschrijving van de (kleine kerkgeschiedenis) in Sliedrecht.

Kerk-0401-doopvont
Geschenken aan de Kerk – Het zilveren doopbekken

Wat de Boekzaal is zal ik u vertellen
Officieel heet het: “Boekzaal der geleerde wereld, een tijdschrift voor de protestantsche kerken in het Koningrijk der Nederlanden”.
Het verscheen maandelijks tussen 1705 en 1863. Hierin staan alle mogelijke wetenswaardigheden over dominees, kerken en scholen.
Het is een kroniek van diverse gebeurtenissen in protestants Nederland.

In mei 1853 werd in ´Boekzaal` het volgende bericht geplaatst:
Kerk-0402-tekst 1

 

 

 

 

Kerk-0403-tekst 1a

 

 

 

 

 

Kerk-0404-engel

Eén van de twee Engelfiguren op het orgel. Ze zijn geschonken door K. A. Schram.

 

03 – Kerkgeschiedenis

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde Kerk

In de 19e eeuw is er in kerkelijk Nederland nogal het een en ander gebeurd. Het gaat hierbij niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis, al moet tegelijk gesteld worden dat ondanks al de scheidingen/scheuringen in de kerk de weg van GELOOF is opengebleven. Daarmee is volgens mij duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk gescheurd dan ook, MEER is dan een menselijke instelling.
Ontwikkeling kerkelijk leven Chr. Afgescheiden gem. Sliedrecht.
Zoals de vorige keer beschreven, behoorden de leden van Sliedrecht tot de ‘Streek gemeente’ Giessendam – Neder-Hardinxveld. Die gemeente telt rond de jaren 1841-1845 ongeveer 268 leden, (101 vanuit Sliedrecht). De kerkdiensten worden, nadat de vrijheid verkregen is (1841), gehouden in een nieuw kerkgebouw aan de Giessen.

Naast de Geref. Kerk (vrijgemaakt) in Buitendams is een schoenhandel. In het metselwerk kun je de ronde bogen van de kerkramen nog zien.
Aan het kerkelijk leven mankeert nogal wat. De kerkenraadsvergaderingen worden in Sliedrecht gehouden ten huize van P. Loch. Notulen van die vergaderingen zijn pas vanaf 24 november 1844 gemaakt.
Voormalig kerkgebouw te Buitendams

Een merkwaardige zaak was de viering van het Heilig Avondmaal
Op een kerkenraadsvergadering verschijnt Paulus Broere die de kerkenraad erop aan spreekt dat het niet vieren van het avondmaal niet overeenkomstig Gods Woord is. Er wordt wel een verklaring voor gegeven, maar toch geven zij Broere gelijk. Kort daarop vindt de viering van dit sacrament plaats.

Hoewel er wel wat vraagtekens zijn, wordt de eerste predikant kandidaat H.G. Bomcke. Op 27 oktober 1844 wordt deze bevestigd. De jeugdige predikant is pas 21 jaar! Hij zal wel bijzondere gaven hebben gehad. De classis Gorinchem stemt in, met de opmerking dat de heer Bomcke nog een maand of zes bij hen ter studie moet komen.
Ds. Bomcke is niet lang predikant geweest. Op 10 mei 1847 overlijdt hij, vermoedelijk tijdens een epidemie (cholera?).
Zijn opvolger wordt ds. H.M. Wiersma.
Sliedrecht Intussen wordt in Sliedrecht steeds meer gedacht aan een eigen plaats van samenkomst. Elke zondag naar de kerk in Giessendam gaan, is toch ook niet alles.Op een classisvergadering te Dordrecht, 27 april 1853, delen kerkenraadsleden van Giessendam mee dat de leden van Sliedrecht begeren zelfstandig te worden. Het verzoek wordt door de classis “profeitelijk” gevonden en daarom ingewilligd.
In de notulen van de kerkenraad te Giessendam, 27 juni 1853, lezen we dat zij voor het eerst vergaderen zonder de broeders uit Sliedrecht. Omdat verder geen gegevens aanwezig zijn, wordt deze datum aangehouden als datum van instituering van de Chr. Afgescheiden gemeente te Sliedrecht.Consulent werd ds. S. O. Los uit Werkendam. Dadelijk werd begonnen met het houden van kerkdiensten en een zelfstandige kerkenraad te kiezen.
De plaats van samenkomst was in wijk A (Rivierdijk 423-429).Of de kerk vanaf juni 1853 al de plaats van samenkomst was is niet na te gaan. Het eerste notulenboek is niet aanwezig. Gegevens over Sliedrecht zijn alleen te vinden in Giessendam en bij de classis Dordrecht.
Ook Sliedrecht moest officiële erkenning aanvragen. Op 28 juni 1853 wenden A. Meijer en ´twee anderen` zich tot Koning Willem III om erkend te worden als een gemeente van de Chr. Afgescheidene Gereformeerden. Het verzoek wordt afgewezen.Het verzoek is niet ondertekend door alle leden. Ook de naam GEREFORMEERD mag niet voorkomen in het verzoek, “als behoorende de naam van Gereformeerd aan het Hervormd Kerkgenootschap”.
Opnieuw wordt een verzoek ingediend. De ondertekenaars verklaren onder meer een gebouw in eigendom te hebben, geheel geschikt voor hunne Godsdienstoefeningen, staande op het perceel Sectie -C- no. 1732. (Wijk A ). De pastorie staat voor de kerk. Bij Koninklijk besluit van 28 december 1853 wordt de Christelijke Afgescheiden gemeente te Sliedrecht erkend.
Kerk-0301-Rijsdijkstoep
De kerk stond in de Piet Rijsdijkstoep. Het is het tweede gebouw aan de linkerzijde.

Vooraan staat de pastorie.

Achter de kerk zien we de vroegere kleuterschool.

 

 

 

 

 
Kerk-0302-Rijsdijkstoep Kerkgebouw
Hiernaast een beeld van het vroegere kerkgebouw.. In latere tijden is het kerkgebouw verbouwd.

Het biedt dan plaats aan vier stoepwoningen.

Opvallend is dat bij het linkerraam nog duidelijk te zien is dat er vroeger een boograam gezeten heeft.

Kerk-0303-kerkgebouw_tekening2
Een schets van het gebouw

 

 

 

 

 

 

 

 

Hieronder de namen die het verzoek om erkenning door de Koning ondertekenden:
A. Meijer – H. ´t Hoen – Jh. Schlieker – B. Holleman.C. Westerhout – A. Kamsteeg – J. Dekker – A. Klein en zijn vrouw.
J. Zonneveld – Grietje v.d.Graaf – G. P .van Beest.
C. Kraaijeveld – C. Bisschop – J. Kraaijeveld.
B. Blokland – P. Kraaijeveld – A. Boer – A. Kroon.
D. Boer – J. Kroon en zijn vrouw – B. Dekker.
Pietje Bakker – J. Goedhart – L. Kroon.
G. Hartog – J. Kroon – P. Hartog – S.Kroon.
B. ´t Hoen – S. de Krijger – A. Leenman – C. Visser. D. Nederlof – Chr. Visser – J. Nederlof – Dirk Visser.
J. Prins – J. Visser – H. van Rees – P.Visser.
B. Starrenburg – W. Visser – P. Stuij en zijn vrouw.
C. v. d. Vlies – Sijgje Kroon – W .v d. Vlies en zijn vrouw.
W. Uiterboogerd – L. B. Binnema en J.Verheul.

Een volgende keer lezen we hoe het de Sliedrechtse “Afgescheidenen” in eigen plaats verder vergaat.
Jan van Leeuwen.

Vermelding van diverse bronnen:
* Het dwaze Gods – dr. L. Praamsa.
* Een land dat voor geen wateren beeft – H.J.van Dijk.
* De Afscheiding – verslag lezing Hist.Ver. Hardinxveld-Giessendam 5 november 1984 door H.J.van Dijk.
* De Afscheiding – dr. J.C.Rullmann.
* De Afscheiding – dr. J.C.v.d.Does.
* k’Zal gedenken 1835-1985 – Gereformeerde kerk, Giessendam en Neder-Hardinxveld.
* Er is niets nieuws onder de zon – Gereformeerde kerk
* Sliedrecht 1853-1978 – J.van Leeuwen.
* Maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het staatsregt getoetst – Mr. Groen van Prinsterer.
* De Afscheiding van 1834 = deel 2 Dr. C.Smits.
* Archief Gereformeerde kerk Sliedrecht.
* Kruis dominees – dr. F.L. Bos.
* Handelingen en verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde kerk (1836-1869)
*Eerdere afleveringen In eerdere afleveringen (zie onderstaande nummers) verschenen reeds de volgende artikelen aangaande kerkgeschiedenis.

* Van Over-Slydrecht; nr. 2.De Hervorming; nr. 2.
* De afscheiding 1834; nr. 5.
* Chr. Afgescheiden Gemeente Sliedrecht; nr. 6.
* Kerk en overheid in Sliedrecht in de 16-e eeuw en de 17-e eeuw; nrs. 6, 7 en 9.
* De nieuwe serie van de kerkgeschiedenis is gestart in nummer 31 van de periodiek van de OVS.

02 – Kerkgeschiedenis

In het Groningse plaatsje Ulrum is de ‘afscheiding’ begonnen op 14 oktober 1834.

In de 19-e eeuw is er in kerkelijk Nederland nogal het een en ander gebeurd. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis, al moet tegelijk ge­steld worden dat ondanks al die scheidingen / scheuringen in de kerk de weg van het GELOOF is open gebleven. Daarmede is volgens mij duidelijk dat de kerk, hoe jammerlijk verscheurd dan ook, MEER is dan een menselijke instelling.

Kerk-0201-Ds De CockBegin van de afscheiding
In het Groningse plaatsje Ulrum is de “Afscheiding” begonnen op 14 oktober 1834.
In het jaar 1829 deed ds. H. de Cock zijn intrede in Ulrum.
Hij onderscheidde zich niet van de meeste predikanten in die dagen.
De diepte van zijn schuld tegenover God was hem vreemd.
De grootheid van het alles omvattend verlossingswerk van Christus was hem onbekend.
Maar in Ulrum waren eenvoudige vrome mensen, zoals een zekere Klaas Kuipenga, die tot Ds. De Cock zei: “Indien ik ook maar eene zucht tot mijne zaligheid moet toebrengen, dan ben ik voor eeuwig verloren”.Dit was voor Ds. De Cock ongehoorde taal en bracht hem tot onderzoek van de Bijbel en de belijdenisgeschriften.
Hij is toch de predikant…..
Hij moet de weg naar de zaligheid wijzen…..
Maar dat hij dit niet in volle ernst vanuit de Bijbel en de belijdenisgeschriften gedaan heeft, was voor hem een schokkende ervaring.Dan gaat hij opnieuw lezen en studeren en bidt tot God om licht en inzicht. In plaats van over de deugdzame mens die het zelf wel kan, preekt hij nu over de rijkdom van de genade van Jezus Christus, waardoor een mens behouden kan worden. De kerkgangers in Ulrum merken het: de dominee preekt anders. Hij brengt geen mensen woorden, maar Gods Woord !!!

Slecht daglicht
Dit soort prediking en diverse zaken daaruit volgend brengen ds. De Cock in een slecht daglicht bij de kerkelijke besturen, (classis, provinciaalbestuur enz.) Hij wordt voor twee jaar met verlies van traktement geschorst.
Door velen wordt aangedrongen zich af te scheiden van het Nederlands Hervormd kerkgenootschap, maar daar mist ds. De Cock nog de vrijmoedigheid voor.
Als in oktober 1834 onverwacht een medestander, ds. H. P. Scholte uit Doeveren (N.Br.), ds. De Cock in Ulrum komt bezoeken, vraagt de kerken­raad hem om vrijdagavond 10 oktober in een kerkdienst voor te gaan. De kerkklokken luiden op een ongewone tijd. Op de vrijdagavond zit de kerk zit echter wel vol. Er worden kinderen gedoopt en daarna preekt ds. Scholte.
Velen gaan gesterkt naar huis en wensen dat ds. Scholte ook zondag in de diensten zal voorgaan.
Kerk-0202-Ds ScholtenMaar dat gaat niet door. Volgens de regels van de classis zal ds. Smith uit het naburige Leens de dienst waarnemen en daarvan wordt niet afgeweken.

Zondagmorgen na de dienst wordt de kerk door de politie gesloten en bewaakt. Toch leidt ds. Scholte die zondagmiddag een dienst. Dit gebeurt vanaf een boerenwagen in het weiland achter de pastorie. Vele honderden komen in het open veld naar de hagenpreek luisteren.
Na deze gebeurtenissen wordt het ds. De Cock duidelijk dat hij niet langer mag zwijgen.

Maandagavond 13 oktober 1834 roept hij de kerkenraad bijeen en deelt deze mede, dat hij zich gaat afscheiden van het Neder­lands Hervormd kerkgenootschap. De gehele kerkenraad volgt hem.
Er wordt een akte van Afscheiding of Wederkeer opgemaakt en door allen ondertekend.

Het nieuwe kerkenraadsboek in Ulrum geeft het volgende verslag:
“Dinsdagavond den veertiende Oktober 1834 hebben wij, na biddend en knielend opzien tot den HEERE, ons afgescheiden van den valsche kerk en in de mogendheden des HEEREN het ambt aller gelovigen aangenomen, hetwelk Hij, de HEERE, de Almach­tige, den Eenige en Drie-eenige God bevestige!” Met psalmgezang en dankzegging is de plechtigheid besloten.

De Afscheiding was een feit geworden
Zodra de “Afscheiding” in Ulrum in het land bekend wordt, volgen er in meer plaatsen groepen mensen, die “om den gewetenswil” het Nederlands Hervormde kerkgenootschap verlaten.Verschillende predikanten worden geschorst of door de regering op een niet mis te verstane manier tot de orde geroepen.
Het hoofd der kerk, Z. M. Koning Willem I, verklaart dat die ‘zogenaamde gereformeerde kerken’ zonder des Konings toestemming geen wettig bestaan zullen hebben.
Indien toestemming wordt verleend mogen de samenkomsten der Afgescheidenen door niet meer dan 20 personen bezocht worden. Als daarvan wordt afgeweken zal de gerechtelijke macht ingrijpen. En dat is ook op vele plaatsen in ons goede vaderland gebeurd.

Volksoproeren
Vele Afgescheidenen worden ter verantwoording geroepen voor de rechtbank en veroordeeld tot niet geringe geldboetes en gevan­genisstraffen.
Soldaten worden ingekwartierd bij hen die als “Afgescheiden” bekend staan. In sommige plaatsen, waar het ‘openbaar gezag’ het laat afweten omdat het maar die ‘Afgescheidenen’ betreft, vinden volksoproeren plaats. Een aantal opgetekende gebeurtenissen …“Te Oenkerk zijn 25 soldaten bij 5 huisgezinnen, waarvan de hoofden leden der afgescheiden gemeente zijn, ingekwartierd. In een der huizen, waarin slechts eene woonkamer, die door man, vrouw en 5 kinderen wordt bewoond, zijn niettegenstaande de bedlegerigheid der vrouw, acht soldaten gehuisvest.” “Te Leerdam is het goed van den ouderling G. H. Overkamp, op de markt publiek verkocht. Dit ter zake van een der vonnissen waarbij hij is veroordeeld tot een boete van f 295,56 “ “De huizen van 17 leden van de gemeente van Amsterdam, waarvan men vermoedt, dat deze wellicht tot vergaderplaats zullen dienen, worden door de politie bewaakt.” “Te Drogerham is een onzer armoedigste broeders, die geen geld heeft om de boete te betalen, gevangen gezet .”
“In Bunschoten waar de Afgescheidenen samen komen op een schip, om zo de vervolging te ontwijken, worden zij met sabel en geweerkolf aan land gejaagd.” “Een predikant in Ommen wordt met een landloper opgesloten. Later moet hij, geëscorteerd door de politie, te voet naar Deventer. Daar aangekomen wordt hij direct in de gevangenis opgesloten.” Dominee H. P. Scholte raakt in zijn gemeente Doeveren ook in moeilijkheden. Dit gebeurt nadat hij in Ulrum bij zijn ambtsbroeder is geweest
Wat in Ulrum gebeurd is, is ook bekend geworden bij het classicaal bestuur van Heusden.
De dominee werd op 20 oktober 1834 geschorst vanwege deze “misdaad van eenen ergelijken aard en tevens geruchtmakend”.
Zijn kerkenraad en gemeente tekende op 1 november 1834 ook een “Acte van Afscheiding”. In december werd ds. Scholte door het provinciaal kerkbestuur geschorst.

Kerk-0203-Biesbosch preekAlblasserwaard
In 1835 preekt en werkt de afgescheiden predikant Scholte ook in de Alblasserwaard. Zo is hij op 12 augustus 1835 in Langerak. In het achterhuis van Gerrit Demper leidt hij een kerkdienst.
De volgende dag houdt hij vanaf een boerenwagen op het weiland van Demper een “hagenpreek”. Deze wordt bijgewoond door minstens 2000 mensen uit de verre omtrek. De preek gaat over Romeinen 4 : 5. De politie is aanwezig, maar registreert alleen.

In 1835 wordt een vertrouwelijk schrijven verzonden van het Ministerie van Godsdienstzaken aan de classis van Dordrecht. Daarin wordt verzocht om een rapport op te stellen over de ‘Afscheiding” in hun ressort.
Een gedeelte daaruit:

Papendrecht: “Wel eenige neiging tot separatisme. Niemand heeft zich openlijk onttrokken.Giessendam: “Zo’n 47 personen, het grootste deel van den arbeiden­de stand, diep onkundig en dweepziek. Op gezette tijden zijn er des Zondags bepaalde Godsdienstoefeningen, die ook door niet afgescheidenen vrij druk worden bezocht.Sliedrecht: “Daar heeft zich 1 persoon afgescheiden. Hij kan lezen noch schrijven, is rondventer van aardappelen en kool op een kruiwagen. Zijn naam is Kornelis Brandwijk, maar wordt algemeen “Keesje het Poesje” genoemd. In het begin waren er wel meer leden, die naar Almkerk en Veen gingen om daar ds. Gazelle Meerburg en ds. Van Rhee te beluisteren, maar nu is daartoe de gelegenheid afgesneden.” In de notulen van de Nederlands Hervormde gemeente te Sliedrecht worden weinig bijzonderheden vermeld over de beginperiode van de ‘Afscheiding’.

Vermeldenswaardig is wel
Kornelis Brandwijk keert in 1838 weer terug naar de Nederlands Hervormde gemeente.Over ene Jan Kraaijeveld wordt geschreven dat hij op zondag 7 januari 1838 zijn kind wil laten dopen. Nadat hem de doop­vragen zijn gesteld (waarin de zinsnede voorkomt “de waarheid zoals in de kerk alhier geleerd wordt) antwoordt hij: ”Voorzover zulks overeenkomt met Gods Woord en de formulieren JA !”Als de predikant, (waarschijnlijk ds. G. L. v. d. Kuip) hem ver­zoekt met ja of nee te antwoorden zegt Kraaijeveld: “Voor ditmaal genoeg geantwoord.” Het gevolg was dat de doopsbedie­ning niet door ging. In de notulen wordt vermeld dat deze man overhelt naar de dweepzuchtige gevoelens dezer dagen. Later is het kind toch gedoopt in tegenwoordigheid van de moeder. Op 27 november 1841 wordt vermeld dat Jan Kraaijeveld zich afgescheiden heeft van de kerk.

Pas in 1853 wordt in Sliedrecht een Christelijke Afgescheiden gemeente gesticht. Tot die tijd ging men in Giessendam naar de kerk. Een volgende keer lezen we hoe de Sliedrechters in Giessendam mede het kerkelijk leven stichtten.

“Afscheiding” Sliedrecht en omstreken
De afscheiding in Sliedrecht krijgt in eerste instantie gestalte in Giessendam.
De stichting van een Chr. Afgescheiden gemeente in Sliedrecht is pas in 1853. Tot die tijd behoorde men tot de gemeente in Giessendam.
Hoewel het niet ondenkbaar is dat in de beginperiode ook bijeenkomsten in Sliedrecht geweest zijn.
Vooral in de eerste jaren mochten de bijeenkomsten, op bevel des Konings (Willem I), maar door maximaal 20 personen worden bijgewoond. Waren er meer dan 20 en het werd ontdekt dan stond er een fikse boete op.

Aan de benaming Christelijk Afgescheiden gemeente is een verhaal verbonden. Deze naam is uit nood geboren, want juist de naam Gereformeerd was de Afgescheidenen dierbaar.
In 1836 is Koning Willem I, onder bepaalde voorwaarden, bereid vrije uitoefening van hun godsdienst toe te staan.

Op 5 juli 1836 volgt er een Koninklijk Besluit:
De naam GEREFORMEERD of HERVORMDE gemeente mag niet gebruikt worden.
Zij moeten zelf zorg dragen voor de kosten verbonden aan hun erediensten en verzorging der Armen.
Zij kunnen nooit aanspraak maken op de bezittingen, inkomsten of rechten van de Nederlands Hervormde kerk, of enig ander in dit rijk erkend kerkgenootschap.
Zij moeten een verzoek indienen, waarin genoemde verkla­ringen zijn opgenomen bij de burgemeester.
Dit ‘Koninklijk’ Besluit was een aanleiding tot een diepgaand meningsverschil onder de afgescheidenen.

Helaas vertaalde dit zich in een scheuring.

Zij vormden een groep onder de naam ‘Gereformeerde kerk onder het kruis’.
Hun bezwaren waren dat:
… Zij geen erkenning bij de over­heid wilden aanvragen
… De naam ‘Gereformeerd’ niet wilden opgeven.

Ds. Sterkenburg
Ook was er een stroming die moeite had met de koers, die door bepaalde voorgangers binnen de ‘Afscheiding’ werd ver­kondigd. Ze misten daarin de ‘oude schrijvers’, of beter gezegd, de geest van de ‘Nadere reformatie’. (bevinding)
Deze groep had aanhang in Giessendam en in Sliedrecht. De naam van ds. Bastiaan Sterkenburg is daaraan verbonden.

Van ds. Sterkenburg is bekend dat hij een gemeente diende die zowel uit leden van Giessendam als uit Sliedrecht bestond.
Ook komen er namen voor die zowel bij de eerste als bij de tweede groep worden genoemd. Er was, denk ik, nogal wat ‘grens­verkeer’ in de eerste jaren.
Of de later gevormde Vrije Gereformeerde gemeente in Slie­drecht, die rond 1876 gesticht is, een voortzetting van deze groep was, is moei­lijk te zeggen.
Op die Vrije Gereformeerde gemeente komen we later op terug.

Diverse boetes
De groep mensen, die al vanaf 16 okt. 1835 bijeenkwam in Giessendam, bestond uit leden van deze regio, waaronder ook Sliedrecht.
Zoals gezegd was ertussen de genoemde groep “Sterkenburg” en de leden die vanaf 1835 bijeen kwamen in die periode nogal wat ‘grensverkeer’.
Zij, die vanaf oktober 1835 regelmatig in groepjes van 20 personen bijeen kwamen, vormden de eerste gemeente die voortkwam vanuit de “Afscheiding”.
Waarschijnlijk waren er in Sliedrecht ook van die ’20 personen bijeenkomsten’ waar meestal een preek gelezen werd en soms ook een predikant voorging.
Het aantal van – 20 – werd nogal eens overschreden. Van Giessendam is bekend dat er diverse boetes werden opgelegd vanwege die wetsovertreding van 20 personen.
Bijvoorbeeld:
De beklaagden van de overtreding der wetten op het houden van ongeoorloofde bijeenkomsten worden veroordeeld op 16 mei 1838.
Krijn de Haas, 58 jaar, griendbaas, wonende te Neder-Hardinxveld krijgt f. 50, – boete; Dirk Verheij, 50 jaar wonende te Neder-Hardinxveld f.30, – boete + de kosten.
Op 24 december 1839 worden deze personen opnieuw veroordeeld vanwege een samenkomst bij laatstgenoemde. Verheij heeft een preek gelezen. Boete voor ieder f.100, –
Op een moment kwam er wat meer ruimte, Het Koninklijk Besluit van 5 juli 1836 en het verlangen naar een wat regelmatiger kerke­lijk leven was een reden. Ook als de naam Gereformeerd niet werd genoemd was dat een ‘voordeel’.

In 1839/40 werden er landelijk 72 aanvragen ingediend.
Het merendeel werd afgewezen, omdat:
… het leden­aantal te gering zou zijn;
… men een pand in eigendom moest hebben voor de erediensten;
… men twijfelde aan de financiële draag­kracht van de gemeente.

Begin 1840 wordt een rekest bij Koning Willem I ingediend om te komen tot een stichting van een Christelijk Afgescheiden gemeente. De Afgescheidenen te Giessen-Oudekerk, Neder-Har­dinxveld- Giessendam en Sliedrecht voeren beraad.

Kerk-0204-dsDs. Gazelle Meerburg
Ds. Gazelle Meerburg uit Almkerk werd ingeschakeld om voorbereidingen te treffen tot het stichten van een gemeente.

Tijdens deze periode (voor­jaar 1840) kwam van het ministerie van Eredienst het volgende bericht:
Bij koninklijk Besluit van 6 juni 1840, werd het verzoek om vrijheid voor een Chr. Afgescheiden gemeente te Giessendam e.o. afgewezen.

Redenen
* De afgescheidenen zouden niet in staat zijn te voorzien in de kosten van eredienst en armen;
* Zij doen niet blijken in het bezit te zijn van een geschikt huis of lokaal voor hun Godsdienstoefeningen.

Toch ging men door om te komen tot een geregeld kerkelijk leven. Op 6 juli 1840 werden te Almkerk ouderlingen en diakenen bevestigd van “eene verenigde afgescheidene Gereformeerde gemeente van Sliedrecht, Giessendam, Hardinxveld, Giessen-Oudekerk en Giessen-Nieuwkerk”.

Ambtsdragers
Tot opzieners zijn voor Sliedrecht geroepen als ouderling: Jan Poulusse Visser en Kornelis Westerhout en Johan Pieter Loch als diaken.
Dit waren de eerste officiële ambtsdragers sedert de afscheiding.
Hoewel er sinds 6 juli 1840 een kerkenraad bestaat, komt de gemeente nog steeds niet gezamenlijk maar in groepen van 20 personen bijeen. Hierbij gaat een ambtsdrager voor.
Intussen wordt een 2e  rekest verzonden aan Koning Willem I.
Er komt verlichting vanuit Den Haag.

Willem II
In november 1840 is er een troonsopvolging. Koning Willem II laat merken dat hij de geloofsvervolging wil doen ophouden. Militairen mogen niet langer worden gebruikt.
De eerste kerk van Ds. Gezelle Meerburg, ²de schuur van Branderhorst” te Almkerk.Op 4 januari 1841 krijgen de officieren van Justitie opdracht om tot nader order geen vonnissen in deze zaken ten uitvoer te leggen. De mogelijkheden om erkenning te krijgen worden verruimd.
Uiteindelijk… op 6 mei 1841 wordt het bij Koninklijk Besluit bekend dat de ‘verzochte toelating’ verleend wordt.

Vrijheid bereikt
De vrijheid is bereikt. De Chr. Afgescheiden gemeente te Giessendam en omstreken kan zich nu voor een eigen kerkgebouw en kerkelijk leven gaan inzetten.
Uit het eerste lidmatenboek blijkt dat te Giessendam 82 personen tot de gemeente behoren, te Hardinxveld 52, te Giessen-Oudekerk 28, te Giessen-Nieuwkerk 5 en te Sliedrecht 101.
De dankbaarheid voor de verkregen vrijheid is groot. Vrijwillige bijdragen voor een eigen kerkgebouw worden ingezameld. Alle geringschatting ten spijt brengt men f.2800,- bij elkaar.
Zondag 28 november 1841 werd het nieuwe kerkgebouw in gebruik genomen. Ds. G.F. Gezelle Meerburg uit Almkerk leidt de eerste dienst in de nieuwe kerk.
De kerk stond aan de oever van de Giessen. Buitendams, naast de Gereformeerde kerk. (Vrijgemaakt)Het is nu een schoenhandel. Aan de zijkant kun je in het metselwerk de ronde bogen van de kerkramen nog zien.

01 – Kerkgeschiedenis

Inleiding
Al lange tijd leek het ons een goede gedachte de rubriek over kerkgeschiedenis, die in de beginjaren van onze periodiek verscheen, weer op te nemen. Toen een van de auteurs van de vroeger opgenomen artikelen, Jan van Leeuwen, recentelijk tot het bestuur van de Oudheidkundige Vereniging toetrad en hij benaderd werd door de redactie van dit blad, werd het idee werkelijkheid. We hopen hiermee een interessant facet van onze plaatselijke geschiedenis voor u tot leven te brengen.

Over de geschiedenis van het kerkelijk leven door de eeuwen heen is veel geschreven; het beslaat uiteindelijk toch een tijdvak van tweeduizend jaren.
In onze woonplaats is van het prille begin weinig bekend, maar je mag ervan uitgaan dat er in deze buurten bij het vorige millennium de kerk in een bepaalde vorm aanwezig was.

Tot het jaar 600 na Christus waren de bewoners van ons land onkundig van het Christelijk geloof.
Uit Frankrijk en Engeland, waar de Christelijke kerk reeds geplant was, kwamen de eerste boodschappers naar ons land.
Willebrord, gekomen uit Engeland, was een van de leidende figuren, en op school hebben we vroeger geleerd dat in het jaar 754 Bonifatius bij Dokkum werd vermoord.

Karel de Grote
Karel de Grote, een groot Frankisch vorst (768 – 814), heeft veel voor de verspreiding van het Christelijk geloof gedaan. Met grote ijver steunde hij de ‘zendelingen’ om ook dit deel van zijn rijk te ‘Christianiseren’.
Hij ging zelfs zover dat bij blijvende afkeer van het ‘evange­lie’ de mensen gedwongen werden tot de Doop?!

Ook bij vorige millennium
Het grondgebied van Sliedrecht hoorde onder het bisdom van Utrecht.
De naam van het ambacht Sliedrecht wordt pas voor het eerst genoemd op 2 mei 1064 in een charter (oorkonde) van de bisschop van Utrecht.
Bij de werkzaamheden van de restauratie aan de kerktoren 1953-54 bleek bij onderzoek van de fundering dat bij de bouw van de toren gebruik gemaakt was van een oudere fundering.
Deskundigen stellen dat die fundering vermoedelijk dateert van vóór het jaar 1000.
Daarom kunnen we aannemen dat ook bij het vorige millennium de kerk in ons woongebied aanwezig was.

Nu is er over de geschiedenis van de kerk in de Kerkbuurt, of zoals gezegd wordt ‘de Grote Kerk’, al het een en ander gepubliceerd. Te denken valt aan hetgeen b.v. W. Bos, daarover heeft geschreven.

Ook in oudere nummers van ons verenigingsblad is door verschillende mensen
(P. Gort, J. Braaksma e.a.) geschreven over de geschiedenis aangaande de Nederlands Hervormde gemeente.
Of de geschiedenis van deze kerk daarmee voldoende tot zijn recht is gekomen, is een open vraag…

Misschien is door verder onderzoek en beschrijving nog een beter beeld te verkrijgen.

Ik heb in 1986 een begin gemaakt om over de kerkgeschiedenis van de 19e eeuw te schrijven.
Het is echter bij een begin gebleven…..

Op 12 maart 1991 is door mij een lezing gehouden voor onze vereniging onder de titel ‘De Sliedrechtse kerken naast de Ned. Herv. gemeente’.

Het is mijn bedoeling om de draad der kerkgeschiedenis in Sliedrecht weer op te nemen. De tekst die in 1986 is geschreven in ons verenigingsblad en ook de tekst van de lezing in 1991 zal hierin mee genomen worden.

Kerkelijke ontwikkelingen vanaf de Afscheiding
Kerk-0101-afscheidingen

Kerken naast (uit) de Nederlands Hervormde Kerk
In de 19e eeuw is er in kerkelijk Nederland nogal het een en ander veranderd. Het gaat niet om de mooiste bladzijde uit de kerkgeschiedenis…… al moet tegelijk worden gesteld dat ondanks al die scheidingen / scheuringen in de kerk de weg van het geloof is open gebleven. Daarmee is duidelijk dat de kerk, hoe verscheurd dan ook, MEER is dan een menselijke instelling.

Maar nu de geschiedenis
Tot de Franse revolutie (1795) was de kerk in ons land (plaats) de Gereformeerde kerk. Andere kerkgenootschappen, zoals de Rooms-Katholieke, de Lutherse, de Oud-Katholieke, de Doopsgezinde en Remonstrantse werden slechts gedoogd. Zij hielden hun erediensten veelal in zogenaamde schuilkerken. Aan de buitenkant leken het gewone huizen, zodat zij in het straatbeeld niet opvielen. In Amsterdam is dit op het Begijnenhof nog duidelijk te zien.

Als in 1813, na de Napoleontische tijd, de prins van Oranje vanuit Engeland in ons land terugkeert, breekt er een “nieuwe tijd” aan.
De prins wordt Koning Willem I en er wordt orde op zaken gesteld. Politiek en maatschappelijk. Wie was deze eerste Koning der Nederlanden?
Hij is vooral bekend gebleven om de stugge vlijt waarmee hij zich meer dan een kwart eeuw zich heeft ingezet voor het vervullen van zijn koninklijke plichten. Die strekten zich naar zijn mening uit over alle levensterreinen, dus ook over de kerk.Oude plannen om de kerk te hervormen werden door hem weer ter hand genomen.
Op 6 januari 1816 werd door de synode aan Z. M. Koning Willem I het ‘Algemeen Reglement’ ter goedkeuring aangeboden.Zo werd de Gereformeerde kerk van Nederland….. Nederlands Hervormd. De kerk moest naar de geest van de mens en niet naar de Geest van Christus geleid worden. De kerk moest zich voegen naar de regering.
Aan het staatshoofd en het Ministerie van Godsdienstzaken was men voortaan verantwoording schuldig. Zij bepaalden welk beleid er gevoerd zou worden.

Thuiszittende mensen
Ook waren er in die tijd veel Conventikels, dit zijn samenkomsten van gelijkgezinde vromen, ook wel genoemd “gezelschappen” of “thuiszittende mensen”.
De oorsprong van dit conventikelwezen ligt in de 17e eeuw en wordt aangeduid onder ‘De Nadere Reformatie’.
Het doel was samenkomen om elkaar te ‘stichten’. Dit door het spre­ken over de gereformeerde leer en de persoonlijke geloofsbeleving. Deze ‘gezelschappen’ werden vaak naast of in plaats van officiële kerkdiensten gehouden.
Essentiële leerstukken werden geloochend. Aan de tucht hield men de hand niet. Van strikte handhaving der oude belijdenis en de ‘Dordtsche kerkorde’ was geen sprake.

Standsverschil
Ook de sociale factor mag niet vergeten worden. Het verzet van het ‘gewone’ volk tegen het heersende kerksysteem was duide­lijk aanwezig. Het ‘standsverschil’ bestond in die tijd nog in alle hevigheid.
De ‘aanzienlijken’ en de door hen gevormde besturen (maatschappelijk en kerkelijk) hadden alle macht in handen.
Klachten over de predikanten betroffen niet alleen de “LEER” maar ook hun hoogmoedige opstelling tegenover de ‘gewo­ne’ man.

Roepstemmen
Het uit Zwitserland overgekomen Reveil riep tot opwekking. Da Costa ontwikkelde zijn bezwaren tegen de “geest der eeuw”.
Rampen, een cholera-epidemie, de oorlog met België, maakten omstreeks 1830 de mensen des te meer onrustig. Velen zagen er roepstemmen in tot bekering, van Gods wege komende tot land en volk.

32 – De Albert Schweitzerschool

De Albert Schweitzerschool aan de P.C. Hooftlaan

School-3101De Merwestreek meldt:
Kennelijk met groot plezier zijn de kinderen, die zijn aangewezen het nieuwe schoolgebouw aan de P.C.Hooftlaan te  bevolken in feestelijke optocht naar hun nieuwe home getrokken. Vol trots voeren zij zelfvervaardigde ‘mammoetschoolattributen’ met zich mee en de spandoeken laten geen enkele twijfel bestaan aan het doel van hun vreugdevolle opmars, die een alleszins geslaagde finale betekent van een lofwaardig origineel initiatief van hun leiders. Lief en teer klinken hun stemmetjes in de hal en met vertederde aandacht luisteren de gasten van het gemeentebestuur.

School-3102Nadat het speciaal voor dit doel geschreven lied ten einde is, verricht de heer Koekkoek, inspecteur bij het L.O. de symbolische openingshandeling door een gordijn weg te trekken waarna het door de Gorkumse beeldhouwer Jan van Munster ontworpen Schraffito, voorstellend de Vier Heemskinderen, gezeten op een paard, zichtbaar wordt. (Zie achter de leerlingen).

Dit alles geschiedt nadat burgemeester Van Hofwegen een groot aantal gasten uit de onderwijswereld, raadsleden, architect en aannemers eerder in de raadzaal heeft verwelkomd. Bijzonder verblijd is hij dat inspecteur Koekkoek  bereid is gevonden de openingsceremonie te verrichten. In auto’s is het gezelschap naar de nieuwe school gereden. Iedereen is vol lof over het gebouw, een sieraad voor de gemeente.
School-3103
Mooie woorden
Weer terug in het raadhuis biedt de heer G. Kila, voorzitter van de afdeling Sliedrecht van de Nederlandse Onderwijzers Vereniging, gelukwensen aan. De heer Hans, hoofd van de Prins Bernhardschool vergelijkt de school met een ‘mooie werkplaats’. Verder voeren nog het woord de heer P. v. d. Blom als voorzitter van de afdeling Sliedrecht van Volks Onderwijs, de heer M. Geelhoed namens de Centrale Ouderraad en de heer Jac. Hus namens het ‘Architectenbureau Hus en Oskam’ en aannemer M. Stout. Ds. Verweijs biedt namens de Vereniging van Chr. Onderwijs gelukwensen aan. Tenslotte spreekt het nieuwe hoofd der school, de heer C. Verweij.

Onderstaande kanttekeningen komen uit een afscheidsboek dat het scheidende schoolhoofd Cor Verweij krijgt aangeboden:

School-3104
Klas van Corrie Unk

School-3105
Klas van Wim Harmsen                             

 

 

 

 

 

 

 

 

Het jaar 1962 is voor schoolhoofd Cor Verweij en de leerkrachten Corrie Unk en Wim Harmsen een bijzonder jaar. Als bekend is wanneer de nieuwe openbare Albert Schweitzerschool van start zal gaan, breken er drukke tijden aan. Enthousiast gaanb ze van start met het uitzoeken van nieuwe leermiddelen. De opening is gepland in het schooljaar in 1962-1963. Op 3 september 1962 gaat de school van start met de leerjaren 1, 2 en 3. Voorlopig wordt onderdak gevonden in de Jan Ligthartschool. Door vertraging in de bouw wordt het nieuwe schoolgebouw  uiteindelijk 8 januari 1963 geopend.

Bij de inrichting komt heel wat kijken. Veel tijd wordt door het personeel gestoken in de keuze van de leermethoden. Hoofdonderwijzer Verweij legt nogal wat bezoeken af bij inspecteur Koekkoek ter goedkeurig van de gekozen boeken. Helaas gebruikt deze nogal eens het rode potlood om het een en ander te schrappen. Intussen lopen vertegenwoordigers de schooldeur plat. Het meubilair wordt zelfs een nachtmerrie en blijft zo tot vele maanden na de opening van de school.

Op maandag 7 januari, een dag voor de opening, moet de school nog grotendeels worden ingericht. Pas tegen 4 uur ’s middags arriveren de tafels, stoelen en schoolborden.

Op hetzelfde moment worden de boeken geleverd. Met hulp van collega-schoolhoofd Dik Hansum en zijn echtgenote Lidy wordt de gigantische klus geklaard. De opening was apart, zo niet een primeur. De hele kerstvakantie is het personeel en een aantal oudercommissieleden druk bezig.

Uiteindelijk is alles voor elkaar gekomen en kan men met voldoening terugkijken op wat bereikt is.

Al in het eerste schooljaar wordt een toneelstuk tijdens de ouderavond opgevoerd. Legendarisch is wel de opvoering ‘De sloffen Aboe Kasim’. Elk jaar op 5 december brengt de Sint een bezoek aan de school. Zijn stoel staat al klaar en de van tevoren gemaakte op- en aanmerkingen zitten in zijn boek geplakt. De kinderen zijn onder de indruk en soms krijgt er iemand zelfs een standje! Na zijn bezoek aan de school stapt de Sint in zijn volkswagentje met open dak op weg naar de volgende school.
School-3106

De schoolreizen zijn elk jaar een hoogtepunt in het schoolleven. In de loop der jaren zijn een aantal vaste routes opgebouwd:

Siedrecht-Efteling-Drunense duinen-Sliedrecht.

2.  Sliedrecht-Amersfoortse dierentuin-Spakenburg varen op het IJsselmeer-Sliedrecht

3.  Sliedrecht-Rhenen dierentuin-Arnhem-Sliedrecht

De indeling van de dag was bijna altijd hetzelfde. ’s Morgens om 8.30 uur in de bus – er waren altijd kinderen, die om 7.30 al klaar stonden – en meteen een flink stuk rijden. Dan een bezoek aan een speeltuin, waar wat gedronken wordt. Daarna wordt ergens gespeeld. Het fijnste was dat in de Drunense duinen. Heerkijk voetballen of verstoppertje spelen. Leuk is het varen met de botters op het IJsselmeer. De schoolreis dagen geven een herinnering aan een fijne, prettige en gezellige dag.

Het grootste evenement is ieder jaar de 3-daagse school, onder andere naar ‘De Bosbeek’ te Lunteren. Hier zijn ook de Henri Dunantschool en de Plesmanschool aanwezig.

Hoogtepunten zijn wel: Het spannende verhaal bij de lampions, de vlaggenroof en het eten van griesmeelpap.

De boekenmarkt op school wordt door de ouders goed bezocht. Door de reclameactie heeft de school steeds een goede verkoop. Van de opbrengst wordt o.a. een marktkraam gekocht.

In het derde jaar van het bestaan begint de Albert Schweitzerschool aan de sportwedstrijden mee te doen. Het resultaat is nihil. In het vierde jaar wordt met gemak de finale van het schoolvoebaltoernooi gehaald.

In de finale tegen de Gereformeerde school wordt voor het eerst de beker gewonnen. Later is er zelfs een jaar dat alle prijzen die er op sportgebied te winnen zijn in de prijzenkast van de school terechtkomen: de schoolvoetbalbeker, de eerste prijs van het pupillentournooi, de hardloopbeker en de korfbalbeker. Afscheidnemende zesdeklassers bieden een prachtige bekerkast aan, waarin alle bekers en medailles een mooi plekje krijgen.

De laatste werkdag van het schooljaar 1966-1967 krijgt Cor Verweij een bericht uit Lochem. Hij vertrekt naar deze plaats. Met gemengde gevoelens ‘verwerken’ de personeelsleden dit. Blij voor hem, bedrukt door het feit dat ze hem zullen moeten missen.

School-3107
Cor Verweij en burgemeester Van Hofwegen met enkele leerlingen en ‘klaarovertjes’
in de buurt van de Albert Schweitzerschool.

Dit verhaal over de Albert Schweitzerschool sluiten we af met de personeelslijst over de beschreven periode.

Cor Verweij, hoofd der school van 01-01-1963 tot 001-10-1967
Corrie Unk van 01-01-1963 tot 17-08-1964
Wim Harmsen van 01-01-1963 tot 01-07-1966
E. Treffers den Boer van 16-09-1963 tot 01-10-1968
Eddie van Bergen van 16-09-1964 tot 01-08-1968
Korrie van Genderen van 08-06-1965 tot 01-08-1966
Henk Bos van 15-08-1966 tot 01-03-1969
Truus van den Langenberg 15-09-1966 tot 1967
M.v.d. Anker 1967

31 – School 4 – Jan Ligthartschool – deel 2

 

School-3101
Jan Ligthartschool

De wind niet mee
In de vorige aflevering merkten we al dat de school qua groei over het hoogtepunt heen was. Dit zal in de komende jaren steeds meer merkbaar worden. Is er in 1961 al sprake van het al dan niet kunnen handhaven van de 10e leerkracht, drie jaar later telt de school nog slechts 7 leerkrachten.

School-3102
Dr. Albert Schweitzerschool

Hiervoor zijn wel een paar redenen aan te geven. In de eerste plaats veroudert een buurt, neemt het aantal gezinnen met jonge kinderen af. Een feit waarmee elke school te maken heeft. Daarnaast is er de planologische blunder om op geringe afstand een nieuwe openbare school, de Dr. Albert Schweitzerschool, te bouwen. Achteraf is dit natuurlijk eenvoudig vast te stellen, maar in de jaren ’60 houdt men kennelijk rekening met een sterke uitbreiding van Sliedrecht en een toename van het aantal schoolgaande kinderen.
De leerkrachten kunnen de aandacht nog volledig richten op de kinderen in hun klas die hun door het hoofd der school, de heer Kila, is toebedeeld. De schoolvergaderingen vinden 3x per jaar plaats. In december, april en tegen de zomervakantie zit men na schooltijd 1 à 2 uur om de tafel.

 

Aan het eind van het kalenderjaar wordt een tussenbalans opgemaakt. Zwakkere leerlingen, afwijkend gedrag en verzoeken om leermiddelen zijn de meest opvallende bespreekpunten. In april komen zaken als de viering van Koninginnedag, het schoolvoetbal in de paasvakantie, de N.O.T. ( Nederlandse Onderwijs Tentoonstelling), de rapportbesprekingen met de ouders, de schoolreizen en ouderavonden aan de orde.

De derde vergadering in het schooljaar wordt gewijd aan de klassenindeling voor het volgende schooljaar. Wellicht zal er in de ‘wandelgangen’ nog wel het een en ander besproken zijn, maar daar is niets van terug te vinden. De vergadercultuur laat voorlopig nog wel even op zich wachten.

Beroering
Heeft men tot nu toe in alle rust kunnen werken, in 1962 ontstaat beroering. De komst van de nieuwe school aan de P.C. Hooftlaan, de Dr. Albert Schweit-zerschool, betekent een versnelde daling van het leerlingenaantal voor de Jan Ligthartschool.

School-3103
Ouderavond op de Jan Ligthartschool

Nieuwe school
De heer Verweij, de heer Harmsen en juffrouw Unk starten na de kerstvakantie in 1963 op de nieuwe school en met hen gaat een deel van de jongere kinderen mee. Over de verdeling van de leerlingen is men het verre van eens! De onderlinge verstandhouding is sterk verstoord. De heren Kila en Verweij puzzelen, maar komen niet tot een oplossing. Pas vier jaar later zal Dr. Albert Schweitzerschool een aantal leerlingen overhevelen naar de school aan de Thorbeckelaan.
School-3104

Namen van personeelsleden
Bij het begin van het schooljaar 1963/1964 telt de Jan Ligthartschool nog 8 leerkrachten, maar de 8e hangt aan een zijden draadje. Op de ‘loonlijst’ staan dan: juf Den Oude, mevrouw Van der Kooy, de heren Den Bakker, De Bruijn, Teeuw, Groeneveld, schoolhoofd Kila en invaller Kriekaard. De laatstgenoemde moet midden in het schooljaar vertrekken en men gaat verder met 7 leerkrachten. April 1964 worden mevrouw Smit en  de heer J. Buijs door voorzitter Kila verwelkomd. Kennelijk is juf Den Oude dan vertrokken. Zij wordt niet meer op de personeelslijst van juni 1964 vermeld.

I.Q. – test
De school laat de leerlingen deelnemen aan een I.Q.- test. De heer Teeuw heeft hier kritiek op. Hij spreekt van een momentopname waarbij de factor ijver niet meetelt. Ook het zuiver schrijven behoort niet tot de meting, Bovendien zit men met de moeilijkheid hoe men de uitslag aan de ouders zal meedelen. “Moet men het I.Q bekend maken, of verdient het aanbeveling alleen te vermelden of een kind voor een nader te tak van onderwijs in aanmerking komt?” Waarbij natuurlijk de vraag komt, of men de ouders inzage in de test kan weigeren. Deze hebben nota bene zelf de kosten voor de test betaald! Helaas vinden we in de notulen geen antwoord op de vragen terug!

Op verzoek van de heer De Bruijn en met enthousiaste bijval van de heer Buijs wordt besloten dat er voortaan ’s middags thee zal worden gedronken in de klas. Mevrouw Smit zal hiervoor zorgen. Minder vrolijk is men als de heer Kila in december 1964 meedeelt dat de Jan Ligthartschool het volgend cursusjaar weer een leerkracht minder zal tellen. De vertrekkende leerkracht kan overgeplaatst worden naar de Henri Dunantschool. Onderling moet men maar uitmaken wie zich vrijwillig wil aanmelden. Uiteindelijk zal de heer Den Bakker vertrekken.

School-3105Schoolreizen
Voor de schoolreizen blijven diergaarde Blijdorp, Amsterdam, Harderwijk en het Openluchtmuseum geliefde reisdoelen. Met de Dr. Albert Schweitzerschool zijn met betrekking tot overplaatsing van leerlingen naar de Jan Ligthartschool geen vorderingen gemaakt. Voor het nieuwe leerjaar zijn slechts 26 leerlingen ingeschreven. Een versterking van het leerlingenaantal zit er, ondanks de nieuwbouw aan de Vogelenzang, niet in. Hier komen voornamelijk oudere mensen te wonen. In juli 1965 twee komen lokalen van het gebouw aan de Dr. De Visserstraat leeg te staan. Mevrouw Smit zien we niet terug bij het onderwijsteam. Voor haar in de plaats lezen we mevrouw De Looff-Passenier. Ook financieel is het geen vetpot. De heer Teeuw krijgt nul op het rekest als hij te horen krijgt dat er nog met het oude materiaal verder gedaan moet worden. Geen geld om nieuwe boeken e.d. aan te schaffen! Zelfs de aanschaf van een platenspeler gaat het budget te boven! Wel komt er, op verzoek van mevrouw Van der Kooy, een kastje waarin de sportprijzen kunnen worden opgeborgen. De klacht rond vernielingen aan het schoolgebouw neemt toe. De haken van de buitendeuren zijn voor de zoveelste maal kapot gemaakt…

De heer T. de Bruijn wordt in 1966 benoemd tot hoofd van de Boerhaaveschool. De nieuwe notulist wordt de heer Buijs. Nieuwkomer is juf Nieuwpoort. Hierbij wordt echter vermeld dat dit wellicht van korte duur zal zijn daar zij in januari 1967 in verband met het dalende leerlingenaantal naar de Dr. Albert Schweitzerschool zal worden overgeplaatst. Een leerlingenaangifte van 30 kan niet voorkomen dat de school over het geheel genomen 19 leerlingen te kort zal komen om de 6e leerkracht te handhaven. Juf De Looff vertrekt en de heer P. Brakman meldt zich na de kerstvakantie in 1967. Gelukkig kan schoolhoofd Kila een optimistisch geluid laten horen. Hij meldt dat er alsnog leerlingen van de Dr. Albert Scweitzerschool zijn overgeplaatst naar de Jan Ligthartschool. Hierdoor blijft juf Nieuwpoort behouden voor de school.

In 1968 weer een nieuwe leerkracht, de heer Homan, die direct tot notulist wordt gebombardeerd. Hij is gekomen in de plaats van de heer Buijs. Deze is benoemd tot hoofd van de Dr. Albert Plesmanschool. Kritiek is er vanuit de laagste klasse op de methode ‘Ik Reken’. Verder is er vraag naar een klassenbibliotheek voor de zaakvakken. Schoolhoofd Kila erkent dit en verwijst verder naar de Openbare Bibliotheek waarvan veel leerlingen lid zijn. In 1969 valt het woord ‘Speelleerklas’. Veel valt er echter niet over te zeggen daar de ambtelijke molens weer eens langzaam werken. Juni 1970 wordt juf Treffers verwelkomd. Zij vervangt tijdelijk de zieke mevr. Van der Kooy. Vanuit de 6e klas gaan 8 leerlingen naar de MAVO, 3 leerlingen naar de lagere technische school en 5 naar de vakschool voor meisjes.

Tijdens de rondvraag komt nog de drang naar vernieuwing van de leerstof naar voren. De heer Kila  antwoordt hierop dat de heer Lissenburg, zijn opvolger, hiervoor de aangewezen persoon is.

School-3106
Afscheidsfoto van het vertrek van de heer Kila van de Jan Ligthartschool in 1970.
Hier in gezelschap van personeel en oudercommissieleden.
Zittend, geheel links, zijn opvolger: de heer B. Lissenburg

 

30 – School 4 – Jan Ligthartschool

School-3001In de Merwestreek van vrijdag 10 juli 1953 wordt melding gemaakt van het feit dat Sliedrecht twee scholen rijker is geworden. Woensdag 8 juli wordt door burgemeester Winkler de opening verricht van het nieuwe gebouw aan de Thorbeckelaan.

Een dag later wordt de school door de jeugd ingenomen. Kennelijk is men zeer tevreden over het bereikte resultaat. “Het moet een genoegen zijn in deze omgeving les te kunnen geven, maar ook om het te ontvangen,” is één van de gehoorde opmerkingen.

Burgemeester Winkler verwelkomt tijdens de opening vele genodigden onder wie de inspecteur van het lager onderwijs in de inspectie Gorinchem, de heer Koekoek. Tevens is aanwezig het bestuur van de vereniging voor Christelijk Onderwijs, immers een gedeelte van het gebouw zal voorlopig bestemd zijn voor de Prinses Ireneschool van genoemde vereniging.

Dank wordt gebracht aan degenen die aan de totstandkoming van het gebouw bij hun arbeid hun beste krachten hebben gegeven. Het door de architecten Groeneveld en De Kluiver ontworpen gebouw wordt door de eerste burger van Sliedrecht zelfs het mooiste in de gehele inspectie Gorinchem genoemd. De aannemer is de firma A. Brandwijk.

School-3002
G.Kila (schoolhoofd)

Namens de ‘medebewoners’ wordt het woord gevoerd door ds. Verweijs, voorzitter van het schoolbestuur. Vele sprekers volgen hierna, o.a. inspecteur Koekoek, de heer Koppelaar namens de Sliedrechtse Onderwijzers Vereniging, de heer T. Rietveld die namens het personeel van de ULO-school een zeer waardevolle oude versie van de Winkler Prins Encyclopedie aanbiedt. (Helaas zullen de boekwerken jaren later bij een inbraak gestolen worden.)

Verdere sprekers zijn J. Boer (Centrale Ouderraad), G. Klootwijk (Collega-Hoofd), J. A. Bakker (Volksonderwijs), de heer Visser (Oudercommissie) en de heer De Landgraaf ( Oud-Wethouder). Een woord van dank wordt gesproken door de beide schoolhoofden; de heren Kila (school 4) en Van Dijk (Prinses Ireneschool).

Over het bouwwerk werd gemeld dat het een dominerend geheel zou blijven voor de omgeving. De dakconstructie werd geroemd voor haar isolerende functie. Door de watersnoodramp van februari 1953 had een ernstige stagnatie plaatsgevonden. De muren hadden op bepaalde plaatsen zoveel water tot zich getrokken dat men de nadelige gevolgen hiervan ondervond. Een feit waarmee het gebouw in latere tijden steeds zou blijven tobben. Het sauswerk dat bij de opening nog tot later datum werd opgeschort, zou op bepaalde plaatsen los blijven laten.

De school werd gebouwd als een zogenaamde hallenschool en telde acht lokalen, waarvan vier stuks op de parterre en vier op de verdieping. Om de school te betreden waren twee hoofdentrees aangebracht.

Via de vestibules kwam men in een grote hal welke een oppervlakte had van 7 x 16 meter. Om deze hal waren vier leslokalen, de garderobes, de kamer van het hoofd der school en de toiletten gegroepeerd. Deze laatste waren in één ruimte ondergebracht, gescheiden in een jongens- en meisjesafdeling. De bovenverdieping had een gelijke indeling.

De leslokalen, waarvan de vloeren met linoleum waren bedekt, waren ruim 7,5 x 7,5 m. Geroemd werd de voortreffelijke lichtinval in de lokalen. De hallen lagen op het noorden en konden prima gebruikt worden voor filmvoorstellingen en ouderbijkomsten.

Tenslotte vermelden we dat de ruime speelplaats (800 vierkante meter!) die in blokpatroon was betegeld, de aangebrachte fietsenstallingen naast de hoofdingangen en de op het zuiden gelegen fraaie schooltuin.

School-3003
Hal benedenverdieping

Van de beginjaren van school 4 (1953-1957) hebben we helaas weinig kunnen terugvinden. Enige tijd heeft de school een V.G.L.O.- afdeling gekend, zeg maar de 7e en 8e klas. Als we oude personeelsfoto’s bekijken zien we daar de snelle groei van het leerlingenaantal op terug. Schoolhoofd Kila met twee onderwijzeressen en op een latere foto zien we een aantal van 10 leerkrachten.
School-3004De groei gaat duidelijk ten koste van andere scholen. De trek naar de ‘Nieuwe Uitbreiding’ is in de jaren ’50-’60 groot! De school groeit uit haar jasje. Intussen heeft de Prinses Ireneschool een eigen gebouw. School 4 maakt dan gebruik van twee noodlokalen. Dit zijn lokalen in de beneden- en bovenhal. Ruimte voor het houden van een ouderavond is er in de school al niet meer. Uitgeweken wordt naar een zaal boven café Schalk in de Kerkbuurt!
School-3005
Notulenboek

Het oudst teruggevonden notulenboek begint op 18 november 1958.

In het eerste verslag vinden we de namen terug van de leerkrachten: Kila, Teeuw, Poletiek, Fopma, Van der Kooy, Hulst, Verwey, Van der Blom, Den Braven en notulist Ouwerkerk.

Gesprekspunt is o.a. de aanpak van het vak handenarbeid. Men wil wel werken zoals het leerplan dat aangeeft, maar de financiën laten dat niet toe. Schoolhoofd Kila maakt het personeel duidelijk dat hij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor het niet werken volgens het leerplan wat betreft het vak handenarbeid.

In het leerplan vinden we ten aanzien van handenarbeid het volgende:

Het aantal lesuren varieert van 1 uur per week (klas 1) oplopend tot 3 uur per week in klas 6. Speciale technieken in de hoogste klas zijn o.a. linoleumsnijden, poppenkastpoppen maken, kartonarbeid, houtarbeid en raffiawerk.

School-3006De vergaderziekte heeft duidelijk nog niet toegeslagen. Met twee tot drie bijeenkomsten per jaar heeft men het wel gehad. Hoofdzakelijk leerlingbesprekingen en klasseverdelingenonder het personeel vullen de agenda. Verder noteren we afspraken aangaande sinterklaasvieringen, de kerst- en de ouderavonden.

In 1959 geeft de heer Kila aan dat de school nog steeds groeiende is. Er staan 388 leerlingen ingeschreven. Op een drietal na het benodigde aantal om een 11e leerkracht te kunnen verwelkomen. Het grootste aantal leerlingen trouwens dat de school ooit zal tellen!

Vermeldenswaardig is de discussie over al dan niet aanschaffen van een nieuwe projectielantaarn. Bij het oude toestel branden de kostbare lampen dikwijls door. De oudercommissie zal bij moeten springen. Uit het schoolfonds – bijdrage via de portemonnee van de ouders – zal een gedeeltelijke bijdrage gevraagd kunnen worden!

Geen uitbreiding
Cursus 1959-1960 telt de school toch 10 in plaats van de gewenste 11 leerkrachten, alle pogingen bij B & W en de inspecteur voor het lager onderwijs ten spijt. Mevrouw Hulst vinden we niet terug in de klassenverdeling. Wel een nieuwelinge, mevrouw Poletiek.

School-3007Voortgezet Lager Onderwijs
In 1960 komt er een einde aan de V.G.L.O.-afdeling van school 4. Deze vorm van onderwijs zal voortaan alleen nog kunnen bestaan als zelfstandige school! Het is een ministeriële beschikking waar niet aan te tornen valt. Merkwaardigerwijs geldt het besluit niet voor het bijzonder onderwijs. Voor school 4 heeft dit een aantal consequenties. De handhaving van de 10e leerkracht komt in gevaar. Het schoolhoofd zal vanaf nu les gaan geven aan de leerlingen van een lagere school klas, i.p.v. zoals gebruikelijk aan de V.G.L.O.-groep. De heer Den Braven vertrekt en wordt opgevolgd door de heer Harmsen. Voor juf Fopma komt mevrouw De Gruyter in de plaats.

In 1961 komt er meer ruimte vrij binnen het schoolgebouw. De noodlokalen in de hallen verdwijnen en twee klassen krijgen voortaan les in het gebouw dat tot nu toe dienst deed als ‘Baggerschool’. Dit is op de ruimte tussen de Talmastraat en de Dr.

De Visserstraat. Nieuweling T. de Bruin en ‘oudgediende’ Ouwerkerk genieten de eer aan de ‘overkant’ te mogen werken. Verder zijn nieuw de juffen Den Ouden en Unk.

We missen in de personeelslijst de heer Van der Blom. Hij is benoemd tot hoofd van school 2. De ruimte in de hallen wordt in de kerstvakantie benut voor tentoonstellingen van de ‘Stichting Sliedrechts Museum’ en het ‘Bouwfonds Ned. Gemeenten’.

 

29 – Schoolhoofd Hakkenes

 

Een interview – afgenomen in 1949 – met schoolhoofd Hakkenes.

Bewerkt en van foto’s voorzien door Bas Lissenburg.

Eerder informeerden we u in deel 24 over de periode ‘Van Neutegem’ aan de Gereformeerde School. Nu richten we de schijnwerper op de periode  van zijn opvolger,  de heer Hakkenes. De jaren (1922-1940) zijn terug te vinden in deel 18 van deze serie. We maken een overzicht tot en met het jaar 1955. De heer Hakkenes bereikt in dat jaar de pensioengerechtigde leeftijd. De informatie ontlenen we aan het ‘Gedenkboekje’ uitgegeven bij het 60 jarig bestaan van de school in 1949 en aan het boekje ‘Meer dan het gewone’, geschreven door Jan van Leeuwen ter gelegenheid van het 100 jarig bestaan van de Gereformeerde School.

School-2901
Meester Hakkenes

Nu hebben wij Hakkenes, knap en zogaar als bovenpiet hier voor de klas.
En vrienden, hij speelt heus het zaakje wel klaar, zijn lessen zijn helder als glas.

Hij blaakt steeds van ijver, de school loopt gesmeerd.
Een vriendelijke baas en toch zo geleerd.
Hij rookt steeds zijn pijpje met smaak.
En alles is fijn in de haak.”

Zo dichtte een oud-leerling bij het 40-jarig bestaan der Gereformeerde School. Dezelfde oud-leerling  zit in 1949 tegenover de heer Hakkenes in de bestuurskamer van de school om een interview af te nemen in verband met het a.s. 60-jarig jubileum.

“Hij blaakt van ijver”, jawel, op woensdagmiddag om zes uur nog bezig in de school met schoolwerk en administratie. Achter hem aan de wand hangt een verzameling foto’s in lijst, welke de herinnering levendig houdt aan de eerste steenlegging van het schoolgebouw. De voorstelling van deze plechtigheid wordt geflankeerd door de portretten van de toenmalige bestuursleden: Ds. C. J. Bos, ere-voorzitter, en voorts: W. Meijer, C. M. van Rees, P. Rijsdijk, G. Smelt, J. de Haan, G. B. van der Vlies en B. Prins.

Het geheel is wat verkleurd, het papier is geel geworden en de portretten doen ouderwets aan. Ze zijn ook al meer dan 40 jaar oud. Daarnaast hangt een foto van de heer A. Baars Azn., onze trouwe penningmeester, die wij tijdens de bezetting door de dood verloren zijn. Zelden hebben wij iemand ontmoet, die met zoveel nauwgezetheid en liefde de belangen van de school heeft gediend.

School-2902Loopbaan
Wij laten de heer Hakkenes iets vertellen over zijn loopbaan. Hij presenteert een sigaret; de tijd, dat hij zijn pijpje rookte, schijnt voorbij. Harm Hakkenes is op 13 juni van het jaar 1890 te Wildervank (provincie Groningen) geboren. Aan de Chr. School te Stadskanaal genoot hij lager onderwijs, terwijl hij zijn opleiding kreeg aan de Chr. Normaallessen te Stadskanaal, waarvan hij de eerste kwekeling was, die ingeschreven werd. Reeds op 18-jarige leeftijd behaalde hij zijn onderwijzersakte, n.l. op 12 april 1909.

Er was toen een groot gebrek aan onderwijskrachten. Reeds voordat men examen deed, kreeg men een verzoek van één of meer schoolbesturen,om bij slagen bij hen in dienst te treden. Men stond als het ware bij de deur van het examenlokaal de geslaagden op te wachten!

De jonge Harm had dan ook direct een betrekking als onderwijzer en we; aan de school te Nieuw Buinen. Zijn tweede plaats was Dedemsvaart waar hij de hoofdakte behaalde en het diploma ‘Schoolraad’. Het studeren zat de heer Hakkenes in het bloed, naderhand behaalde hij ook de aktes Frans en Duits. Na Dedemsvaart werd hij tijdelijk hoofdin Borger en later nog een half jaar onderwijzer in  Rijssen. Kort na het uitbreken van de eerste wereldoorlog, namelijk op 1 september 1914 werd hij gedurende acht jaar hoofd van de christelijke school te Luiten aan de Dedemsvaart.

Sliedrecht
Hij solliciteerde naar Sliedrecht en op een goede dag kwamen de heren Van Neutegem, De Haan en Van Houwelingen bij hem in de school om hem eens te horen. Kort daarop moest hij proefles geven in Sliedrecht, waarbij het voltallige bestuur aanwezig was. Als tijdelijk hoofd fungeerde toen de heer L. Boogaard. De proeflessen van de heer Hakkenes voldeden uitstekend en weldra volgde de benoeming en de installatie op 1 september 1922.

Toen de benoeming te Sliedrecht bekend werd, kreeg de heer Hakkenes te Lutten bezoek van een emeritus-predikant. Deze had er een paar uur reizen voor over gehad om hem te waarschuwen niet naar Sliedrecht te gaan. De bevolking zou daar zeer ruw en vechtlustig zijn en een onderwijzer had er geen leven!

Ondanks alles nam de heer Hakkenes de benoeming aan. Hij is er goed afgekomen. Geen enkele Sliedrechtse ‘kannibaal’ heeft ooit een poging gedaan hem op te eten. Integendeel, de heer Hakkenes heeft in Sliedrecht vele vrienden gemaakt. Hij voelde er zich al spoedig op zijn plaats; hij was met zijn gezin binnen korte tijd ingeburgerd.

Hakkenes, op en top onderwijzer in de beste zin des woords. Bescheiden van aard, is hij er nooit een voorstander van geweest om op de grote trom te slaan. Hij leefde voor de school en die school is voor hem onder alle omstandigheden nummer één. Op kalme, rustige wijze gaf hij onderwijs en hij beheerste daarmee de gehele klas en de gehele school. Ondanks dat er tijden zijn geweest, dat zijn gezondheid wel eens wat te wensen overliet,  bleef hij steeds met grote volharding op zijn post!
School-2903Ofschoon toegerust met grote kennis en ervaring ging hij nooit onvoorbereid de klas in. Vooral het hoofdvak in de Chr. School: het onderwijs in de Bijbelse Geschiedenis, heeft de liefde van zijn hart. Zou dit niet het geheim zijn van de rustige kracht, die van hem uitging en het gevoel van hartelijke sympathie, waardoor men in de omgang met hem getroffen werd?

“Eigenlijk is er niets bijzonders te vertellen”, zegt de heer Hakkenes als we praten over de dingen, die hij in zijn Sliedrechtse tijd heeft meegemaakt. De verhouding tot het bestuur is altijd uitstekend geweest. Enkele vroegere bestuursleden komen nog ter sprake, zoals de vroegere voorzitters, de heren A. van Wijngaarden en M. J. de Haan, de penningmeester A. Baars Azn., de heer Van Houwelingen, mannen die jarenlang de school met hun beste krachten hebben gediend.

Tal van onderwijzers en onderwijzeressen hebben onder de leiding van Hakkenes in de school les gegeven. Hakkenes wil geen namen noemen. Het zou onvoorzichtig zijn dit te doen. Je zou er zo maar een aantal vergeten en te kort doen … Alleen het personeel dat op het moment van het 60-jarig bestaan in dienst is, wil hij noemen. De heren K. Feringa, J. C. Lanser, C. Maasland, A. van Neutegem, en de dames H. F. van der Sluijs en M. van der Bijl.

School-2904Schoolhuis
Het oude schoolhuis is al jaren geleden afgebroken en in de tuin naast het schoolplein is een mooi ruim woonhuis gebouwd. De school heeft centrale verwarming en waterclosets gekregen. Het schoolplein is verbeterd en geheel betegeld. Door zuinig beheer is de gehele schuld, die op de gebouwen en terreinen rustte, afgelost.

Toen tijdens de Duitse bezetting de school werd gevorderd, hielden we ons hart vast. Na hun vertrek, lieten ze de school in een chaotische toestand achter. Maar zo spoedig mogelijk werd er flink aangepakt en de school werd weer geheel opgeknapt. Ondanks de grote gevaren is de school gespaard gebleven. Hier zijn we erg dankbaar voor!

Tegeltableau
School-2905

Bij het vertrek danken we de heer Hakkenes voor zijn verhaal. In de vestibule kijken we nog even naar het fraaie tegeltableau, aangeboden door de oud-leerlingen bij het 40-jarig bestaan. Een tableau met allerlei emblemen en voorstellingen gegroepeerd om de tekst:
“Leer den jongen de eerste beginselen naar den eisch zijn wegs, als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken”.
In het centrum van het tableau een opengeslagen Bijbel, de grondslag van al het onderwijs, dat op de school gegeven wordt.

Hieronder een overzicht van de jaren 1941-1956

1941
*Vanaf 1 januari wordt het verplicht gymnastiek op de scholen te geven.
*De school schaft een verbandtrommel aan.
*Het schoolbestuur besluit geen medewerking te geven aan het verzoek van B & W een opgave te doen of er joodse kinderen op de school aanwezig zijn, odat dit in strijd is met Gods Woord en het geweten.

1942
*Wegens kolenschaarste wordt de school 7 weken gesloten.

1943
*Er worden onderwijzers gevorderd voor de arbeid in Duitsland.

1944
*Slechts drie vergaderingen van het schoolbestuur. Deze zijn  verboden.
*Uit het jaarverslag: Lange tijd is de school door de Duitse horde bezet geweest. In oktober kwam de mof in onze school en werd het onderwijs lam gelegd.

1945
*In april worden de bovenlokalen vrijgegeven en komen de klassen om de andere dag. De school wordt na de bevrijding nog een week gesloten wegens tyfusgevaar.

1946
*Bij een van de bezoeken door bestuursleden wordt geconstateerd dat het nogal rumoerig is in alle klassen. Men is van mening dat dit nog een verschijnsel van de oorlog is.

1947
*Om het tekort aan personeel terug te dringen wordt aan dienstplichtige militairen vervroegd verlof verleend, zodra zij een benoeming krijgen bij het onderwijs.
* Het aantal leerlingen bedraagt 261.

1948
*51 leerlingen verlaten de school.

1949
*De school bestaat 60 jaar. Dit valt samen met het 40-jarig onderwijsjubileum van de hoofdonderwijzer Hakkenes.
*Besloten wordt een kleuterschool te openen uitgaande van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs.
School-2906

1950
*Op 5 januari wordt de kleuterschool geopend. Deze is ondergebracht in het schoolgebouw. Twee lokalen aan de oostzijde worden daartoe bestemd. Met 80 kinderen wordt begonnen onder leiding van juffrouw m. van der Bijl met hulp van juffrouw W. Blokland.

1951
*Het personeel van de school is als volgt samengesteld: schoolhoofd H. Hakkenes, K. Feringa, A.F. van Neutegem, A. C. Struik en de dames H. F. v.d. Sluijs, M. van der Bijl en M. de Rover.

1952
*Het onderwijs maakt zich op om de ‘geboortegolf’ op te vangen.

1953
*De school wordt getroffen door de watersnoodramp. Het meubilair wordt naar de bovenverdieping gebracht. Het water komt niet in de school. Wel is de school een week gesloten.
*Voor het eerst wordt gesproken over nieuwbouwplannen.

1954
*Het lidmaatschap van de tandartsendienst wordt aangevraagd.
*De nieuwbouwplannen komen in een stroomversnelling. Architecten Hus en Oskam. Aanbestedingsprijs firma Bakker uit Giessendam  fl. 195.000,=

School-2907
Gereformeerde school
Groen van Prinstererschool (1955)

1955
*Op 6 april wordt door de heer Hakkenes de eerste steen gelegd voor de nieuwe school aan de Frans Halsstraat.
*De heer Hakkenes gaat met pensioen. Hij wordt opgevolgd door heer J. C. Lanser uit Maassluis.
*Op 15 december wordt de school opgeleverd door de aannemer.

1956
*Op 3 januari wordt afscheid genomen van de heer Hakkenes. Deze was 33 jaar de school verbonden geweest.

28 – School 1 vervolg

 

School-2801
De omgeving van de vroegere school 1

We  vervolgen we het verhaal over School 1
Midden jaren ‘50 probeert de handel de scholen binnen te dringen. De hoofden van scholen worden benaderd door leveranciers van schoolboeken. Kennelijk ziet men van beide kanten wel brood in een handeltje. Helaas veroordeelt het College van B & W het commerciële handelen en dienen de schoolbehoeften gekocht te worden bij de plaatselijke boekhandel. De gemeente strijkt echter wel hierbij de gegeven 5% korting op.

Om de pijn te verzachten krijgt het hoofd van school 1 in wijk A, de heer Huisson, te horen dat er 10 jaar na dato alsnog tot uitkering zal worden overgegaan van geleden oorlogsschade. Het schadebedrag van f 250, = zou niet zonder slag of stoot worden vergoed. Een te summiere opgave van ‘vernielde leer­middelen, vermiste handwerken en vernielde schoolplaten’  vraagt om een nadere uitleg!

Nieuwe tijden breken aan
Een school heeft elk jaar een bedrag nodig voor de aanschaf van leermiddelen. Daar men een ach­terstand heeft geconstateerd in de afgelopen jaren, wordt in 1956 het jaarlijks door de gemeente beschikbaar gestelde bedrag fors verhoogd. In plaats van het oorspronkelijk begrote be­drag van f 7,50 kan men beschikken over een tientje per jaar. School 1 dient dat jaar rond te komen met een bedrag van f 1700,=, waaruit we het leerlingenaantal eenvoudig kunnen opmaken.

In hetzelfde jaar bereikt het hoofd der school een verzoek waarin hem gevraagd wordt of hij de invoering van schoolradio op prijs stelt…

Nuttig gebruik 
De bij vele Sliedrechters nog wel bekende sportleraar J. A. Broekhuis richt de eerste Slie­drechtse Sportschool op. Deze maakt gretig gebruik van het onlangs in school 1 geopende gymnastieklokaal. Dit tegen een vergoeding van ca. f 4,= per keer. Ook de sportvereniging ‘Sliedrecht Sport ’56’ vindt voor korte tijd een onderkomen in school I. Een duidelijk bewijs dat de verbouwing en samenvoeging van een tweetal schoollokalen tot een gymlokaal geen overbodig feit geweest is.

School-2802Zindelijkheid
Aan de sanitaire voorzieningen bij de scholen blijkt nog wel het een en ander te schorten. Op school 1 is het aantal wasbakken zeer beperkt en primitief. De geneeskundig inspecteur be­moeit zich midden vijftiger jaren met de zaak. Hij geeft de schoolarts opdracht maatregelen te treffen ter bestrijding van de onzindelijkheid. De hoofden van scholen worden op hun beurt opgeroepen preventief op te treden bij het in acht nemen van de hygiëne. De handen dienen na het gebruik van het toilet met water en zeep gewassen te worden en daarna afge­droogd aan een handdoek.

Tenminste eenmaal per dag moeten er schone doeken in gebruik worden gegeven. Deze handdoeken worden door de gemeente in bruikleen gegeven. Deze levert eveneens de zeep. Door de dienst van gemeentewerken worden de gebruikte doeken later opgehaald en na te zijn gewassen weer bij de scholen terugbezorgd. Verder wordt afgekondigd dat de toiletten dagelijks grondig gereinigd en gedesinfecteerd zullen worden.

Verwarming lokalen
Op het gebied van de verwarming van het gebouw valt weer een ander geluid te horen. Besloten wordt op 15 februari 1957 de kachel pas op 1 november aan te maken. Gelukkig wordt de mogelijkheid opengelaten om van de datum af te wijken indien de weersomstandighe­den dit noodzakelijk maken … Vakantiespreiding is in deze jaren al aan de orde. Het schijnt in 1957 een probleem te worden. In een schrijven dringt het Minis­terie aan op een spreiding.

Leerlingenaantallen
Op School II op de Uitbreiding buitendijks daalt in 1959 het leerlingenaantal dusdanig dat een leerkracht dient te verdwijnen. Gelukkig kan deze overgeplaatst worden naar school I. Het is de heer D. A. Hansum, later hoofd van de Plesmanschool en inspecteur voor het lager onderwijs in de regio Gorinchem.

School I telt op dat moment 150 leerlingen. School V te Baanhoek is de kleinste met slechts 105 leerlingen.School II wordt bezocht door 245 kinderen.

School IV is de grootste school met 385 leerlingen. Deze school, gelegen aan de Dr. De Visser­straat in een kinderrijke nieuwbouwwijk, heeft dan ook een zevende en achtste leerjaar binnen de schoolmuren. Aan deze situatie komt een eind met het schooljaar 1959-1960. De staatssecretaris wijst een verzoek van het gemeentebestuur tot handhaving van ge­noemde klassen af.

Diefstal en vrije tijd
Het dievengilde is al rond 1961 actief. Het hoofd van de school wordt er voor gewaar­schuwd geen geldbedragen van enige betekenis onbeheerd in de school achter te laten. In een openbare kleuterschool zijn de gelden van het school- en spaarfonds gestolen. Een beter bericht in hetzelfde jaar is de invoering van de vrije zaterdag. Het weekend begint voortaan op vrijdagmiddag. Zowel voor de leerlingen als de leerkrachten een positieve ontwik­keling.

Een nijpend personeelstekort zorgt op school 1 voor een tweetal opmerkelijke aanstellingen. In verband met ziekte van juffrouw Van Dorth komt in juli 1961als vervanger de heer B. Lissenburg, een beginnend onderwijzer. Aardig is hierbij te weten dat hij hierbij de juffrouw vervangt die hem in 1947-1948 in de 1eklas les gegeven heeft. Daar hij echter in september aan de studie voor hoofdonderwijzer moet beginnen, is het weer nodig naar een nieuwe vervanger om te kijken. Dat wordt – wat een tegenstelling – de gepensioneerde heer C. A. Klootwijk, oud schoolhoofd van school V.

School-2803
Klas 6 van school 1 (1961)

Leuk bericht
Van de secretaris van de Ouderraad voor de Openbare scholen, de heer T. Groenewegen, komt een leuk bericht. Aan de Vereniging voor Veilig Verkeer is door de gezamenlijke scholen een projector geschonken. Het College van B & W heeft kennelijk een gulle bui en besluit een bijdrage van 20 cent per leerling voor haar rekening te nemen. Het  schoolhoofd Huisson kan kennelijk de centen goed gebruiken, want binnen enkele weken dient hij de gevraagde declaratie in.

Opknapbeurt
Een ander verheugend bericht bereikt school 1 op 3 decem­ber 1962 als een vervroegde Sinterklaassurprise. De school krijgt een grondige opknapbeurt. Totaal is er door de raad een bedrag van f 13.020,= uitgetrokken. Het gaat hierbij o.a. om het aanbrengen van linoleumvloerbe­dekking, het vervangen van de verlichting en het aanbrengen van wasbakken in vier lokalen. Daarnaast vinden nog verscheidene andere dingen plaats, zoals het plaatsen van rijwielrekken en de aanschaf van kasten voor het opbergen van schoonmaak- en handenarbeidmateriaal. Kennelijk is de nood hoog! Het verslag aan de raad gericht, spreekt van ‘een zodanige staat van de school, mede in verband met de ouderdom van het gebouw, dat een aantal voor­zieningen niet langer uitgesteld kan worden.’

Door de aanpassing zou de school enigermate een vergelijking met de andere openbare lagere scholen kunnen doorstaan.
School-2804Het gebouw zal niet onder de naam ‘School I‘ de renovatie meemaken. Op 21 februari 1963 besluit de raad de school, gevestigd op het adres A 849, in het vervolg onder de naam ‘Boerhaaveschool’ door het leven te laten gaan. De verordening treedt op 1 maart 1963 in werking.

Op naar het einde
Drie maanden eerder is een start gemaakt met de schoolmelkvoorziening. Voorlopig nog als experiment. Men wenst eerst even na te gaan of het onderwijs niet al te zeer gestoord zal worden. De proef kan als geslaagd gezien worden. (De kinderen drinken later nog steeds school­melk, alhoewel de keuze voor de leerlingen intussen sterk uitgebreid is met karnemelk, halfvolle melk en chocomelk!)

De Boerhaaveschool, jarenlang een vierklassige school, lijdt duidelijk onder de vergrijzing van de buurt en de nieuwbouw in Slie-drecht binnendijks.

De school moet met ingang van het schooljaar 1963/64 weer een leerkracht inleveren. Juffrouw H. C. van Dorth, in dienst sinds 01-09-1929, en reeds enige tijd tobbende met de gezond­heid, krijgt op 1 april 1963 eervol ontslag.

School-2805
Juffrouw Van Dorth en de heer Huisson

Onderwijzer Hansum keert op zijn verzoek terug naar school II, op dat moment Henri Dunantschoolgeheten. Naast het hoofd der school, de heer C. L. Huisson, die per 01-01-1921 in dienst trad als onder­wijzer aan de school, zijn de onderwijzeres A.Bronkhorst-Merkens en onderwijzer A. Boogaard aan de school verbonden. De laatste werd direct tot waarnemendhoofd benoemd.

School-2806
De laatste personeelsfoto met de heer Huisson

 

Aan leerlingenwerving wordt door de scholen in samenwerking met de vereniging ‘Volksonderwijs’ gedaan. De propaganda voor de school is het College van B & W soms te gortig. Om overdrijving tegen te gaan wordt de hoofden te kennen gegeven dat met het aan­plakken van één blad per school moet worden volstaan.

Nadat het in de Sliedrechtse haven gelegen zwembad is gesloten, is er voor de kinderen van Sliedrecht geen gelegenheid tot zwemmen behalve in de rivier. In 1964 komt hieraan een eind. Het instructiebad ‘De Springplank’ aan de Hobbemastraat wordt dat jaar geopend. Ook de schoolkinderen krijgen daar zwemles.

In 1966 bereikt de heer Huisson op 19 maart de pensioengerechtigde leeftijd. Ruim 45 jaar is hij verbonden geweest aan de school. Zijn opvolger wordt per 1 april de heer T. de Bruyn. Hij neemt een driemansschool over, welke bij zijn afscheid zal zijn uitgegroeid tot een zevenklassige school. Dat is niet van de ene op de andere dag gegaan. De verhuizing van de school – intussen Rivierdijk 461 – naar het  nieuwe gebouw aan de Leeuweriksingel in 1968 is hier zeker debet aan. Het betekent wel het eind van een lange schoolhistorie aan de Rivierdijk in Wijk A.

27 – School in wijk A, school 1

School-2701We richten ons nu op de school in wijk A,  school 1.

School-2702
Schoolhoofd: Benjamin Groenevelt

Vroeger was het gebruikelijk, zoals eerder opgemerkt, de scholen te vernoemen naar het schoolhoofd. Zo werd school 1 in de volksmond lange aangeduid met de naam  ’t Groenevelde school. De latere straatnaam ’t Groenevelt herinnert aan het verleden. Naast de school was de bekende stoep ’t Orleans. Ook deze naam vinden we nu terug als straatnaam in de woonwijk De Grienden.

De school werd gebouwd op de plaats waar zich nu het woonwagenkampje langs de Rivierdijk bevindt. De opening vond plaats in 1883.

School-2703
Schoolhoofd: Burghout

In 1924 wordt de heer I. E. Burghout het nieuwe schoolhoofd. In 1939 bereikt hij de pensioen-gerechtigde leeftijd en vertrekt met zijn gezin naar De Bilt. Van hem op grootse wijze afscheid genomen tijdens een door de oudercommissie uitgeschreven bijeenkomst. Naast vele ouders zijn ook de burgemeester Popping, wethouder Van der Wiel, de gemeentesecretaris Van Dorsser, inspecteur van onderwijs de heer Brouwer, dokter Aberson, vele collega’s en oud-collega’s aanwezig.

Onder leiding van zijn opvolger, de heer Huisson, wordt de heer Burghout door de aanwezige leerlingen van de hoogste klassen toegezongen. Vervolgens heet de voorzitter van de oudercommissie, de heer G. Netten allen welkom. De heer Netten benadrukt het feit dat het vertrekkende schoolhoofd zijn werk altijd in opgewektheid en eenvoud heeft verricht. Als teken van dankbaarheid wordt de heer Burghout een schrijfbureau en een bijpassende lamp aangeboden.

Daar de wethouder van onderwijs, de heer De Landgraaf, wegens ziekte niet aanwezig kan zijn spreekt de burgemeester. Ook hij ziet het schoolhoofd node heengaan. De buurt waarin de school staat, Wijk A, schetst de burgervader als een arme buurt.  De heer Burghout leefde mee met de bevolking en deelde lief en leed. Juist daarom legt burgemeester Popping veel waardering in het feit dat de heer Burghout zoveel kon doen en voor velen een zegen kon zijn.

Naast zijn drukke baan als hoofd van de school had de heer Burghout tijd en lust voor het maatschappelijk leven. Zo was hij lid van de commissie tot wering van Schoolverzuim en lid van de Schoolcommissie. Verder was hij actief voor Volksonderwijs.
Ook de inspecteur van het onderwijs, de heer Brouwer, spreekt lovende woorden tot de heer Burghout. Namens het personeel spreekt het uit het personeel voortkomende nieuwe schoolhoofd, de heer Huisson, zijn collega toe.

School-2704
Personeel onder leiding van de heer Burghout.
Midden achter de heer Huisson

In het dankwoord van de heer Burghout zijn veel fijne opmerkingen te horen. Het valt hem toch wel moeilijk het woord te voeren op dit tijdstip. Hij memoreert aan de “goede oude tijd” waarin hij zijn loopbaan begon in een school met 70 leerlingen. Voor het onderwijs zeker geen goede periode… .

Ofschoon de gemeente Sliedrecht in de onderwijzerswereld niet al te gunstig stond aangeschreven en hij wel eens was gewaarschuwd niet naar het dorp aan de Merwede te gaan, heeft hij nooit van zijn stap spijt gehad. Vooral voor het werk van de oudercommissie heeft hij grote waardering. Voor de steeds ondervonden medewerking van de kant van het College van B & W spreekt hij zijn dank uit. Met een handdruk nemen velen afscheid van de familie Burghout.

Vele onderwijsgevenden
Aan de school is een hele reeks aan personeel werkzaam geweest. Het zou te ver voeren alle leerkrachten te noemen. We bepalen ons tot degenen die wat langer het gezicht van de school bepaalden. In 1939vinden we een paar bekende namen terug op loonlijsten. Dat zijn de kwekelingen met akte A. W. de Landgraaf Jr., P. C. Parel en H. van den Dool. De laatstgenoemde zou later in Sliedrecht een eigen handelsinstituut ( H.I.S.) stichten. Zij genoten een inkomen van  500 gulden per jaar. De heer De Landgraaf valt kennelijk in de smaak, want hij wordt nog hetzelfde jaar benoemd tot waarnemend hoofd.

School-2705
Schoolklas met de heer Vogel

A(rie). W. Vogel, ook op voetbalgebied bekend, treedt in 1940, een week voor Wereldoorlog II uitbreekt, in dienst van school 1.

In 1943 wordt in Sliedrecht een school voor voortgezet lager onderwijs (V.G.L.O) gesticht. Als hoofd wordt benoemd de eerder genoemde De Landgraaf Jr. die daarmee toch wel een bliksemcarrière maakt. De heer Vogel wordt vervolgens, mede hierdoor, waarnemend hoofd aan school 1.

De zevende klas wordt afgeschaft. Het is de hoofden van scholen voortaan niet meer toegestaan leerlingen de zesde klas over te laten doen. Alle kinderen moeten de school na dit schooljaar te verlaten en “voorzover ze niet naar een andere onderwijsrichting gaan het on­derwijs op de school voor Voortgezet Lager Onderwijs volgen.”

In 1944 krijgt de school inwoning van de Christelijk Gereformeerde Zondagsschool ‘Het Mosterdzaadje’. Dit is ook het geval bij school 5 te Baanhoek.

In dit oorlogsjaar zien we dat de vrouw van het hoofd der school, juffrouw J. E. Huisson-Mackaay,  een drietal maanden als tijdelijk onderwijzeres weer aan het werk is gegaan.

Een brand in een der christelijke scholen en het heersende gebrek aan water noodzaakt het gemeentebestuur in mei 1945 tot een rookverbod in de school. Dit verbod is overigens be­stemd voor alle gemeenteambtenaren!

Kennelijk wordt met het schoolbezoek, direct na de oorlogsjaren, een loopje genomen. Een wijziging van de politieverordening geeft de agenten namelijk de machtiging om kinderen die zonder geldige reden tijdens de schooluren langs de openbare weg worden aangetroffen te brengen naar het hoofd der school ……

Begin 1947 wordt er vanuit het ministerie gewezen op mogelijkheid tot het bijbrengen van bijbelkennis aan de leerlingen. Het is duidelijk dat dit bij de kerkbesturen niet aan dovemansoren is gericht. De vereniging voor Vrijzinnig Hervormden ‘Onze Roeping Getrouw’ en de Kerkenraad der Nederlands Hervormde Gemeente geven te kennen gebruik te willen maken van de gelegenheid tot geven van godsdienstonderwijs op de openbare scholen. In 1948 wordt het lesrooster aangepast en een begin gemaakt met de godsdienstlessen. De leerlingen van de hoogste klassen maken kennis met ‘juffrouw’ Doets, dominee Eichhorn en later met dominee Balkestein.

Aan de school zijn in 1948 vier leerkrachten verbonden; t.w. schoolhoofd Huisson, juffrouw van Dorth, meester Vogel en de pas benoemde meester Schilt.

Vanaf 1950 krijgen de leerlingen te maken met de schooltandverzorging. Hoewel, bij veel kinderen niet populair, begint de dienst aan een zeer nuttig werk.

School-2706
Zittend v.l.n.r. Meester Vogel, juffrouw van Dorth, schoolhoofd Huisson. Staand meester Vos

Meester C.Schilt houdt het voor gezien en voor hem komt de heer B.Vos uit Gorinchem in de plaats. Hij maakt al direct een valse start.  Nauwelijks begonnen met lesgeven,  moet hij gedurende vier weken de wapenrok aan in verband met herhalingsoefeningen aan.

De kinderen bezoeken de school zes dagen per week. Op woensdag- en zaterdagmiddag was er geen school. Soms noodt het gebrek aan brandstoffen het gemeentebestuur de school op zaterdag te sluiten. De lessen worden dan gegeven op woensdagmiddag. Ook in de winter van 1951 was dit het geval.

Gymnastieklolaal
Rond deze tijd heeft er een verbouwing van de school plaats. Hierbij wordt een tweetal lokalen verbouwd tot gymnastieklokaal. Een hele verbetering, want daarvoor was het behelpen geweest met het gymnastiekonderwijs. De oudste leerlingen gingen te voet naar het gymnastieklokaal (C 12) in de Kerkbuurt. Een onderneming die een hele middag vergde. Logisch dat dit niet we­kelijks voorkwam. De jongens die niet naar de godsdienstles gaan, moeten zich melden bij meester Vogel. Zij krijgen les in … voetbal. Meester Vogel wordt zodoende een ‘concurrent’ voor juffrouw Doets.

Ook de vakschool voor meisjes maakt gebruik van de lokaliteit in school 1. In 1954 komt aan de huurovereenkomst een einde.

Schoollokalen zijn in ook trek bij verenigingen. Soms geeft dit een reden tot klachten. Zo ge­beurt het wel dat de Harmonievereniging ‘Sliedrecht’ het lokaal tot na het afgesproken uur (22.00 uur) gebruikt en de buurt vergast op ongewenste marsen. In 1952 volgt een scher­pe vermaning aan het adres van de secretaris van de muzikanten. Ook de toneelvereniging ‘Onder Ons’ repeteert in een schoollokaal tegen een vergoeding van f 1,75 per avond. Hetzelfde bedrag wordt betaald door Jehova’s Getuigen op donderdagavond gebruik maken van een lokaal.

In 1952 kondigt een brief van burgemeester J. H. Winkler de bouw van een nieuwe school op de uitbreiding binnendijks aan. Voor school 1,  naar later zou later blijken, een besluit met ingrijpende gevolgen. De school wordt niet gespaard bij de watersnoodramp van 1 februari 1953. Gedurende een aantal weken is het onmogelijk, in verband met de wateroverlast en de kapotgevroren verwarmingsinstallatie, de school te gebruiken en vervallen de lessen. Meester Vogel wordt in 1954 tot schoolhoofd benoemd op het eiland Flakkee. Meester Vos wil niet achterblijven en kiest ook voor een eiland, het zonnige Aruba. De school heeft een tijdelijke opleving, want per augustus 1954 komt er een vijfde leerkracht bij.

School-2707Hoofdonderwijzer Huisson wordt bij-gestaan door, nog steeds juffrouw van Dorth,  juffrouw Boer, meester Van Oudheusden en meester Brand.
Het bruto maandsalaris van een beginnend leerkracht bedraagt zo rond de f 350,=.  Vakonderwijzer is de heer J. Broekhuis. Stoker van de kachels is G. Hommerson. Hij is in de zomermaanden badmeester van het zwembad in de Sliedrechtse haven. Jarenlang wordt de school schoongemaakt door mevrouw A. E. Vink-Verkerk.

26 – Een nieuw hoofd en een nieuwe school

In de vorige aflevering richtten we de aandacht op de Gereformeerde school. Deze keer de periode ‘Van Neutegem’. De informatie haalden we uit het ‘Gedenkboekje’ dat uitgegeven werd bij het 60-jarig bestaan van de school.

Een nieuw hoofd en een nieuwe school
De laatste keer brachten we de Gereformeerde School in de Schoolstoep, onder leiding van meester Bokhout, in herinnering. De informatie haalden we uit het ‘Gedenkboekje’ dat uitgegeven werd bij het 60-jarig bestaan van de school. Deze keer een nieuw schoolhoofd en … een nieuwe school.

School-2601In het najaar van 1906 ontving de heer J. Bokhout een benoeming tot hoofd van een Christelijke school te Tilburg, welke benoeming hij, na rijp beraad, aannam. Het kostte hem niettemin veel moeite de banden, die in Sliedrecht ontstaan waren, te verbreken. Hij nam een grote plaats in de harten der ouders, leerlingen en oud-leerlingen in en hij nam in december 1906 node afscheid.
Per 1 Januari 1907 werd hij hoofd der school in Tilburg. Bij zijn afscheid zongen de leerlingen: “De Heer zal u steeds gadeslaan” (Ps. 151 : 4)

School-2602Het schoolbestuur benoemde als zijn opvolger de heer A. F. van Neutegem, komend van Zutphen. De heer van Neutegem was te Ridderkerk geboren, had te H.I. Ambacht de lagere school doorlopen en had zijn opleiding genoten aan de toen daar bestaande Chr. Normaalschool. Hij was in 1900 geslaagd voor onderwijzer en in oktober 1905 naar Zutphen vertrokken, waar hij als eerste onderwijzer werd aangesteld. Hij behaalde reeds in H.I. Ambacht de hoofdakte met diploma Schoolraad, slaagde in Zutphen voor de akte Frans en verkreeg nadien te Sliedrecht nog de akten Wiskunde, Engels en Handelskennis.

In “De Merwebode” van 8 Februari 1907 vinden we vermeld de plechtige installatie van de heer A. F. van Neutegem als hoofd der Geref. School. Namens het Schoolbestuur werd het woord gevoerd door de heren Ds. C.J. Bos, P. Rijsdijk en J. de Haan en namens de kinderen en het personeel door de heer G. den Hertog. Daarna werd het nieuwe schoolhoofd toegezongen Psalm 134:3: “Dat ’s Heeren zegen op U daal’.

Streng, doch rechtvaardig
De schoolkinderen werden getrakteerd op limonade, wafeltjes en een sinaasappel en keken nieuwsgierig naar de nieuwe bovenmeester, die er, eerlijk gezegd, wel een beetje streng uitzag. Men voelde wel, dat het een man van gezag was. Bij zijn installatie sprak hij nog een extra woord tot zijn leerlingen en deelde hen mede, dat hij streng zou zijn, doch rechtvaardig.
Daar meester Bokhout een zeer zachtmoedig man was, viel deze mededeling van het nieuwe hoofd voor de schoolgaande jeugd niet mee en men was aanstonds van hem ontzien. Van de heer Van Neutegem ging een grote invloed uit op de leerlingen en op allen die met hem in aanraking kwamen. Hij sprak duidelijke taal en hij was een man met een onuitputtelijke werklust en ijver. Al spoedig bleek, dat hij de zaken van de school stevig in handen had en de puntjes op de i zette. De Bijbelse-, Vaderlandse- en Kerkgeschiedenis vertelde hij met gloed en overtuiging en hij wist daarmee de harten der jeugd in vlam te zetten. Hij was iemand die men nooit meer vergeet. Men hield van hem, ontzag hem en in zijn hart dweepte men met hem. Hij hield van flinke jongens en meisjes en had een hekel aan luiheid en slordigheid. Hem viel de eer te beurt dat hij, ruim een jaar na zijn komst, een nieuwe school mocht inwijden.

School-2603Nieuwe school
De oude school was te klein: er waren te weinig lokalen en de gehele inrichting voldeed niet meer aan de nieuwe eisen van de wet en hygiëne. In een oud eigendoms-bewijs, waarin is opgenomen een extract uit de notulen van een vergadering van de leden der Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs, lezen wij het besluit om het oude schoolgebouw in het openbaar te verkopen. Van het bestuur worden genoemd de heren P. Rijsdijk, voorzitter, J. de Haan, secretaris, C. M. van Rees, penningmeester, W. Meijer, G. Smelt, G. B. van der Vlies en B. Prins.

School-2604Op de 3e April 1908 had deze verkoping plaats, waarna de school verbouwd is tot arbeiderswoningen. Inmiddels was door de familie Van Haaften een nieuw terrein aangekocht, bestaande uit een woonhuis met grote tuin, waarop de nieuwe school gebouwd werd. De eerste steen werd gelegd door de heer A. Meijer, de man die de allereerste vergadering in 1881 gepresideerd had van de ‘Commissie tot oprichting van een school met den Bijbel op Geref. Grondslag’ en die jarenlang zulk een vooraanstaande plaats in het bestuur had ingenomen. In het voorjaar van 1908 werd de school in gebruik genomen: een flink gebouw met 6 lokalen, bestuurskamer, een ruime vestibule met kapstokken, nieuwe schoolmeubelen, verschuifbare borden enz.

School-2605MULO
De heer Van Neutegem wist door zijn ijver en popula-riteit de school meer en meer tot bloei te brengen. In 1920 werd zij veranderd in een zg. 9-klassige school voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs (MULO).
School-2606Vele onderwijzers en onderwijzeressen hebben onder leiding van de heer Van Neutegem de school met ere gediend. Wij herinneren ons de heren: W. Kok, H. A. Broeksitter, J. N. F. van Drunen, C. de Boer, J. de Jong, A. van Wijngaarden, L. Boo-gaard, G. van der Zouwen en nog vele anderen en boven alles Mej. L.A. Harrewijn, wier naam wij met grote dankbaarheid vermelden. Met trouw en liefde heeft zij jarenlang haar taak aan de school verricht. Zij woonde jaren in bij het hoofd der school, wiens echtgenote en kinderen nog steeds hartelijke vriendschap onderhielden met “Tante Crees”.

School-2607Da Costaschool
In April 1922 werd opgericht de Bond van Chr. Scholen en op de Uitbrei-ding werd toen een U.L.O.-school gesticht, n.l. de Da Costaschool, welke op 1 septem-ber 1924 in gebruik werd genomen. De heer Van Neutegem werd tot hoofd van deze school benoemd. Op deze school heeft hij zijn krachten op buitengewone wijze ontplooid.

School-2608Gedenkteken
Op 13 oktober 1937, in de kracht van zijn leven, is hij vrij plotseling van ons heengegaan. God maakte een einde aan dit mooie werkzame leven. Zijn gedachtenis leeft in dankbaarheid onder ons voort, als van iemand die getrouw was in al zijn arbeid, aan wie God grote gaven gegeven had, die hij besteedde tot Gods eer en tot heil van de jeugd van ons volk en in vele andere takken van Gods Koninkrijk. De oud-leerlingen richtten een gedenkteken op boven zijn graf, hetwelk de gedachtenis levendig houdt aan onze onvergetelijke onderwijzer en vaderlijke vriend.

Bron: Gedenkboekje Gereformeerde School.
Tekst bewerkt door Bas Lissenburg.

25 – De Gereformeerde School

 

In de vorige aflevering richtten we de aandacht met name op de vroegere school 3, later Henri Dunantschool. Deze en een aantal volgende keren nemen we de Gereformeerde School onder de loep. De informatie haalden we uit het ‘Gedenkboekje’ dat uitgegeven werd bij het 60-jarig bestaan van de school.

School-2501
De tot woningen omgebouwde vroegere Gereformeerde School.
Aan de dijk wijnhandel Maasland.

Een eigen school
Op 9 oktober 1888 had achter de toenmalige Gereformeerde Kerk – later gebouw van de Merba – een kleine plechtigheid plaats. Enkele heren liepen de Zoutstoep gelegen naast de Gereformeerde Kerk af.

Zij begaven zich naar de consistorie. Het waren de heren van het schoolbestuur. Ook de dominee en een paar leden van de Kerkenraad waren aanwezig. In de voormalige pastorietuin was de fundering gelegd van de nieuwe school en thans zou de eerstesteenlegging plaats hebben. Enkele vrouwen uit de Zoutstoep stonden in de deur of keken over de blauwe horretjes, toen de dominee naar buiten trad met zijn zoontje, de kleine Rein Dijkstra.
School-2502Het metselgereedschap stond gereed en aan de troffel was wat dennengroen vastgebonden. Het was een heel ding voor de kleine jongen om het goed te doen, vooral omdat er zoveel mensen om hem heen stonden. Hij zou de eerste steen leggen van de nieuwe Gereformeerde School. Nauwelijks 3½ jaar oud, besefte hij nog maar weinig het gewicht van dit ogenblik. Maar hij bracht het tot een goed eind: de kalk en de eerste steen kwamen met enige hulp op de goede plaats en hiermee was de ceremonie afgelopen. Een eenvoudige, blauwe steen, naderhand in de gevel aangebracht, herinnert nog aan deze plechtigheid. Op deze steen staat gebeiteld :

School-2503Passen en meten
Het werd een eenvoudige school met drie lokalen. Het stuk grond, waarop de school gebouwd werd, was niet groot, maar met veel passen en meten kon de school er staan, al bleef er niet veel ruimte over voor de speelplaats. Dit laatste was wel zeer ongeriefelijk, vooral als men bedenkt, dat er soms ‘s winters tachtig overblijvers waren, d.w.z. kinderen, die ’s middags niet naar huis gingen om te eten, maar hun boterhammen in de school op aten.

De bouw had een aanvang genomen en de voltooiing volgde, tot spijt van een bepaalde groep van de bevolking, die het bouwen van een School met de Bijbel bespottelijk vond en zelfs erger nog : zich hier vijandig tegenover stelde.

School-2504Bokhout
In April 1889 werd de school geopend. Tot hoofd der school was benoemd de heer J. Bokhout uit Dordrecht, die zich met zijn zuster Pleuntje in het schoolhuis vestigde. Hij genoot een salaris van f 800.-. Als tweede leerkracht werd aangesteld de heer J. van Oostenga, komend van Strobos, op een jaarwedde van f 450.-.
Eenmaal per jaar werd hem gelegenheid gegeven zijn ouders te Strobos te bezoeken, waarvoor hij van het bestuur een toelage ontving van f 5.- ter bestrijding van de reiskosten. Hoewel wij deze dingen moeten zien in het licht van die tijd en in verband met de toen geldende lonen en prijzen, krijgen we toch een indruk van het offer, dat door de toenmalige onderwijzers is gebracht.

Indien zij bij het openbaar onderwijs waren gegaan, was hun salaris beduidend hoger geweest. Maar hun christelijk beginsel liet dat niet toe. Hulde aan deze mensen, die voor dit beginsel alles over hadden; die het een eer vonden ter wille daarvan, vaak kommer te lijden, teneinde de kinderen van ons volk in een Christelijke school op te voeden in de leer en vermaning des Heeren naar de eis van Zijn Verbond.

School-2505Zindelijk
De klassen waren toen een beetje groter dan thans. De heer Van Oostenga had de eerste- en tweede klas, samen ongeveer 70 leerlingen, terwijl het hoofd de rest onder zijn hoede had. De bewoners van de Zoutstoep hadden met een angstig hart de opening van de school tegemoet gezien. Daar was dan ook alle reden voor. ’t Was toen nog de tijd, dat bijna alle Sliedrechtenaren op klompen liepen. Ook toen was de Sliedrechtse zindelijkheid al spreekwoordelijk, zo ook in de Zoutstoep. Ging men zijn woning binnen dan trok men de klompen uit en liet ze vóór het schoongeschrobde straatje staan.

0, wee echter, toen daar 150 ‘lieve’ leerlingen de stoep af moesten naar de school. Geen klomp bleef op zijn plaats en het regende van stonde aan klachten bij het hoofd der school, de heer Bokhout. De goede man heeft zoveel als in zijn vermogen was, getracht de jeugd goede manieren bij te brengen; toch moest hij ondervinden dat de Sliedrechtse jeugd niet vrij was van baldadigheid, ook al ging ze op een christelijke school.
Veel hadden de jongens en meisjes op met de oude kosteres der Gereformeerde Kerk, Antje Pijl. Kregen de kinderen bijvoorbeeld straf, of werden ze tijdelijk in de keuken of op zolder van meester Bokhout opgesloten, dan was het Antje die zich het lot van de jeugd aantrok en die door een goed woord het leed van de gestraften kon verzachten. Zij trok partij voor de leerlingen, als een bewoonster van de Zoutstoep het te kwaad had tegen een hunner, die per ongeluk of wel met opzet het schone straatje “onte” had gemaakt.

Wanekers
School-2506Inmiddels was meester Bokhout gehuwd. Soms gebeurde het, dat ’s zomers aan de kant van de stoep de ramen openstonden. Het huis, waarin hij woonde, was niet al te droog en bij mooi weer werden daarom de ramen opgeschoven. De jongens gingen soms kikvorsen vangen in het slootje achter de school en stopten die behoedzaam in hun zak. Ongemerkt naderden ze het schoolhuis en mikten een hele serie grote “groene wanekers” door de openstaande ramen naar binnen. Dit tot grote schrik van de bewoners, als zij later de invasie bemerkten…

De heer Bokhout was een vroom en ernstig onderwijzer. Velen zullen met dankbaarheid terug gedacht hebben aan de tijd, die zij bij hem op de schoolbanken doorbrachten. Moeilijke tijden heeft hij hier meegemaakt. Met ernst en liefde en in veel gebedsworsteling heeft hij de jeugd gewezen op de weg des heils, betrachtende het Woord der Schrift : “Leer de jongen de eerste beginselen, naar de eis zijns wegs”.

Leerkrachten
Tot de eerste onderwijzers die achtereenvolgens onder zijn leiding aan de school verbonden waren behoorden de heren: Van Oostenga, Van Waardhuizen, Dotman, Kes, Matthiesing, Van der Wiel, Kroon, Van den Berg, Oranje, Hardenberg, Keegstra, Den Hertog en Van Eijk. De laatste werd door de jeugd om z’n grote lengte ‘De Reus’ genoemd. Ds. Dijkstra, die de krachtige stoot tot de bouw der Gereformeerde School gegeven heeft, is nog slechts een jaar in Sliedrecht gebleven. Op 27 oktober 1889 vertrok hij naar elders en hij werd opgevolgd door Ds. G. W. H. Esselink, welke 6 jaar hier gestaan heeft. Zijn opvolger was Ds. J. van den Berg. Deze predikanten waren steeds voorzitter van het schoolbestuur, naderhand ere-voorzitter.

Smalle beurs
School, meubilair en leermiddelen waren uit een smalle beurs aangeschaft, daar er geen subsidies waren van Rijk of Gemeente. Wel moesten de ouders van schoolgaande kinderen meebetalen in de belastinggelden, waarvan de openbare scholen werden gebouwd en onderhouden, waardoor zij dus dubbel belast waren.
Wegens het zich steeds uitbreidende aantal leerlingen werd later een vierde lokaal bijgebouwd. Het speelplein werd daardoor wel benauwend klein. Tussen de middag, naderhand ’s woensdagsmiddags, werd er aan de meisjes handwerkles gegeven, eerst door Mej. Pos, later door Mej. Goedkoop.

School-2507Vergeleken met de tegenwoordige modern ingerichte scholen was alles in de school eenvoudig, zelfs primitief. Het schrijven werd geleerd op vaak gebroken leien, de schoolboekjes werden stuk gelezen. De wanden waren in een roze kleur gekalkt met ouderwetse schoolplaten, waarvan men de letters leerde: de 00 met 2 ronde hoepels en de S een worst, die in de pan lag te sissen. De verwarming geschiedde door middel van kachels in elk der lokalen, waarvoor soms kleren te drogen hingen van kinderen, die van heinde en verre door de regen langs de modderige dijk naar school kwamen.
De resultaten van de school waren echter wel goed te noemen. Lezen, taal en rekenen werden als de hoofdvakken beschouwd en deze had men in het algemeen goed onder de knie. In augustus en met kerstmis werd 1 week vakantie gegeven, later in augustus 14 dagen.

Feest
Met de nationale gebeurtenissen werd spontaan meegeleefd: In 1898, de kroning van H. M. Koningin Wilhelmina en haar huwelijk in 1901 werden op school meegevierd, De kinderen werden royaal getrakteerd, terwijl de muziekvereniging “Hosanna” de feestliederen begeleidde, die de heer Bokhout zelf gedicht had.

Een der verzen luidde:
De heren van ons Schoolbestuur, die dikwijls aan ons denken,
Bereidden ons dit feest’lijk uur, door zoveel heerlijks ons te schenken.
De Koningin, zo klinkt de blijde maar’,
wordt heden vijf-en-twintig jaar.

Het is jarenlang de gewoonte geweest, dat daags voor de verhoging de heren van het Schoolbestuur kennis kwamen nemen van de vorderingen der leerlingen. Dan kwamen de “bazen”, zoals de kinderen zeiden. Bij die gelegenheid werden er prijzen uitgereikt: de jongere kregen een plaat, de ouderen een boekje.

24 – Henri Dunantschool

In de vorige aflevering eindigden we met de regels: ‘Op 25 februari 1963 worden de nummers van de scholen vervangen door namen.’
School I gaat voortaan door het leven als de ‘Boerhaaveschool’,
school II wordt de ‘Henri Dunantschool’,
school IV wordt de ‘Jan Ligthartschool’ en
School V wordt de ‘Bleyburghschool’.

School-2401We richten ons ook ditmaal op de Henri Dunantschool. Het jaar 1964 kenmerkt zich als een jaar met veel initiatieven. Opvallend zijn de expressietentoon-stelling, de vliegerwedstrijd en de boomplantdag. De Openbare leeszaal en Bibliotheek vinden een plaats in de Henri Dunantschool.
In deze jaren wordt nog steeds een praktisch gedeelte van het verkeersexamen afgelegd. In later tijden is dit, in verband met het toenemende verkeer en de daarmee gepaard gaande onveiligheid voor de kinderen, niet meer mogelijk.

Juf Sluimer vertrekt dit jaar en voor haar komt juf Van Veen in de plaats. Zij neemt de administratie van het schoolfonds voor haar rekening. Een merkwaardige zaak daar het schoolfonds toch een zaak van de ouders en niet van de school dient te zijn..?

School-2402In 1965 wordt door de voorzitter van de plaatselijke afdeling van het ’Rode Kruis’ een portret van Henri Dunant aangeboden. Een passend geschenk, dat nog steeds een ereplaats in de school inneemt.
Juf Danel verlaat de school en mevrouw De Gruyter neemt klas 1 van haar over. De heer Han­sum is benoemd tot hoofd van de nieuwe Plesmanschool in de Westwijk en verlaat de school. Mevrouw De Baat volgt hem op. De heer Den Bakker wordt de nieuwe notulist. In juli 1965 wordt de vijfdaagse schoolweek ingevoerd. De zaterdagmorgen wordt een vrije ochtend!

Januari 1966 komt de heer W. Verhoef mevrouw De Gruyter aflossen. Dit jaar is er sprake van een driedaagse schoolreis van klas 5. Dit gebeurt gezamenlijk met de nieuwe Albert Schweitzerschool aan de P.C. Hooftlaan. De reis gaat naar het N.I.V.O.N. huis “De Grote Bosbeek” te Bennekom.

Wat een paar jaar geleden al is aangekondigd, is niet langer afwendbaar. Het leerlingenaantal van rond de 165 is onvoldoende om het aantal aanwezige leerkrachten nog langer te handhaven. Met ingang van januari 1967 verdwijnt de 6e leerkracht. Het een en ander betekent, halverwege het cur­susjaar, een herschikking van de leerlingen over de diverse klassen. Er ontstaan twee combi­natieklassen van zo’n 40 leerlingen. De pijn wordt enigszins verzacht doordat er geen personeel moet worden ontslagen daar de heer P. Brakman overgeplaatst kan worden naar de Jan Ligthartschool.

Andere opvallende zaken in 1967 zijn de opknapbeurt door het onderwijzend personeel van de schooltuin en de stankbestrijding van de urinoirs. Het opruimen van de ‘boekenerfenis’, die door oud-collega’s in de diverse kasten is achtergelaten, gebeurt via een boekenmarkt voor ouders en leerlingen.

Een plaatselijk initiatief in deze tijd zijn de plannen om te komen tot de stichting van een B.L.O – school te Sliedrecht.

School-2403
Schoolhoofden door de jaren heen
1. Piet van der Blom, 2. Arie Vogel, 3. Casper Markesteijn,
4. Wim Philipse, 5. Ben van der Hel.

 

De heer Van der Blom verlaat de school
Op 19 juni 1967 komt Van der Blom de laatste keer met het personeel bijeen voor een vergadering. De in 1961 aangetreden Van der Blom, daarvoor leerkracht aan de Jan Ligthartschool, staat voor de jaren ’60 bekend als een ‘nieuwlichter’ binnen het plaatselijke onderwijs. Vooral het handenarbeidonderwijs neemt in zijn hart een warme plaats in, wat ook nog eens tot uit­drukking komt in zijn bijdrage aan het feestnummer, uitgegeven ter gelegenheid van de ope­ning van de nieuwe Henri Dunantschool.

Hieronder treffen we de letterlijke tekst aan:

Rringg ! …Telefoon.

“Spreek ik met meneer Van der Blom, die vroeger hoofd van de Henri Dunantschool was?”

“Ja, dezelfde”.

“Dan heb ik u toch gevonden”.

Volgt een opgewekt gesprek met Nelly Hartog.

Onderwerp: Reünie van oud-leerlingen en medewerkers.

“Weet u eigenlijk nog wel wie ik ben?”

Dat blijk ik nog te weten. Tenminste, ik weet nog wie de “Nelly-Van-Toen” was. Inmiddels zijn we 25 á 30 jaar verder – in 1967 verliet ik de Henri Dunantschool – en heb ik in de tussentijd nog enkele duizenden leerlingen aan mij voorbij zien trekken. Daarbij heb ik een groot probleem: mijn herinnering betreft kinderen die, als ik ze nu terugzie, al lang volwassen zijn – meestal veel groter dan ik – zelf vaak weer een gezin hebben, op allerlei plaatsen in de maat­schappij terecht zijn gekomen.

Hoe herken ik in die volwassenen de vroegere leerlingen? Het lijkt me erg spannend om dit mee te maken !

Met belangstelling zie ik ook de nieuwbouw tegemoet. “Mijn” school was bepaald niet nieuw meer. Wel groot genoeg. Zo groot dat die ook onderdak kon bieden aan de Openbare Bibliotheek (een prima combinatie trouwens).

En ook groot genoeg om, toen zeker niet gebruikelijk, een speelwerklokaal én een handenarbeidlokaal te kunnen inrichten.

Terugdenkend zie ik leerlingen, hun ouders, collega’s, gebeurtenissen voor me. Een stukje “geschiedenis” waar ik sterk bij betrokken was. De jaren aan de Henri Dunantschool zijn zeker niet onopgemerkt aan mij voorbij gegaan en in mijn verdere loopbaan heb ik veel aan al die erva­ringen ontleend.

Ik hoop in september vele oude bekenden weer te ontmoeten. “Weet je nog wel ….?” Tot bij de reünie…

School-2404De heer W. Verhoef wordt aangesteld tot tijdelijk hoofd. De vacature Van der Blom wordt voorlopig opgevuld door de heer Homan.

Juf van Veen verlaat de school. Een nieuwe juf, Schopenhauer, vers van de kweekschool voor onder-wijzend personeel, komt voor haar in de plaats.

De Bleyburgschool te Baanhoek wordt opgeheven wegens gebrek aan leerlingen. De 30 jaar eerder van school VI vertrokken heer A. W. Vogel, het hoofd van de Bleyburgschool, wordt in 1968 aangesteld als het nieuwe schoolhoofd van de Henri Dunantschool. De leerlingen van de Baanhoekse school worden gedu­rende enige tijd per bus vervoerd naar de Middeldiepstraat.

Kort daarop (1969) vertrekt de heer Verhoef naar de Erasmusmavo, waar hij leraar wiskunde wordt. De heer Vogel blijft maar gedurende korte tijd verbonden aan de Henri Dunantschool.

De Middeldiepstraat wordt verlaten
In 1972 wordt de heer Vogel opgevolgd door de heer C. Markesteijn, oud-onderwijzer van de Albert Schweitzerschool. In het feestnummer uitgegeven ter gelegenheid van de opening van de nieuwe Henri Dunant­school op 16 juli 1992 herinnert Markesteijn zijn entree nog goed:

School-2405Een blik van verstandhouding
“De eerste aanblik was er één van lichte verbijstering. Ik had niet voor mogelijk gehouden dat zoiets nog bestond. Het leek alsof ik teruggeworpen was in de tijd. Nooit zal ik vergeten wat zich openbaarde achter die dubbele groene deuren van dat grote ge­bouw op de hoek Oranjestraat-Middeldiepstraat.

Rechts beneden was, vergeleken met de rest, hightech en ultramoderne architectuur. Daar bevond zich namelijk het kloppend hart van Sliedrecht: de bibliotheek. De rest was negentiende eeuw en iets later.

School-2406In een goed afgesloten gangkast bevond zich bijvoorbeeld de collectie leesboekjes. Zeker drie­honderd series van elk veertig exemplaren leesvoer voor de jeugd. Veertien deeltjes over bloedstol­lende avonturen in de Afrikaanse wildernis, twaalf deeltjes over de rijke oom Henk die voor korte tijd uit Amerika over is en zijn neefjes per automobiel alle mooie plekjes van Holland laat zien, zestien deeltjes Wilgebloemen, achttien Heggeranken en tien Distelrozen voor de snelle leerlingen die alles al uit hadden.

Het kamertje van het h.d.s. (hoofd der school) was via een toegangsdeur verbonden met het lo­kaal waar hij leerlingen hield. Die constructie was goed doordacht, want zo had het Hoofd, staande in het kamertje, tenminste enige ruimte om de rode balpen uit zijn zak te halen.

Verder waren er de gebruikelijke sanitaire voorzieningen met de door de eeuwen heen besproeide kwalijk riekende granietvloertjes, was er op de bovenverdieping een mateloos intrigerend amfitheater dat uitermate geschikt bleek voor lichtbeeldenvoorstellingen en bevond zich verder her en der in kasten, kisten en op de zolder een rariteitenkabinet waar het Nationaal Historisch Muse­um nu zijn jaarlijks budget voor over had gehad. Kortom: een ideale school om je carrière als onderwijsman te beginnen.

Waar de leerlinggelden in de jaren daarvoor heen waren gevloeid, was noch in de flinterdunne boekhouding, noch in de materiële uitrusting terug te vinden. Een mysterie. Lange tijd dwarrelden er in ieder geval nog rekeningen op de deurmat van nooit ontdekte leermiddelen.

Gelukkig kwam na de noodsignalen al snel de inspecteur van het lager onderwijs. Hij kwam, hij zag en gaf zich gewonnen. Achteraf ging het toen allemaal vrij snel, hoewel op dat moment alles te langzaam naar je zin ging. De gemeenteraad fronste ongetwijfeld de wenkbrauwen toen de aanvragen voor extra kredieten binnenkwamen, maar had geloof in een betere toekomst. Leermiddelenleveranciers stonden likkebaardend op de stoep. Reeds ter aarde bestelde ideeën over een andere behuizing werden met succes nieuw leven ingeblazen.”
School-2407
De Karel Doormanstraat lonkt
Een tussentijdse verhuizing naar het houten vakantiehuis aan de Middeldiepstraat volgde. De oude school aan de Karel Doormanstraat met dat plein en die bomen, met de prachtigste speelplaats van Europa, werd de mooiste school van de wereld. Althans, dat vonden wij…

En of het nou door het revolutionaire rode marmoleum op de vloeren kwam, of door de kleuren van verf en gordijnen die wij helemaal zelf hadden bepaald, of door de kunstwerkjes in de gang, of door de vrolijke spuitpartijen met de brandslang, of door de kitchenette met verrassende inhoud, of door de ouders die zich soms zo thuis voelden op school dat je ze vriendelijk moest verzoeken om thuis verder te slapen, of door kinderen die je de school niet uitgejaagd kreeg, of …

School-2408
Hij werd ook de fijnste school ter wereld. Niks sentimenteels, niks valse romantiek. Dat is gewoon nog steeds zo. Zo levert na zoveel jaar de blik terug weer lichte verbijstering op. Want, hoe bestaat het?

De in de jaren ’60 ingezette terugloop van het aantal leerlingen is nog niet tot stilstand gekomen. Halverwege de jaren ‘70 telt de school nog slechts vier leerkrachten. Het personeel bestaat naast Markesteijn uit de heer Den Bakker, de heer Ardon en juf Kootwijk.

Markesteijn gaat energiek aan de slag en krijgt – zoals we reeds lazen – binnen korte tijd een tweetal verhuizingen voor zijn kiezen. De school verhuist tijdelijk naar het gebouw van de voormalige Joh. Calvijnschool aan het Middel­diep en betrekt op 14 juni 1974 het gebouw van de voormalige Da Costamavo aan de Karel Doormanstraat.

School-2409De heren Den Bakker en Ardon vertrekken. Een nieuw gezicht op school (1975) is dan de jonge onderwijzer de heer W. Philipse, voorheen werkzaam als collega van Markesteijn op de Albert Schweit-zerschool.

Eind 1975 vertrekt schoolhoofd Markesteijn alweer. Hij wordt leraar Nederlands aan de PABO, de school die toekomstige leerkrachten opleidt, te Dordrecht. De heer Philipse volgt hem op. Juf Busser is de nieuwe leerkracht. Een nieuwe bloeitijd voor de school breekt aan.
Wim Philipse, schoolhoofd Henri Dunantschool

23 – De scholen 2 en 3

Deze keer richten we de blik op de scholen 2 en 3 die samen verder zullen gaan als de Henri Dunantschool.

School 2 en 3 gaan verder als Henri Dunantschool
In de vorige afleveringnummer lazen we dat school 6 noodgedwongen de Wilhelminastraat moest verlaten en verder ging als school 2 in het gebouw aan de Middeldiepstraat waar school 3 en de MULO gehuisvest waren. (De MULO verhuisde naar de Wilhelminastraat). We vervolgen nu de geschiedenis van de scholen 2 en 3.

School-2301Zorg voor het gebit
Op de ouderavond in 1952 houdt tandarts Sterkenburg een lezing over de Schooltandartsen¬dienst. Het is daarbij de bedoeling dat aan ieder schoolkind, zonder onderscheid van rang en stand van de ouders, onder deskundig toezicht voorlichting en hulp wordt verleend bij het verzorgen en onderhouden van het blijvende gebit. Dit om bij het beëindigen van de schoolplichtige leeftijd niet alleen een goed onderhouden gebit te bezitten, maar ook geleerd te hebben op welke wijze men het gebit moet behandelen. De eerste gemeentelijke schooltand-verzorgingsdienst wordt in 1921 te Dordrecht ingesteld. In 1933 is de dienst reeds in 13 plaatsen ingevoerd. Wegens bezuinigingen worden er in hetzelfde jaar echter 7 diensten opgeheven. In 1939 wordt de Centrale Raad voor Sociale Tandheelkunde opgericht met als doel uitbreiding van de schooltandverzorging. Tijdens de Duitse bezetting heeft de Dienst zichzelf opgeheven, maar na de bevrijding start men onder geheel andere omstandigheden opnieuw. Ruim 80 % van de kinderen is dan reeds verplicht verzekerd, waardoor de financiering geheel anders is komen te liggen. De kosten bedragen dan per kind ongeveer
f 2,00 per jaar.

School-2302
Klas 6 school 3

De feestavond aan het eind van het schooljaar (maart) met de traditionele toneelstukjes valt in het water als gevolg van de watersnoodramp van 1953. De ouderavond is dan tevens de afscheidsavond voor de zesdeklassers. Als pleister op de wonde ontvangen de kinderen van de scholen 2 en 3 voor het eerst een foto, geplakt op karton. Het kerseneten in boomgaarden te Papendrecht en langs de Lek is nog immer een populaire bezigheid.

De eenheid tussen de scholen is niet altijd even hecht. Het feit dat de schooltijden niet altijd gelijk waren vormt een reden om weer eens ouwe koeien uit de sloot te halen, waarna het schoolhoofd van school 3 zelfs dreigt de oudercommissievergaderingen niet meer bij te wonen.

School-2303Cultuur
Onderwijzer Teeuw is zijn tijd ver vooruit. Lang voordat er sprake is van een Kinderboekenweek met een auteur op de scholen, stelt hij voor de bekende schrijvers Roggeveen of Hildebrand uit te nodigen. De culturele vorming krijgt ook aandacht in de vorm van het bijwonen van jeugdconcerten uitgevoerd door harmonievereniging ‘Crescendo’.
Het schooljaar 1953 is voor de scholen een topjaar. De aangifte van nieuwe leerlingen op school 2 bedraagt liefst 63, terwijl school 3 nog eens een aangifte heeft van 37 leerlingen. Negentien kinderen van school 2 worden overgeheveld naar de nieuwe school 4 aan de Thorbeckelaan, welke in mei 1953 van start zal gaan. Zes leerlingen zullen de lessen bij school 3 gaan volgen. Een jaar later is de spoeling echter dun. School 2 verwacht 24 nieuwe leerlingen en voor school 3 staan er 25 op de lijst. Feit hierbij is het streven van het College van B & W om school 4 zo spoedig mogelijk te laten uitgroeien tot een zes-klassige school, een ontwikkeling waarin men lijdzaam moet berusten.

De personeelswisselingen zijn weer aan de orde van de dag. In 1953 neemt mejuffrouw Blommaard de plaats in van juffrouw Budding. De heer Teeuw verlaat voor de tweede maal de school. Hij gaat nu over naar de nieuwe school 4. Zijn vervanger is de heer M. Boer. Ook de heer De Wit neemt, in verband met zijn vertrek naar Aruba, afscheid. Hij wordt opgevolgd door de heer Kriekaard. De duiventil staat weer wijd open, hetgeen zijn oorzaak vindt in het feit dat er van een duidelijke personeelsschaarste sprake is. Inspecteur Koekkoek spreekt op een ouderavond zelfs van: “Het artikel onderwijzer is op de bon!” De heer Buijs laat zijn 25-jarig ambtsjubileum (1954) in stilte voorbij gaan.

In 1955 wordt het leerlingenaantal precair om beide scholen voort te laten bestaan als zes-klassige scholen. De aanwas is niet in verhouding met het aantal schoolverlaters. De kwestie zal met B & W besproken worden. Kennelijk heeft men vertrouwen in dit gesprek, want men acht het vooralsnog mogelijk het aantal werkzame leerkrachten te behouden.
De schoolvoetbalelftallen worden gestoken in nieuwe shirts. De bodem van de schoolfondskas komt in zicht door de hoge kosten van de schoolreisjes en het Sinterklaasfeest. Op de eerstvolgende avond zal worden voorgesteld de bijdrage van de ouders met een stuiver te verhogen. Met de verlichting van de scholen is het niet best gesteld, maar naar zeggen van het schoolhoofd Toledo heeft het “de volle aandacht van de gemeente”.

School-2304Septemberschool
Een nieuw fenomeen dient zich aan; de september-school , waarbij het schooljaar na de zomervakantie zal beginnen i.p.v. op 1 april. De voorzitter van de oudercommissie, de heer J. Boer, neemt afscheid van de school, zijn jongste kind heeft de school verlaten. De heer Van Rossum is zijn opvolger.

Helaas wordt school 2 toch een 5-mans school, school 3 blijft op peil. Juffrouw Koert vertrekt naar school 5. Een situatie die door ieder betreurd wordt. De voornaamste oorzaak van het teruglopen van het leerlingen-aantal is de verhuizing van vele gezinnen naar de uitbreiding binnendijks. Zelfs burge-meester Feitsma in eigen persoon moet de gemoederen geruststellen. Hij wekt ieder op om op de bres te blijven staan voor het openbaar onderwijs.

De vakanties zijn nog een plaatselijke gelegenheid. Zelfs t.o.v. het bijzonder onderwijs bestaat nog geen overeenstemming wat de zomervakantie betreft. De voorkeur gaat uit naar de maand augustus. De leerlingen, die in 1956 van school gaan, krijgen een verlengde schooltijd. Pas in september klinkt voor hen het eindsignaal. Anderen komen rechtstreeks via een spoedcursus op de kleuterschool in de tweede klas.

Van een integratie van de ‘sexen’ is nog weinig sprake. Op een ouderavond wordt zelfs de vraag gesteld, of het modern is dat een jongen naast een meisje moet zitten. Plaatsgebrek blijkt de enige reden te zijn, helaas …

Noodvlag
In 1957 wordt de noodvlag gehesen. Met het leerlingenaantal gaat het zeer slecht. Tegenover de zeventig schoolverlaters staat een aanwas van dertig leerlingen. School 2 zakt terug naar een vier-klassige school. Het einde van één der scholen nadert. Met de kas gaat het kennelijk beter, een filmprojector wordt aangeschaft. Het gebrek aan leer-krachten wordt steeds nijpender. Na het vertrek van één der onderwijzers is het onmogelijk een vervanger aan te trekken. Een klas moet regelmatig de lessen missen.

Fusie
In 1958 gaat de schoolreis met drie bussen naar Amersfoort en omgeving. Snoep meenemen van huis is om verschillen te voorkomen, verboden. Als er toch het een en ander in de bus te voorschijn zal worden gehaald, zal het afgepakt worden! Ter compensatie worden snoep en ijs – verstrekt uit het schoolfonds – onderweg uitgedeeld. Er wordt met de kinderen onderweg warm gegeten. Het reisje naar de kersenboomgaard maakt plaats voor een bezoek aan de Rotterdamse dierentuin Blijdorp.

School-2305Na jaren van een grote toeloop van kinderen, waarbij men geen raad weet waar de jongens en meisjes te plaatsen volgt een snelle daling van het leerlingenaantal. In 1958 werd op 30 juni het voorstel gedaan school 3 op te heffen en de leerlingen over te plaatsen naar school 2. Zowel de ouders als het personeel hebben tot op het laatste moment gepoogd de raad te overtuigen het voorstel tot samenvoeging van de scholen terug te nemen. Een aantal van 122 ouders meende dat door de fusie de kinderen in de toekomst schade zullen ondervinden.
Een mening waarvoor, volgens de voorzitter van de raad, burgemeester Feitsma, geen enkel argument werd aangevoerd. Het personeel spreekt haar verwondering uit over het feit dat het niet gehoord is en stelt tevens voor de samenvoeging niet eerder plaats te laten vinden dan in 1960, wanneer het schoolhoofd, de heer Van Toledo, en mejuffrouw Van Delft met pensioen zullen gaan.

School-2306Na een felle discussie in de gemeenteraad stemmen 13 leden voor het voorstel van B & W, 3 leden verklaren zich tegen de samenvoeging, waarmee het lot van school 3 bezegeld is.
Het nieuwe schoolhoofd wordt de heer Buijs. Deze heeft zijn benoeming te danken aan het feit dat hij één jaar meer van zijn pensionering af is dan zijn collega Van Toledo. Aan het ontslag van laatstgenoemde als schoolhoofd is mede het lot verbonden van de school waaraan hij werkzaam was als schoolhoofd, school 3. De oorzaak van het noodzakelijke opheffen van school 3 is, zoals eerder gezegd, het verhuizen van vele gezinnen naar de uitbreiding binnendijks, waar in 1953 een nieuwe school met het nummer 4 geopend is. Het nummer 4 was vrij gekomen door de opheffing van de school in de Kerkbuurt met het adres C 12.

Wisseling van de wacht
Na de opheffing van school 3 gaat school 2, onder leiding van de heer Buijs, een nieuw tijdperk tegemoet. We tellen naast het hoofd zeven leerkrachten; te weten mevrouw Van Tiel, de heren Vlot, Eijkelenboom en Kriekaard. Nieuwe namen op de school zijn de dames Van Ouwer¬kerk en Van Delft en de heer Adam, de oud-leerkrachten van school 3.
De nieuwe oudercommissie bestaat uit negen leden; de dames Meuzelaar, Venis, Van Seventer en de heren Gort, Groen, Ruis, Romers, Groenewegen en Geelhoed. Laatstgenoem¬de wordt de nieuwe voorzitter.

In 1960 treedt de heer P. Brakman aan. De heer Vlot is dan vertrokken en juffrouw Van Delft wordt tevens bedankt voor haar vele en goede diensten de school bewezen.
De heer Buijs gaat in 1961, na 29 jaar schoolhoofd te zijn geweest, met pensioen. Hij wordt opgevolgd door de P. v. d. Blom, oud onderwijzer van school 4. Ook zien we dan de komst van mevrouw Den Oude als opvolgster van mevrouw Van Tiel.

School-2307Een frisse wind
De heer Van der Blom bekijkt de aanwezige leermiddelen eens goed. Na een inventarisatie worden verouderde leesboekjes uit de circulatie genomen en vervangen door moderne exemplaren. Alle boeken van de vakken aardrijks¬kunde, geschiedenis en biologie gaan de deur uit. Een zeer modern idee voor de beginjaren ’60 is wel het plan een speelwerklokaal voor de eerste klas in te richten. De onkosten dienen betaald te worden uit het schoolfonds. Daar de Baggerschool op de loer ligt om een aantal lokalen te vorderen, is haast met de verwezenlij¬king geboden.
Het schoolfonds wordt ook voor andere zaken aangesproken, zoals een oven voor het bakken van klei. Van de aanschaf van een schoolradio wordt voorlopig nog afgezien. De personeelsvergaderingen vinden frequenter plaats.

Ook op andere terreinen worden nieuwe wegen ingeslagen. De ouders moeten meer betrok¬ken worden bij de school. In januari zal een bloemententoonstelling gehouden worden. Een forumavond wordt georganiseerd in het kader van de beroepskeuze van de kinderen. Een fees¬telijke ouderavond, verzorgd door de kinderen, wordt gepland in maart.

School-2308Afscheid van oudgedienden
Nadat in 1960 juffrouw Van Delft met pensioen is gegaan en het schoolhoofd, de heer Buijs, haar voorbeeld in 1961 volgde, verlaten na enkele jaren weer drie in de Sliedrechtse onderwijswereld bekende personen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd het onderwijs; mevrouw Van Ouwerkerk, de heren Kriekaard en Eijkelenboom. Ze wor¬den vervangen door leerkrachten die nog aan het begin van hun onderwijscarrière staan; juf Danel, juf Sluimer de heer Den Bakker.
De gemiddelde leeftijd van het team van school 2 is hierdoor aanmerkelijk verjongd. De school telt in 1962 184 leerlingen.

School-2309De papierwinkel komt op gang
In 1962 kan de school over een stencilmachine beschikken.
De heer Brakman stelt voor de land- en provinciekaarten te stencilen. Tevens is er voor het eerst sprake van stencils die mee naar huis gaan om de ouders te informeren rond vakantie-regelingen, schoolkeuze en gods¬dienstonderwijs.
Roken is een bezigheid waar het personeel mee behept is.
Het is zelfs gebruikelijk dat jarige kinderen de leerkrachten op sigaretten trakteren!
In verband met een anti-rookactie stelt de heer Van der Blom voor de ouders te verzoeken aan genoemd gebruik een eind te ma¬ken.

Het leerlingenaantal daalt
Ondanks alle inspanningen worden er voor het cursusjaar 1963/64 maar 23 leerlingen aange¬meld, waardoor het behoud van de zesde leerkracht in gevaar komt.
Als oorzaken worden genoemd:
– Het feit dat de omgeving, waarin de school staat, steeds minder kinderrijk wordt.
– Het grote aantal schoolverlaters.
– Inspanningen van de kant van het bijzonder onderwijs.
Ondanks een daling van 19 leerlingen blijft de zesde leerkracht voorlopig nog gehandhaafd. Juf De Oude vertrekt naar het B.L.O. te Utrecht en de heer Hansum volgt haar op.

De Henri Dunantschool gaat van start
Op 25 februari 1963 worden de nummers van de scholen vervangen door namen. School II wordt de Henri Dunantschool, school I gaat voortaan door het leven als de Boerhaaveschool, school IV wordt de Jan Ligthartschool en school V de Bleyburghschool.

School-2310
Boerhaaveschool

School-2311
Henri Dunantschool

 

 

 

 

 

 

 

School-2313
Bleyburgschool

School-2312
Jan Ligthartschool

22 – School 6 aan de Wilhelminastraat

Deze keer richten we de blik op school 6 aan de Wilhelminastraat.
Het einde van de school en de uiteindelijke verhuizing naar de Middeldiepstraat.

School-2201Gaande en komende mensen
Eind jaren ´30, begin jaren ´40 heeft de school aan de Wilhelminastraat veel weg van een duiventil. De heer Van der Velde vertrekt naar school 3 aan de Middeldiepstraat. Hij neemt in 1935 afscheid. Zijn opvolger is een kwekeling met akte, de heer A. W. Vogel. Ook juffrouw Zuidhof verlaat de school en haar plaats wordt ingenomen door juffrouw Gons.

Over de top
In 1937 heeft de school een probleem. De school is, wat het leerlingenaantal (200) betreft, duidelijk over de top heen. Een van de leerkrachten dreigt wachtgelder te worden. De gemeente grijpt dan in. Van de overbevolkte school 3 worden 25 leerlingen overgeplaatst. Verder wordt de schoolbevolking aangevuld met 3 leerlingen van school 5. Zij zijn met hun ouders in de wijk komen wonen. Voor de heer Vogel betekent dit geen oplossing. Hij verdwijnt na twee jaar al weer van het toneel. Bij zijn vertrek in 1938 kan hij niet vermoeden dat hij dertig jaar later terug zal keren als hoofd van de dan met school 3 gefuseerde school. Zijn opvolger aan school 6 is de heer Van der Vlies.

Ook de heer Haverkamp verlaat in dit jaar de school. Hij vertrekt naar Krimpen a/d IJssel. Men is duidelijk tevreden over zijn functioneren. Een afgevaardigde van de oudercommissie, de heer Groenewegen, komt hem speciaal bedanken voor wat hij voor de kinderen en de school gedaan heeft.

Juffrouw Gons maakt plaats voor juffrouw Burghout, die na een jaar alweer vervangen is door juffrouw De Jong. In 1940 komen we de heer Parel op de loonlijst tegen. Waarschijnlijk heeft hij tijdelijk de heer Donker vervangen. Juffrouw Dekker zien we in 1941 niet terug. De tweede klas is dat jaar onder de hoede van juffrouw Ligt. Juffrouw Bol volgt in 1942 juffrouw De Jong op.

Oorlogsweeën
De oorlogsjaren brengen twee “nieuwigheden” met zich mee. In ’t zevende leerjaar werd vanaf 3 april 1942 per week drie uur Duits gegeven. De ouderavond werd voortaan in de zomer gehouden in verband met de verduistering.

De V.G.L.O. wordt gesticht
Het jaar 1943 betekent een aderlating voor de lagere scholen. Een school met een centraal zevende en achtste leerjaar wordt ingesteld, de V.G.L.O.-school. Dit betekent, door het verdwijnen van de hoogste klassen, een daling van de leerlingenaantallen. School krimpt 6 hierdoor in tot een zesklassige school. De beide onderwijzeressen gaan vanaf nu ook in de pleinwachtdienst meedraaien. Het personele probleem wordt opgelost door het vertrek van de heer Teeuw naar de V.G.L.O.-school.

Het jaar 1945 was voor de leerlingen een ´succesjaar´. Niemand blijft zitten. In verband met de oorlogsomstandigheden gaan alle leerlingen over naar het volgende leerjaar. Het volgend jaar moet dan maar blijken wie niet mee kan… Dat zijn er achtendertig en dertien mogen voorwaardelijk over!

Het einde van de school nadert
Na de oorlog wordt het leerlingenaantal van school 6 echt problematisch! Tellen we in 1946 nog zes leerkrachten. Een jaar later werken er nog slechts één onderwijzeres en vier onderwijzers. Het aantal leerlingen bedraagt dan 170. De heer Teeuw komt weer terug en neemt de plaats in van de heer Van der Vlies. Meester Schram vertrekt en we zien juffrouw Budding in klas 1 en juffrouw de Vroon in klas 2 verschijnen.

School-2202Laatste ouderavond van school 6
In 1949, zo lezen in het notulenboek van de oudercommissie, wordt de laatste ouderavond in het gebouw aan de Wilhelminastraat gehouden. Voorzitter van de ouderraad is dan de heer J. Boer en de secretaris is de heer P. Stuij. Tijdens de bijeenkomst wordt met een tweetal noviteiten geëxperimenteerd, de schoolfilm en het luisterhoorspel via de radio. Een punt dat de discussies hoog doet oplaaien, is het plan binnen Sliedrecht een Neutrale School te stichten. Het is bij plannen gebleven, een dergelijke school heeft Sliedrecht nooit gekend. In de pauze van de ouderavond hebben de ouders de gelegenheid even met de leerkrachten te praten over de vorderingen van hun zoon of dochter. Hierna staan zang, een schoolfilm en het toneelstukje ‘De Pannekoek’, met Willie de Bruin en Wim de Jager in de hoofdrollen, op het programma. De begeleidende leerkrachten Budding en Teeuw hebben veel eer van hun werk. De leraar gymnastiek, de heer J. Broekhuis, houdt tenslotte een lezing over zijn vakgebied. Schoolhoofd, de heer Buijs, beëindigt de avond met het opwekken van de ouders om hun kind deel te laten nemen aan de schooltandverzorging, die binnenkort van start zal gaan. De heer G. Mosterdijk werd benoemd tot erelid van de school!

Het doek valt
De heer Buijs kondigt de rampspoed al aan dat per 1 januari 1950 de school nog slechts vier leerkrachten zal tellen. Slechts het doorverwijzen van een aantal leerlingen van school 3 zou dit kunnen voorkomen. Dat is blijkbaar gelukt, want maart 1950 telt de school nog steeds vijf leerkrachten. Helaas uitstel van executie. Het nieuwe schooljaar 1950 – 1951 begint op 1 april met 139 leerlingen en vier leerkrachten. Juffrouw de Vroon vertrekt naar school 5.

Tijdens het schooljaar 1950 – 1951 valt definitief het doek voor school 6 aan de Wilhelminastraat. De leerlingen en het personeel verhuizen naar de bovenverdieping van de school aan de Middeldiepstraat. Men gaat vervolgens door het leven als school 2. (De Bossche school met het nummer 2 is eerder, in 1934 opgeheven). De leerlingen van school 3 verblijven op de benedenverdieping van hetzelfde gebouw.

School-2203School 6 wordt School 2 in de Middeldiepstraat
In de schoolvergadering van 5 september 1950 dient men, aldus voorzitter Buijs, te komen tot uitvoering van een opdracht van de burgemeester, namelijk gelijkschakeling van twee scholen, nu de scholen 2, (voorheen school 6) en 3 in één gebouw zijn onder-gebracht. Er zijn verschillen geconstateerd in het leerprogramma en het oplossen daarvan moet plaatsvinden op een gemeenschappelijke school-vergadering van de beide scholen.

School-2204Leermethoden
De leervakken worden afzonderlijk onder de loep genomen. Alleen bij het rekenen blijkt men dezelfde methode, “Fundamenteel Rekenen en Fundamenteel cijferen”, van Diels, Nauta en Zandvoort, te gebruiken. Beide scholen dienen bij de gelijkschakeling nogal wat water bij de wijn te moeten doen. Op dezelfde vergadering wordt mevrouw Koert welkom geheten. Zij vervangt juffrouw De Vroon.

Op vrijdag 10 november 1950 komen de gezamenlijke oudercommissies van de scholen 2 en 3 voor het eerst bijeen. In totaal zijn liefst achttien personen aanwezig. Beide scholen behouden een eigen oudercommissie, bovendien werd een overkoepelend bestuur gevormd. Dit bestaat dan uit: J. Bakker (voorzitter), P. Stuij (secretaris), mevr. De Gruijter (penningmeester) en de leden J. Boer, J. Koppelaar en J. Caljé.

School-2205Vergaderen
Besloten wordt bij toerbeurt in beide scholen maandelijks te vergaderen. Vervolgens dringt de voorzitter, in het belang van de scholen, bij het personeel op een goede samenwerking aan. Een punt waar het personeelslid Kriekaard het roerend mee eens is. Het een en ander is nog niet zo als het zou moeten wezen.

School-2206Zitvoetbal
Aardig is de opmerking over het bij de jeugd in de jaren ’50 populaire spelletje zitvoetbal. Dit tijdens de gymnastiekuren onder leiding van de heer Broekhuis. Niet dat men tegen de bezigheid op zich is, maar de hoofden van scholen vinden de lessen kennelijk te eenzijdig en wensen de vakleerkracht hierover wel eens te spreken. De heer Broekhuis weet echter de consulent van lichamelijke opvoeding achter zich. Deze vindt het zitvoetbal een zeer goede oefening. Broekhuis zal het spel wel zoveel mogelijk proberen te beperken. Of hij zich aan deze afspraak gehouden heeft, valt te betwijfelen. In de jaren ’50 waren de Sliedrechtse jongens werkelijk kampioenen in het op de grond zitten en voetballen. Wie heeft er in die tijd geen kennis gemaakt met een splinter in de bibs?

School-2207Ouderavond
De eerste algemene ouderavond wordt gehouden in het gymnastieklokaal dat naast de beide scholen staat. Liefst 108 personen zijn aanwezig. Schoolhoofd Buijs haalt o.a. het over het wel of geen nut hebben van huiswerk aan. Na de pauze volgt een film met als titel “Met Volksonderwijs voor een goede school”. Op het eind van de avond wordt een collecte gehouden voor een bezoek van de jongste kinderen aan de kersenboomgaard. Helaas is de opbrengst te gering om ook werkelijk met de bus naar de Papendrechtse boomgaard te gaan. Punten van aanhoudende zorg zijn het schoolplein, dat nog al eens de vorm aanneemt van een modderpoel en het niet mogen gebruiken door de leerlingen van het gymlokaal achter de school. Dit laatste zal de eerstvolgende tien jaar steeds weer opnieuw blijven spelen!

Schoolfonds
De verhuizing legt de onder de nieuwe naam draaiende school 2 geen windeieren. Al in 1951 tellen we weer een zesde leerkracht, mevrouw Van der Kooy. Haar verblijf was van korte duur. Al spoedig neemt de heer De Wit haar plaats in als de nieuwe leerkracht van klas 3. In 1952 komt men met het voorstel een schoolfonds op te richten en ook wil men oud papier gaan inzamelen. Dit laatste op voorstel van oudercommissielid J. Boer, die hiermee bij muziekvereniging “Crescendo” goede ervaringen heeft. Wegens ruimtegebrek aan opslagplaats gaat het plan niet door. Het schoolfonds gaat wel van start. De ouderbijdrage werd vastgesteld op f 0,10 per week per kind. Het idee was om uit dit fonds, na een aantal jaren sparen, de schoolreisjes, films, bibliotheekboeken, e.d te gaan betalen. Op een vraag van één der ouders hoe gehandeld zal worden bij niet betalen, antwoordt de heer Buijs: ” Wanneer er werkelijk niets betaald kan worden, zullen er geen kinderen worden uitgesloten van films, bibliotheek en schoolreisjes. Maar, wanneer men liever zijn dubbeltjes versnoept kunnen we deze kinderen niet laten profiteren van de dingen die de sparende kinderen wel krijgen!”

21 – Vereniging van het Christelijk Onderwijs

We richten ons voor de derde maal op de scholen van de “Vereniging van het Christelijk Onderwijs”.
Als bron gebruiken we de jubileum- uitgave, geschreven in 1993, door J. L. de Vries.
We eindigden de vorige maal met de zin: “Tijdens de algemene ledenvergadering van 15 april 1929 werd besloten een nieuwe school, de Prinses Julianaschool, te bouwen.

1930 – 1940
School-2101In 1930 werd de heer P. den Toom hoofd van de Veereschool. Hij bleef tot 1946, waarna hij hoofd werd van de Prinses Julianaschool tot 1963.
Met recht kan gesteld worden dat hij een belangrijke invloed heeft gehad op het onderwijsgebeuren binnen onze vereniging, maar ook in de Sliedrechtse gemeenschap.

Hij was:
* één van de oprichters van het CJMV Gebouw;
* kerkvoogd van de Nederlandse Hervormde kerk;
* voorzitter van de kiesvereniging CHU en
*lid van de commissie schoolverzuim.

School B 76 noemde men in het vervolg school B 133 (Wilhelminaschool).

Op deze school werkten naast schoolhoofd Den Toom de volgende de leerkrachten:
G. van Ballegooijen; A. Jongeneel; A. van Neutegem; K.L. Stam; G.B. van der Vlies en Th.G. van der Vlies.

School-2102In 1931 bouwde men aan de Merwestraat de Prinses Julianaschool voor de som van f 75.000,- en tevens nog f 9.000,- voor de daarbij horende schoolwoning. De heer Snijders ging van zijn school C46a, tegenover de Grote Kerk, later C12, naar de nieuwe school.
Julianaschool…

In 1932 verhardde men de Sliedrechtse dijk voor het eerst met asfalt. Dit gaf de schoolwerkvrouwen heel wat minder werk.
In dit jaar startte de eerste Christelijke bewaarschool in een lokaal van de Julianaschool met 40 kleuters.

Ondervraging
In 1938 was er een bespreking met de Chr. Gereformeerde Schoolvereniging. Men kwam tot overeenstemming een Chr. Gereformeerd onderwijzer te benoemen binnen onze vereniging en wel de heer De Vendt.

Uit de notulen van 7 maart 1938:
“Ds. Smits ondervraagt de heer De Vendt op principiële gronden; er wordt lang stil gestaan bij de mening van de heer De Vendt omtrent de kinderen des verbonds en of zij objectief of subjectief deel hebben aan dit verbond. “

In 1939 waren er van de 682 leerlingen 132 Chr. Gereformeerd.
In 1940 werden de verdere besprekingen met de Chr. Gereformeerde vereniging afgebroken, omdat er punten waren waarover men het niet eens kon worden. Dit ging vooral om de leer van de verkiezing of algehele verzoeningsleer. Veel Chr. Gereformeerd leerlingen gingen hierna geleidelijk over naar de Gereformeerde school (later Groen van Prinstererschool).

School-2103De oorlogsjaren 1940 – 1945
Welke scholen waren er:
* B 133; na de oorlog de Prinses Wilhelminaschool, hoofd de heer P. den Toom.
* C 143; na de oorlog de Prinses Beatrixschool, hoofd de heer T. Dek.
* De Prinses Julianaschool, met als hoofd de heer N. Desjardijn.

Plankenschool
Over de naam Prinses Julianaschool moest van de bezetter een plank getimmerd worden; om die reden werd in de volksmond over de “Plankenschool” gesproken. In 1941 vroeg het ministerie op te geven hoeveel Joodse kinderen er op school zaten. Het bestuur besloot hieraan niet te voldoen. Daar de gemeente wel opgave had gedaan werd na een hernieuwd bevel tot opgave overgegaan. Door het ministerie werd aanbevolen Duits te geven. Nagegaan moest worden welke Joodse boeken er op school waren.

In 1942 waren er langere vakanties in verband met een gebrek aan kolen. De kringleider van de NSB verzocht platen van de jeugdstorm te mogen ophangen in de scholen. Dit verzoek werd afgewezen.

In 1943 was er in verband met de oorlogstijd geen viering van het 50-jarig jubileum van de schoolvereniging. De Julianaschool werd gevorderd door de Duitsers voor de Kriegsmarine. De schoolkinderen werden over de andere scholen verdeeld.

In 1944 werden de scholen gedeeltelijk gesloten waardoor er maar zeer beperkt onderwijs gegeven kon worden. In de wintermaanden waren er bijna geen kolen meer zodat “vrij af’ gegeven moest worden. In de scholen B 133 en C 143 installeerde men gaarkeukens in verband met de algemene voedselverstrekking.

Klompen
Door het nijpend gebrek aan kousen en stopmateriaal mochten de kinderen van de bovenverdieping in school C 143 hun klompen aan houden, dit tot grote ergernis van het schoohoofd de heer Dek.

De bevrijding was op komst
De scholen werden in april 1945 weer ingericht voor gebruik. Er was veel oorlogsschade waarna er in de volgende jaren een schadeloosstelling volgde. Op 17 mei 1945 belegde het bestuur de eerste bestuursvergadering in vredestijd. Ds H.v.d. Akker las Psalm 28.

Na de oorlog 1945-1950
De vereniging had grote zorgen gekend. De verenigingskas was leeg. Omdat men niet conform de richtlijnen van de bezetter personeel had benoemd, waren de subsidies ingetrokken.

Aan de onderwijzers De Vendt en Struijk werd verlof verleend om hulp te verlenen aan de Binnenlandse Strijdkrachten.

School-2104
Juffrouw Hoeflaak

School-2105
Juffrouw Stam

 

 

 

 

 

 
* School Dek ( C143)
T. Dek, 53 jaar, C 141. Schoolhoofd.
A. C. Stuijk, 42 jaar, Rembrandtlaan 27.
W. den Braanker, 21 jaar, Kroonstraat 4.
G. van Meerkerk, 26 jaar, Oosterbrugstraat 37.
N. Vermeer, 36 jaar, Merwestraat 42.
I. A. H. Bergsma, 44 jaar, Oosterbrugstraat 35

20 – De scholen VI en V

Deze keer zijn de scholen VI en V aan de beurt. Van school VI vonden we het een en ander terug in een oud notulenboek en school V kwam in het nieuws door een geval van kolendampvergiftiging en de bouw van een nieuwe school.

School-2001School VI aan de Wilhelminastraat
Op 17 januari 1921 werd aan de Wilhelminastraat een nieuwe lagere school geopend. Dit werd school VI. Hoofd van de school werd de – van school I over-geplaatste – heer Van Eerden die al een jaar later, zoals we lazen, niet meer op de lijst van leerkrachten voorkwam. In het jaar 1922 waren naast het nieuwe schoolhoofd, de heer Polé, als leerkrachten aangesteld de onderwijzers Broer, Huysse, Hofman en de onderwijzeressen Dekker en van Houwelingen. Interessant is het om te vermelden waar het onderwijzend personeel zich in de beginjaren van de school zich zoal mee bezighield.

Vertrouwen
In de leerlingen werd veel vertrouwen gesteld. “De correctie van het werk diende klassikaal te geschieden. De kinderen zouden door de fouten van anderen leren en tevens opmerkzaam zijn.” De leerkrachten moesten wel waken tegen fraude en het kind mocht niet weten door welk kind het werk was nagekeken.
Kindvriendelijk was men zeker. Het schrijfonderwijs werd aangemoedigd door het verstrekken van prijsjes in de vorm van leesboekjes die als cadeautje van de een of andere uitgever waren ontvangen. Men deed zelfs al aan het thans moderne verschijnsel van zorgverbreding, zonder ooit van de naam te hebben gehoord. “Voor de achterlijke leerlingen waren leerboekjes om er thuis uit te oefenen…..”
Voor veel leerlingen was het lager onderwijs in deze tijd tevens eindonderwijs. Zodoende is het niet opmerkelijk dat in 1922 aan de school een zevende leerjaar werd toegevoegd. Nieuwe leerstof werd niet aangeboden. Het was uitsluitend een herhalingsklas. Na de schooltijd volgde voor het merendeel van de kinderen een baantje of een dienstje.

School-2002
Een schoolklas van school VI in 1926

Veel leerlingen
De school trok veel leerlingen. In 1925. De klassen 6 en 7 telden samen 51 leerlingen. In klas 5 zaten 47 leerlingen. De vierde klas werd bevolkt door 45 jongens en meisjes. Klas 3 was klein, deze telde “maar” 36 leerlingen Klas 2 telde 43 leerlingen, ondanks het feit dat zes kinderen waren blijven zitten. Het grote aantal zittenblijvers en voorwaardelijk bevorderde leerlingen was opmerkelijk groot. De klassengrootte zal hieraan niet vreemd geweest zijn; in 1927 telde klas 1 zelfs 54 leerlingen.

Geleerd werd er
Het lezen moest niet te deftig of “stijf” klinken. Een zin als “Mijn grote broer zei, dat het paard op d’n dijk liep”, diende gelezen te worden als “Mun grotu broer zei, dat ut paard op dun dijk liep”.
Bij de zaakvakken omvatte het vak aardrijkskunde voornamelijk het aanleren van zoveel mogelijk plaatsnamen. De lang in gebruik gebleven methode “Prop” deed haar intrede. In ’t derde leerjaar werd hiermee gestart. In het vierde leerjaar moest begonnen worden met vaderlandse geschiedenis en was ’t streven te komen tot het jaartal 1500. De geschiedenisles in de vierde klas ging ten koste van het ‘verteluur’. Met natuurkennis maakten de leerlingen kennis in klas 3. Onderwerpen waren “Herkauwers” en “Knaagdieren”

Maar ook tijd voor andere zaken
Veel belang werd gesteld aan het gezamenlijk kunnen zingen van nationaliteits- en marsliederen ter gelegenheid van Oranjefeesten en schoolreizen.
Op het korfbalspel had men het niet begrepen. Vanwege de inactiviteit van vele leerlingen tijdens het spel moesten andere spelen worden beoefend. Korfbal zou slechts ter afwisseling plaats vinden.
In 1926 werden nieuwe schooltijden vastgesteld. Van maandag t/m zaterdag ging was er school van 8.45 tot 11.45 uur. ’s Middags zaten de leerlingen van 13.30 tot 15.30 uur in de schoolbanken. Het spook van de bezuiniging keek reeds om de hoek. Met de bruikbare schoolbehoeften diende spaarzaam omgegaan te worden.

De ouderavonden werden over ’t algemeen gevuld met diverse optredens van de leerlingen. In 1923 treffen we de volgende agenda aan:

1. Opening
2. Bloemenmeisje
3. Liederenhutspot
4. Voordracht
5. Zingen van de kinderen

Pauze

6. De Wereld op z’n kop
7. De Straatjongen
8. Tableau “Moedertje zit te dreigen”
9. Sciopticon
10.Benoemen leden van de oudercommissie
11.Sluiting

Gaande en komende man
In 1932 krijgt de school een nieuw hoofd. De heer J. Buijs neemt de leiding van de school over van de heer Polé. Hij zette direct enkele punten op de i. Het personeel diende op tijd voor de schooltijden aanwezig te zijn, de pleindienst goed uit te voeren ’t corrigeren onder schooltijd achterwege te laten.
Het team bestaat dan uit: juffrouw Dekker, juffrouw Dusseljé, de heren Donker, Albregts, Van de Velde en Hornsveld. Spoedig hierna vertrekken juffrouw Dusseljé en de heren Albregts en Van Hornsveld. Voor hen in de plaats komen juffrouwe Zuidhof en de heren Eykelenboom en Haverkamp. Het leerlingenaantal ligt midden jaren dertig rond de 300.
Weinig leerlingen gaan nog naar het vervolgonderwijs. In 1934 gaan uit klas 6 en 7 een leerling naar de ULO, een leerling naar de Ambachtsschool en negen naar de Huishoudschool. Vijf-en-twintig gaan over naar de zevende klas en zeven leerlingen plakken er nog een herhalingsjaar aan vast in groep 8. Het aantal schoolverlaters van klas 7 bedraagt 14 leerlingen.

School-2003Schoolreisperikelen
De bijdrage voor de jaarlijkse schoolreis bedroeg f 3,= per leerling. Een bedrag dat kennelijk niet gemist kon worden door heel wat ouders. Natuurlijk geen vreemd verschijnsel ten tijde van de economische crisis. In totaal gingen van de hoogste twee klassen 43 leerlingen niet mee.
Nadat de bijdrage in 1934 is teruggebracht tot f 1,50 blijkt het voor velen nog steeds onmogelijk te voldoen aan de verplichtingen. De zesde klas telde 20 niet spaarders, in de zevende bleven 23 leerlingen in gebreke. Voor een drietal leerlingen werd niet gespaard om principiële redenen.Een groot probleem doemt op. Kunnen en mogen we niet-spaarders meenemen. Wat is de reden van het niet sparen. Onwil? Onvermogen? Het hoofd van de school, de heer Buijs meent van niet.

Immers hij heeft de ouders dringend gewaarschuwd en op de gevolgen gewezen. Onderwijzer Haverkamp vraagt zich af of de niet-spaarders kinderen zijn van ouders die financieel bekeken niet in staat waren een bijdrage te leveren. Een andere onderwijzer, de heer Donker, stelt dat wanneer de ouders zich de een of andere luxe zouden ontzeggen, de kinderen allemaal aan het schoolreisje zouden kunnen deelnemen.

Uiteindelijk komt een drietal voorstellen op tafel.
1º Niet op schoolreis gaan.
2º Alleen de spaarders meenemen.
3º Allen meenemen.
De discussie laait hoog op. Duidelijk is dat twee gedachten scherp tegenover elkaar staan. De sociaal voelende groep die allen willen meenemen legt het af tegen het meer naar de financiële zijde van het probleem kijkende deel. Met vier tegen drie stemmen wordt besloten de niet-spaarders thuis te laten. Achteraf krijgt de heer Donker spijt van zijn keuze. Hij ziet in dat nu ook de werkelijk arme kinderen de dupe worden van de onwil van meer draagkrachtige ouders om te betalen voor het uitstapje. Helaas, gedane zaken nemen geen keer. Ook ditmaal was dat zo. Een democratisch genomen besluit dient gerespecteerd te worden.

Het probleem bleek niet op te lossen te zijn ondanks alle pogingen van het schoolhoofd. Ook in 1936 blijven de niet-spaarders weer thuis.
De schoolreis hield de gemoederen ook op een ander terrein bezig. Namelijk het doel. Moest het leerzame of het plezierige voorop staan? Schoolhoofd Buijs en onderwijzer Donker kiezen uitdrukkelijk voor het eerste, terwijl de heren Eykelenboom en Van de Velde voor een feestdag kiezen. Donker stelt dat hij in dit geval liever thuisbleef… . Of hij dit ook ten uitvoer heeft gebracht en waar de reis heenging is onbekend.

Merkwaardigerwijze speelt in het jaar 1937 de vraag, of men een tweedaagse schoolreis zou organiseren. Gelet op wat eerder gezegd is over de financiële toestand van de ouders een uiterst curieuze zaak. Na een stemming besluit men toch maar weer een eendaagse reis te organiseren. De tocht ging naar Ouwehands Dierenpark en naar natuurbad “De Biltse Duinen”. Onderweg in Rhenen werd van een warme maaltijd genoten, terwijl in de bus de boterhammen werden verorberd. Een aardige noot is wel dat het voorstel om fruit mee op reis te nemen verworpen werd. In plaats daarvan werd een voorraad snoep meegenomen, zodat de kinderen geen geld van huis hoefden mee te nemen. Kopen van allerlei zaken onderweg was verboden!

School-2004Een nieuwe school op Baanhoek
Maandag 2 januari 1939 werd het nieuwe schoolgebouw op Baanhoek officieel geopend. Bij deze plechtigheid had burgemeester
H. Popping de leiding.
Rond zeven uur verwelkomde hij alle aanwezigen hartelijk. In het bijzonder de inspecteur van het onderwijs, de heer Brouwer en schoolarts Alberson.
De eerste spreker was de wethouder van onderwijs, de heer A. W. de Landgraaf. In zijn woord haalde hij de voorgeschiedenis van de school aan. In de archieven was over de oude school weinig terug te vinden. Alleen was bekend dat het achterste gedeelte van de school minder oud zou zijn dan de rest van het gebouw. In 1913 had een belangrijke verbouwing plaatsgevonden.

Huis Bleyburgh
Over het schoolhuis dat afgebroken zou worden, viel heel wat te vertellen. Voor de geschiedenis van dit huis diende men zo’n 300 jaar terug te moeten gaan in de tijd.

School-2005Toentertijd trof men in de omgeving drie ambachtsheerlijkheden aan: Lockhorst, Niemandsvriend en Naaldwijk waarvan de laatstgenoemde in 1625 werd verkocht. Een zekere schout Bleyenburgh is toen de eigenaar geworden en heeft het huis, dat later als schoolwoning zou dienen, laten zetten. Met de afbraak van dit huis verdween een stuk historie.
De heerlijkheid Naaldwijk begon aan de grensscheiding met Giessendam en liep tot het Kerkweer. Het behoorde in 1432 nog aan Aelbrecht van Naaldwijk. Later kwam het – waarschijnlijk doordat de heer de spade op de dijk stak, omdat het dijksonderhoud hem te zwaar viel – aan de “Gemene Ingelanden” van de Alblasserwaard. Te Dordrecht, in de St. Jorisdoelen, werd het land geveild uit naam van de “Gemene Ingelanden” en gekocht door Jhr. Adriaan van Blyenburgh, schout van Dordrecht.

Verteerd
In het voorjaar van 1937 bereikte het College van B & W een schrijven van de schoolcommissie met een dringend verzoek verbeteringen aan de toestand van de school aan te brengen. Aan het hoofd van gemeentewerken, de heer Guermonprez, was vervolgens de opdracht gegeven een grondig onderzoek te verrichten. Van het verschenen rapport waren de bestuurders van de gemeente danig geschrokken: de funderingen, alsmede het dak bleken verteerd, terwijl er aan het inwendige van de school ook veel mankeerde. Met het werkelijk opknappen van de oude boel zouden grote sommen geld gemoeid zijn. In economisch opzicht bleek het beter de oplossing in nieuwbouw te zoeken.
Nadat het plan de vele officiële instanties was gepasseerd kon op 28 maart 1938 een volledig voorstel aan de raad worden voorgelegd. De raad aanvaardde unaniem het voorstel. Vervolgens is op een voortvarende wijze aan de slag gegaan. Aannemer werd een plaatsgenoot, de heer Brandwijk.

School-2006Nieuw schoolhuis
Ofschoon er na de opening nog een hele klus viel te klaren: de oude school moest nog gesloopt worden, zodat op deze plaats het nieuwe schoolhuis kon worden gebouwd. Vervolgens kon daarna het historische oude schoolhuis worden geslecht.
Overigens de naam “Bleyburgh” zou later, toen de schoolgebouwen namen kregen in plaats van nummers, terugkeren. School V, die in de volksmond bekend stond onder de naam “Blauwe School”, kreeg de naam ” Bleyburghschool”.

Toespraken
Bij de opening waren veel ouders aanwezig, hetgeen de burgemeester verheugde. “Immers”, zo sprak hij, “het gaat om uw kind, uw medeleven kan slechts uw kind ten goede komen!”
Na de burgemeester voerde de inspecteur, de heer Brouwer, het woord waarbij hij refereerde aan het “spreeuwenavontuur” waarbij door koolmonoxide veel leerlingen en enkele leerkrachten onwel waren geworden. Een feit dat gelukkig niet noodlottig geworden was voor de schoolbevolking.

“Drie verkleumde spreeuwen, die zich warmden in de schoorsteen van de lagere school aan het Beneden Veer (school V), waren er op 22 december 1938 de oorzaak van, dat de schoorsteen verstopte en 35 kinderen en hun onderwijzer bewusteloos raakten.
Slechts door het snelle handelen van hoofdonderwijzer Klootwijk kon een ramp voorkomen worden. Toen de hoofdonderwijzer omstreeks halftien in de klas van meester Koppelaar kwam, bemerkte hij dat enkele kinderen in de klas onwel waren geworden en uit de bank waren gevallen. Ook meester Koppelaar was niet meer aanspreekbaar. Zij waren al bewusteloos. De heer Klootwijk rende naar het naastgelegen lokaal, waar onderwijzer Van den Dool les gaf. De ramen werden opengegooid en het onderwijzend personeel droeg de kinderen, waarvan er steeds meer buiten kennis raakten naar buiten in de sneeuw. Zij werden ondergebracht in het op enige tientallen meters afstand gelegen, bijna gereed zijnde nieuwe schoolgebouw. Doktershulp was gelukkig spoedig aanwezig. Meester Koppelaar, die ook van zijn stokje was gegaan werd door collega Van den Dool en een zekere heer Pijl in het schoolhuis op de dijk gebracht, waar meester Koppelaar spoedig op verhaal kwam.
Als een lopend vuurtje ging het bericht over het voorval door Sliedrecht heen. Voor het schoolgebouw ontstond een grote oploop. Kinderen werden, in wollen dekens gewikkeld, door dodelijk verontruste ouders mee naar huis genomen. Voor wie er erger aan toe waren, werden auto’s ingeschakeld.
Van de 35 leerlingen was er geen enkele, die niet de verschijnselen van kolendampvergiftiging vertoonde. Het schoollokaal werd verwarmd door een grote kolenkachel. De rookafvoer bleek afgesloten, door de drie genoemde spreeuwen, die dood in de kachelpijp lagen, zo konden de gevaarlijke gassen niet meer naar buiten en stroomden ze de klas in. Geen van de kinderen, noch de onderwijzer, verkeerden in levensgevaar. Het schoolgebouw was al zeer oud en werd een paar maanden later buiten gebruik gesteld.”

School-2007Personeel school V
Tegeltableau…
Na zijn felicitaties in de richting van B & W en zijn waardering uitgesproken te hebben voor de prestatie van aannemer Brandwijk, gaf de heer Brouwer nog enkele schoten voor de boeg. Hij wees o.a. op de gaarne door hem tegemoet geziene verbetering t.a.v. het bewegingsonderwijs en hoopte hij dat er in de richting van gespecialiseerd handwerk voor jongens en meisjes gewerkt zou worden.

Verder werd het woord gevoerd door architect Nieuwpoort die de school een klok aanbood, door de heet Burghout, hoofd van school I, namens de collega’s en door de heer Kila namens het personeel en kinderen van school V, de heer De Koning als oudste raadslid en de heer Groenewegen als vertegenwoordiger van de centrale oudercommissie.
In zijn slotwoord ging het schoolhoofd, de heer Klootwijk, namens de oudercommissie sprekend, uitvoerig in op de woorden van de sprekers waarbij hij de dank uitbracht aan degenen die de nieuwbouw hadden verwezenlijkt.
Gelukstelegrammen waren gekomen van o.a. de oud-onderwijzer Den Besten. Mej. Van de Sman had een bericht van verhindering gestuurd. Vervolgens droeg burgemeester Popping de school over aan de heer Klootwijk in de hoop dat deze het gebouw op de juiste wijze zou exploiteren. De avond werd besloten met een rondgang door het gebouw waarbij een door de oudercommissie aangeboden tegeltableau werd onthuld.

19 – De jaren 1920-1930

School-1901
Eerste huisvesting Julianaschool

We zijn intussen aangekomen bij het midden van de jaren ’20. Een woelige tijd in het Sliedrechtse onderwijs. School II aan de Boslaan zal verdwijnen. Een nieuwe derde bijzondere school dient zich aan. De Schoolcommissie wordt opgeheven.

Julianaschool
In 1925 wordt een derde bijzondere school geopend. Zij neemt haar intrek in het gebouw van de vroegere school 4, tegenover de Grote Kerk.
Het is de bedoeling de school later te verplaatsen naar de Uitbreiding. Later (1930) wordt deze school – Julianaschool – inderdaad aan de Merwestraat gebouwd.

Het wel of niet handhaven van de herfstvakantie en het eventueel uitbreiden van de zomervakantie vormen punten van discussie. Uiteindelijk worden beide vakanties één week vervroegd. Het ongunstige aantal leerlingen per klasse blijft ook een heikel punt.

Verordening ontslag onderwijzeressen bij huwelijk en op 65-jarige leeftijd.
Veel tongen maakt bovengenoemd onderwerp los. Gehuwde onderwijzeressen zouden niet naar behoren haar taak in de school kunnen verrichten. Met 6 stemmen voor en 3 tegen wordt het voorstel aangenomen. Ontslag op 65-jarige leeftijd met algemene stemmen.

Het advies van de Schoolcommissie vermeldde hierover o.a.:
“In haar op één lid na voltallige vergadering van 8 maart 1926 is de Schoolcommissie accoord gegaan met meerderheid van stemmen met Uw conceptverordening. Naast de principiële gronden, door enkelen aangevoerd, hadden allen, die de meerderheid vormden, redenen van practischen aard om hun stem voor dit ontwerp uit te brengen.
Eenigen betoogden, dat het de Roeping van de Overheid is, zooveel in haar vermogen is, den bloei van het gezinsleven waarbij staat en maatschappij zoo groot belang hebben te bevorderen en daarom moet trachten den arbeid der getrouwde vrouw in vaste dienstbetrekking buitenshuis zooveel mogelijk tegen te gaan, allermeest wanneer de Overheid zelf als werkgeefster optreedt.”

School-1902Verder werd gewezen op
*De taak van de vrouw ligt binnenshuis.
*Een onderwijzeres die moeder is, zal zich niet volledig op haar taak in de school kunnen richten.
*Een gehuwde onderwijzers zal meer verloven moeten worden toegekend “uit den aard van het huwelijk voortvloeiende”, hetgeen niet bevorderlijk is voor de voortgang van het onderwijs.

De minderheid was van oordeel
*Gehuwde onderwijzeres kan best de beslissing nemen.
*Door de maatregel zullen juist aan het onderwijs vrouwen onttrokken worden, die het werk uitnemend kunnen doen.
*Alleen wanneer het onderwijs lijdt onder de aanwezigheid van een gehuwde onderwijzeres heeft de overheid het recht de onderwijzeres te ontslaan.

Minder waardering
De Schoolcommissie heeft in haar nieuwe vorm veel aan betekenis ingeboet. De leden staan niet meer onder ede. Bijzondere scholen zijn niet meer verplicht het leerplan aan de leden van de Schoolcommissie te overleggen. Schoolbezoeken vinden sporadisch plaats. Alleen gevraagde adviezen worden verstrekt.
Minder waardering is er van B & W voor het werk van de Schoolcommissie. De subsidiegelden worden verlaagd met f 50,=. Als argument wordt aangegeven de geringe frequentie van vergaderen.

Borden bij de scholen
Aardig feit is de opmerking van één der leden om borden te plaatsen bij de scholen om automobilisten te waarschuwen voorzichtiger te rijden in de omgeving van de scholen. En dit al in 1926!

School-1903
School in 1929

School-1904
School 1 in 1930 na de verbouwing

 

 

 

 

 

 

 

 

School 1 (Het Groeneveldeschool)
School 1 blijkt in 1928 diverse gebreken te vertonen. De stoep van de dijk naar de school was niet ver genoeg doorgetrokken,, de gangen waren op sommige plaatsen 8 cm verzakt. Het gehele gebouw – in ‘ t bijzonder de zolderingen – is zeer verveloos. Behoorlijke kolenkitten ontbreken en de gangen zijn veel te smal. Dit laatste zou misschien verholpen kunnen worden door de W.C.’s naar buiten uit te bouwen. De vloeren van de lokalen zijn grotendeels vergaan. Het schoolhoofd, de heer Burghout, durft de gebreken niet aan te kondigen bij het College van B & W, waarop de Schoolcommissie besluit zelf initiatief te ondernemen. In 1929 ondergaat de school een ingrijpende verbouwing.

School-1905
Onderwijzend personeel school 1 in 1929.
Zittend in het midden schoolhoofd Burghout.

School 2 (De Bosscheschool)
School 2 begint de eerste tekenen te vertonen van een noodlijdend bestaan. In 1928 is het al nodig een 40-tal leerlingen over te plaatsen van school 1 naar school 2 om zodoende te komen tot een meer gelijkmatige verdeling van de leerlingen. Sommige klassen van school 1 telden het dubbele aantal van die van school 2.. Geen bezwaar is er wat de afstand betreft. Dit betreft slechts een 5 à 6 minuten lopen.

Leerplicht
Door de Eerste en Tweede Kamer is het wetsvoorstel aangenomen tot invoering van de 7 jarige leerplicht (1928). Dit betekent automatisch dat de scholen uitgebreid dienen te worden met een zevende klas met een eigen onderwijzer. School 3 (in de Kerkbuurt) komt hiervoor niet in aanmerking. Deze school ziet, op een enkele uitzondering na, haar leerlingen elk jaar naar school 7, de ULO, vertrekken. De leerlingen die niet naar deze vorm van onderwijs gaan, kunnen het best geplaatst worden op school 2 of school 6. (Wilhelminastraat)

Radiotoestellen wel of niet in de scholen. Philipsontvangers of gebruik maken van het aanbod van de heer Prins die een Radiocentrale beheert. Het schoolhoofd van de ULO, (school 7), de heer Guijot is een voorstander. Besloten wordt door de Schoolcommissie eventueel een proef te nemen op deze school en de bijzondere ULO school.

Het gemeentebestuur laat de zaak echter voorlopig rusten, totdat het te geven onderwijs zich in meer vaste vorm heeft afgetekend.

In 1929 zijn er opmerkelijk veel wisselingen bij het onderwijzend personeel. Mejuffrouw Van der Swan is in 1929 25 jaar onderwijzeres te Sliedrecht aan school 5 (Baanhoek). Zij ontvangt een eenvoudig bloemstuk. Er is een verzoek om de verwarming van de openbare schoolgebouwen gelijktijdig te laten aanvangen met die van het gemeentehuis.
De heer Guijot neemt ontslag als lid van de Schoolcommissie (april 1930). Hij wordt opgevolgd door de heer Burghout, hoofd van school 1.
De Gereformeerde school viert haar 40-jarig jubileum. (1889-1929).

Nieuw gymnastieklokaal
Er gaan in 1930 stemmen op tot bouw van een nieuw gymnastieklokaal. Gedacht werd o.a. aan het terrein bij de oude korenmolen in wijk C of op het terrein aan de Industrieweg. Het oude gymlokaal bij de kerk is ongeschikt bevonden door de inspecteur voor de Lichamelijke Oefening. Te trappelen staat men zeker nog niet om het vak j (gymnastiek) nieuw leven in te blazen. Voorlopig houdt men liever vast aan de terreinen rond de scholen, hoewel het plein van school 5 (Baanhoek) veel te klein wordt bevonden. Mocht er toch een lokaal komen dan diende dit wel in ’t centrum te zijn.

Ruimtegebrek
In de gemeentebegroting van 1931 is sprake van een ingrijpende wijziging in de verdeling van de leerlingen over de schoolgebouwen. Door het steeds toenemende aantal woningen op de buitendijkse uitbreiding is de beschikbare ruimte in de scholen III (plaats huidige Zetsteen) en VI (Wilhelminastraat) onvoldoende.
School III telt 227 leerlingen verdeeld over 6 leerkrachten en school VI heeft liefst 300 leerlingen en 7 leerkrachten. In de eerstkomende jaren dienen volgens de prognose nog 125 kinderen geplaatst te worden.

School-1906
Veereschool

Duidelijk een probleem voor deze twee scholen. School II bij de Boslaan, geopend in 1904, heeft met 185 leerlingen daarentegen te kampen met een overschot aan ruimte. Dit komt o.a. door de bouw van de bijzondere school aan het Middenveer (Veereschool). Het is zelfs zover gekomen dat kinderen wonende op de Stationsweg en ten oosten van school I naar school II nabij de Boslaan moeten lopen.
Even is er sprake van de nieuwbouw van weer een nieuwe 3-klassige school op de uitbreiding en het terugbrengen van de Bossche School naar vier leerkrachten. De Schoolcommissie is hiervan een voorstander! Het is ook het standpunt van de minderheid van het College. De meerderheid beslist echter dat voorlopig de situatie van dat moment gehandhaafd zal blijven. De kinderen, waarvoor geen plaats is op school III moeten langs de dijk naar school II, nabij de Boslaan, lopen.
Hiermee worden ook de plannen getorpedeerd tot verbouwing van een aantal lokalen van school II tot een gymnastieklokaal, waarmee de scholen I, II en de bijzondere school aan het Middenveer geholpen zouden zijn.

Schuiven met leerlingen
In 1932 is er het voorstel tot overplaatsing van 35 leerlingen van school 2 naar school 1. School 1 telt intussen door verhuizingen naar de uitbreiding nog maar 177 leerlingen en heeft duidelijk een injectie nodig. Voorstel van de Schoolcommissie 45 leerlingen over te plaatsen.
In 1933 keuren Gedeputeerde Staten het besluit tot opheffing van school II, goed.

School-1907De Bossche school
School II zal zodoende verdwijnen. De andere scholen kampen met een leerlingentekort. De leerlingen moeten een aanvulling zijn voor de scholen I, III en VI. Hiermee kunnen de leerkrachten behouden blijven. In deze jaren heeft men te kampen met een zeer laag geboortecijfer. Slechts 180 leerlingen voor de gehele gemeente.
Het hoofd van school II, de heer K. Vermey, dient bij de opheffing zijn ontslag te krijgen. Dit geldt eveneens voor mejuffrouw Van der Vlies en mejuffrouw Meyer. De heer P. Eykelenboom wordt overgeplaatst van school II naar school VI. Het ontslag van schoolhoofd Vermey ondervindt veel weerstand. Voorgesteld wordt het hoofd van school III, de heer J. van Toledo, die later was aangesteld, te ontslaan. Vermey was nota bene destijds aangeraden geen overplaatsing naar school III aan te vragen. Vermey heeft echter de minste dienstjaren. Een regel die men hanteert bij ontslagen.

In 1934 wordt de school bij de Boslaan geheel opgeheven. De nieuwbouw op de uitbreiding heeft tot gevolg dat kinderen van school II verhuizen en naar school III aan de Oranjestraat gaan.
Aan de scholen I en VI worden kwekelingen met akten aangesteld om de zeer grote klassen te kunnen splitsen.

De Huishoudschool voor Meisjes neemt in 1938 haar intrek in de school bij de Boslaan.

Einde schoolcommissie
Bij raadsbesluit van 8 februari 1938 wordt besloten de Schoolcommissie van Toezicht op het Lager Onderwijs op te heffen. Merkwaardigerwijze was de Schoolcommissie zelf onkundig over de inhoud van het raadsvoorstel…
In dit jaar neemt het hoofd van de ULO-school, de heer Guyot, ontslag. Hij wordt opgevolgd door de heer Dek.

18 – Gereformeerde school

School-1801We gaan verder in dit historisch overzicht met deel 3 over de Gereformeerde school.

1921
Besloten wordt 4 weken zomervakantie te geven.
In het schoolgebouw zijn dit jaar samen met de M.U.L.O., 398 leerlingen gehuisvest.

In het jaarverslag wordt gerapporteerd dat onze schoolvereniging ruimschoots de toets der kritiek kan doorstaan, wat betreft het gebouw, het aantal leerlingen, maar ook wat er geleerd wordt. Uit vergelijkende examens blijkt dat onze school een goede reputatie heeft.

1922
In dit jaar vindt de scheiding plaats tussen het Lager Onderwijs en de M.U.L.O. Hiervoor wordt een nieuwe vereniging opgericht waarin zitting hebben bestuursleden van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs en de Vereniging voor Christelijk Onderwijs. De heer Van Neutegem wordt hoofd van de M.U.L.O.
Met 54 leerlingen wordt begonnen in de bovenlokalen van de Gereformeerde School.
Op 4 september vindt de installatie plaats van de nieuwe bovenmeester, de heer H. Hakkenes. Hiermee wordt het tijdperk ‘Van Neutegem’ afgesloten.

School-1802
Van Neutegem

School-1803
Hakkenes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
1923
Op de ouderavond van 27 februari zijn ca. 160 aanwezigen.
Er worden 3 inleidingen gehouden. Een aantal onderwijzers zingt, begeleid door orgel en viool, enkele liederen.

1924
Ds. T.A. Bakker, Christelijk Gereformeerd predikant, wordt 2e voorzitter van het schoolbestuur.
Op de ouderavond worden de onderwerpen verzorgd door Ds.P.A. Zeilstra, Gereformeerd predikant, en Ds. T.A. Bakker. Een schrijven van de ANWB- Toeristenbond, waarin zij een circulaire aanbiedt ‘behelzende verkeersregelen voor den openbaren weg in plaatvorm wordt besproken; besloten wordt deze aan te schaffen.

1925
Per 1 januari zijn er 355 leerlingen op school.1926
Tekenen van warm medeleven met de jeugd komen tot uiting in een schrijven van de Burgemeester aan de Kerkenraad van de Gereformeerde Kerk. Hij verzoekt het volgende bekend te maken: ‘Ouders, houdt Uwe kinderen zoveel mogelijk in het donker van de straat. Dit om reden dat losbandigheid en onzedelijk gedrag hand over hand toenemen!’ Op zondag 28 februari 1926 is dit vanaf de kansel medegedeeld .
Op 20 juli gaan de klassen 5, 6 en 7 op schoolreis naar Hoek van Holland met de Fop-Smit boot. De onkosten van deze reis bedragen f 125,-. Er gaan 150 kinderen mee.

1927
Er wordt een onderzoek ingesteld naar de openingsdatum van de school in 1889, dit in verband met de jubileumviering in 1929.

1928
Een verzoek van de N.C.R.V. om een radio op school te plaatsen, wordt voorlopig voor kennisgeving aangenomen.
De vakanties worden vastgesteld op de volgende data:
Paasvakantie 6 april – 16 april
Grote vakantie 21 juli – 20 augustus
Kerstvakantie 24 december – 3 januari

1929
Het 40-jarig bestaan van de school is een feest van oprechte dankbaarheid geworden. Twee dagen is er feest gevierd. Aan de school wordt een geschenk, een tegeltableau, aangeboden door oud-leerlingen. Het tableau is ontworpen door de heer K. Juch .
School-1804School-1805
 

 

 

 

 

 

1930
Op de ‘uitbreiding’ in de Middeldiepstraat wordt een nieuwe Gereformeerde Kerk gebouwd.

1931
Een zaak die niet direct met dit jaar en de school te maken heeft, maar toch een jaarlijks weerkerend gebeuren was, is het poveren. Het lopen met de poverpot op Oudejaarsdag was voor de jeugd van Sliedrecht van groot belang. Met ploegjes trok men er dan op uit; een Keulspotje met daaroverheen een varkensblaas en daarin een rietje gestoken. Als men de varkensblaas nat hield en de hand, eveneens nat gemaakt, langs het rietje bewoog, klonk er een brommend geluid .

School-1806’t Poverpotteversie…

‘k Heb zolang met de poverpot gelopen. Nog geen geld om brood te kopen,
Alle bakkerij, steek in mijn zij, steek in mijn broek, alle hanen koekeroekeroek
‘k Ben d’r één van Hille, mijn broek zakt van mijn bille,
‘k ben d’r één van stijve Kros, ‘k moet gaan poveren voor de kost,
Vrouw, geef me dit, Vrouw, geef me dat,
Geef me een stuk van ‘t varken z’n gat,
‘t varken heeft z’n gat verbrand, achter aan z’n staartje,
‘k Wens U al wat wens’lijk is, gezegend nieuwe jaartje.
Geef me een trosje druiven, dan heb ik wat te kluiven,
Geef me een appel of een peer, dan kom ik ’t hele jaar niet meer.
M’n geld is op, m’n brood is op, nu heb ik niets te eten,
M’n schoenen zijn versleten, m’n vader mag ’t niet weten,
M’n moeder heeft geen geld, is dat niet raar gesteld?
‘Volluk!!!!!!’

1932
In dit jaar zijn er in de 6e klas 70 leerlingen; de klas wordt gesplitst in groepen van 40 en 30 leerlingen .
Het bestuur geeft de heer Hakkenes volmacht de kinderen niet anders dan met bedekte benen in de school toe te laten.

1933
Juffrouw Harrewijn is 25 jaar aan de school verbonden .
Op 31 oktober stelt de Minister van Onderwijs, Z.E. de heer H.P Marchant, een commissie in die een nieuwe spelling op moet stellen.

1934
De nieuwe spelling wordt door de Minister ingevoerd: ‘Niet zoo … maar zo!’

1935
Van de 43 leerlingen die de school verlaten gaan er 2 naar de Ambachtschool, 8 naar de Vakschool (Huishoudschool), 12 naar de M.U.L.O. en 21 naar andere bestemmingen,

1936
Het schoolbestuur draagt 10 gulden bij om de Kerkbuurt te versieren in verband met het aanstaande huwelijksfeest van Prinses Juliana en Prins Bernhard.
School-1807
1937
Stand van leerlingen per 1 januari:
1e klas 46 leerlingen Juffrouw De Haan,
2e klas 45 leerlingen Juffrouw Buizerd,
3e klas 34 leerlingen Juffrouw Den Besten,
4e klas 38 leerlingen Meester Van de Spek,
5e klas 46 leerlingen Meester Maasland,
6e klas 44 leerlingen Meester Feringa,
7e klas 39 leerlingen Meester Hakkenes,
Met ingang van 1 januari kunnen Burgemeester en Wethouders onder bepaalde voorwaarden, vastgelegd in de Wet, aan gehuwde onderwijzeressen van openbare scholen voor lager of uitgebreid lager onderwijs, ontslag verlenen.
Op 13 oktober overlijdt vrij plotseling de heer Van Neutegem, van 1907 tot 1922 Hoofd der School en daarna het eerste hoofd van de Christelijke M.U.L.O.

1938
Oprichting van een Vereniging Ambachtschool voor Sliedrecht e.o.
De geboorte van Kroonprinses Beatrix en het 40-jarig Regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina worden op passende wijze gevierd.

School-18081939
In een schrijven delen B & W mede dat op 1 april het gymnastieklokaal in wijk C 12 gereed zal zijn. Daar het vak gymnastiek niet in het leerplan is opgenomen vindt het bestuur het een groot bezwaar hiermee te beginnen, omdat dit ca. 1,5 uur vergt.De school treedt toe tot de schoolartsendienst ‘Merwekring’.
Donderdag 27 april wordt het 50-jarig bestaan van de school herdacht met onder andere een herdenkingsdienst waar Prof. K. Dijk (Gereformeerd) en Ds. C. v.d. Zaal (Christelijk Gereformeerd) het woord voeren.
Op 1 september breekt de Tweede Wereldoorlog uit en op 11 september wordt het leger gemobiliseerd.

1940
Op 10 mei vallen de Duitsers ons land binnen. Die eerste oorlogsmorgen worden ook de Sliedrechtenaren opgeschrikt door dreunende motoren van vliegtuigen. Aan de overzijde van de Merwede worden Duitse parachutisten neergelaten en op 15 mei komen de eerste Duitsers ons dorp binnen.
Eind augustus neemt de bezetter de eerste maatregelen die het onderwijs treffen. Er komt een lijst van 150 verboden boeken. Passages met anti-Duitse strekking moeten verwijderd worden. Ditzelfde geldt voor portretten van leden van het Koninklijk huis.

Bron: Meer dan het gewone… ( Jan van Leeuwen).
100 jaar Gereformeerd Schoolonderwijs in Sliedrecht 1889-1989.

Bewerkt door Bas Lissenburg.

17 – Scholen op de Uitbreiding Buitendijks

School-1701
School 6 aan de Wilhelminastraat

Sliedrecht is van oudsher een dorp aan de rivier de Merwede met lintbebouwing langs de dijk met daarbij een groot aantal stoepen haaks gelegen op de dijk. Logisch dat de scholen, zoals we gezien hebben, allen aan de dijk gelegen zijn.

De verwezenlijking van het plan van “Sliedrecht Vooruit” zorgt voor een afwijking van het vertrouwde beeld. Op de uitbreiding buitendijks zullen nieuwe scholen gebouwd gaan worden.

De komst van de nieuwe scholen heeft tot gevolg dat de aloude school 3, de zogenaamde “Frahmeschool”, en school 4, tegenover de Grote Kerk, hun functie als schoolgebouw zullen gaan verliezen.

Op 17 januari 1921 wordt aan de Wilhelminastraat de eerder genoemde nieuwe lagere school geopend. Dit wordt school 6.

Hoofd van de school wordt de – van school 1 overgeplaatste – heer Van Eerden die een jaar later al niet meer op de lijst van leerkrachten voorkomt. In het jaar 1922 zijn naast het nieuwe schoolhoofd, de heer Polé, als leerkrachten aangesteld de onderwijzers Broer, Huysse, Hofman en de onderwijzeressen Dekker en Van Houwelingen..
Nieuwe school 3 en U.L.O. in de Oranjestraat
De nieuwe lager onderwijswet van 1920 staat het fenomeen Normaalschool niet langer toe. School 3 wijkt namelijk op een aantal punten af van de andere openbare scholen. De school doet niet mee aan de opvang van de kinderen uit de eigen wijk, maar kent gezien de taakstelling van opleidingsschool een openstelling voor de “pientere” leerlingen van de gehele gemeente. Op 20 februari 1922 wordt besloten om van school 3 de U.L.O. afdeling op te heffen en in september te starten met een school 3 als een 6-klassige school voor gewoon lager onderwijs en een school voor uitgebreid lager onderwijs, school 7. Beide scholen krijgen als gezamenlijk hoofd de heer Guyot.

School-1702
School 3 en ULO-school

Opening
Na ruim drie jaren van voorbereiding wordt door burgemeester Drijber op 4 september 1922, op de plaats waar nu het voormalige gemeentelijke administratiekantoor “De Zetsteen” aan de Oranjestraat staat, een tweetal scholen geopend. Dat zijn de lagere school 3 en school 7 voor U.L.O.

In de Merwebode, uitgegeven in de openingsweek van de school, wordt het volgende vermeld:

” Het majestueuze gebouw telt beneden zes klassen, een spreekkamer, een bergplaats, een vestibule, enz. Een brede trap leidt naar de verdieping, waar vier klassen zijn, een tekenlokaal en een lokaal voor natuurkunde. Ook hier treft men enige kamertjes aan.

’t Gehele gebouw is omgeven door een ijzeren hek, terwijl achter de school een zeer ruime speelplaats is aangebracht.”

Aprilscholen
In 1923 (6 februari) geeft de Schoolcommissie aan B & W het advies om voor alle openbare lagere scholen de toelatingsdatum vast te stellen op 1 april, hetgeen door B & W wordt overgenomen. School 3 blijft echter buiten de wijkindeling en houdt een toelating op 1 september. Aan school 1 wordt een nieuw schoolhoofd benoemd, de heer Burghout. Aan de scholen 1, 5 en 6 wordt wederom een zevende leerjaar verbonden (1924).

Het urinoir nabij school 4 verspreidt richting schoolgebouw onaangename geuren… .

Opheffing van school 4
In 1924 komt het voorstel van B & W bij de Schoolcommissie op tafel om school 4, nabij de Grote Kerk, op te heffen Hierbij komt ook ter sprake om tot opheffing van school 2 bij de Boschlaan over te gaan. Dit stuit op bezwaren van verschillende kanten. Te grote loopafstand vanaf de Boschlaan tot het centrum.

Uiteindelijk komt het volgende advies aan B & W op papier:

” In antwoord op Uw verzoek om advies inzake opheffing eener Openbare Lagere School en de daarmee in verband staande wijzigingen in de inrichting van het Openb. Onderwijs, hebben we de eer ter Uwer kennis te brengen, dat de Schoolcommissie zich met Uw voorstel kan vereenigen. Een minderheid in de Commissie was van meening, in ’t belang van ‘ t Openb. Lag. Ond. een opheffing van school 2 te moeten verkiezen boven die van school 4.”

School-1703
School 4 in de Kerkbuurt

Oude schoolgebouwen
Het schoolgebouw aan de Kerkbuurt dat door school 3 en de U.L.O verlaten is, dient vervolgens van 1925-1938 als Vakschool voor meisjes en vanaf 1946 tot 1960 is het gebouw in gebruik als Ambachtsschool voor jongens.School 4 (zie foto boven) verleent de Prinses Julianaschool gedurende enige jaren onderdak en wordt later, na een gedeeltelijke verbouwing, gymnastieklokaal voor het Sliedrechtse onderwijs. Thans is dit lokaal in gebruik door muziekvereniging “Crescendo”.

16 – Openbaar onderwijs

In eerdere afleveringen hebben we het onderwijs in Sliedrecht beschreven vanaf het eind van de 16e eeuw tot het jaar 1907. Daarna hebben we speciale aandacht geschonken aan het Gereformeerd onderwijs en dat van de “Vereniging van het Christelijk Onderwijs”.

In de vorige uitgave pakten we de draad weer op bij het openbaar onderwijs. We gaan nu verder vanaf het jaar 1916.

Openbare Scholen in 1916
Sliedrecht kende toen de volgende openbare scholen: School 1 in het oosten van Sliedrecht, ongeveer op de plaats waar nu het woonwagenkampje aan de Rivierdijk is. School 2 was te vinden direct ten westen van de Boschlaan. School 3 was gehuisvest in het gebouw dat later bekend zou worden als ‘De Korf’ en ook jarenlang diende als ambachtsschool. School 4 stond op de plaats waar nu het verenigingsgebouw van Crescendo tegenover de Grote Kerk is. School 5 was de voorganger van de “Blauwe School” te Baanhoek en ongeveer op dezelfde plaats te vinden.

School-1601School 3
Een overzicht van een gedeelte van de Kerkbuurt. Links boven de Chr. Ger. Kerk, aan de onderkant de Boerenstoep. Verder links op de foto de panden van Van Mourik en Van Beuzekom.

Het witte gebouw is de vroegere school 3. Ook wel bekend als de Frahmeschool, genoemd naar een vroeger schoolhoofd.

“De Standenschool”
School 3, in de volksmond “De Standenschool” geheten, wordt in 1916 omgezet in een school waarbij de U.L.O.afdeling wordt afgesplitst van de lagere school. De school gaat negen klassen tellen en is bestemd voor leerlingen die na de eerste zes jaren verder zullen leren. Het lesprogramma is hierop aange­past.

Volgens schoolhoofd Berger, die een toelichting op de uitbreiding van het leerplan geeft, zal School 3 een school worden die opleidt tot toelating tot de 2e klas van de H.B.S. en voor enkele leerlingen zelfs tot de 3e klas. Verder moet het mogelijk zijn het U.L.O. diploma te behalen te Sliedrecht.

De school telt intussen 92 leerlingen. De nieuwe cursus opent met 20 leerlingen. De schoolcommissie staat sympathiek tegenover de ideeën.

Energieprobleem
De schoolcommissie levert in 1917 een bijdrage van f 30,00 voor de schoolreizen van de openbare lagere scholen. Op de kosten van het licht moet bespaard worden. De leerkrachten dienen er, volgens de schoolcommissie, op toe te zien dat de lampen niet onnodig branden! Een ander energieprobleem is het gebrek aan kolen… De scholen worden als gevolg hiervan voorlopig op zaterdag gesloten. De lessen van die ochtend worden verschoven naar de vrije woensdagmiddag.

Ook is er weer sprake van een damescomité tijdens de handwerklessen. Zij zouden de vorderingen in het vak Nuttige Handwerken beter kunnen beoordelen dan de mannelijke leden van de schoolcommissie…

Zorgenkindje
Door het uitbreken van besmettelijke ziekten wordt een enkele school in 1918 gedurende vier weken gesloten. Bovendien eist de Spaanse griep zijn tol.

Het schoolhoofd van de U.L.O. (school 3) moet de verantwoordelijkheid dragen voor alle klassen van zijn school. De U.L.O. afdeling zal starten in klas 4. Van alle andere openbare scholen zullen de daarvoor in aanmerking komende leerlingen, na het met goed gevolg doorlopen hebben van klas 3, gerekruteerd worden.

De school blijft echter een zorgenkindje. Ook nu weer moet de schoolcommissie, na gedaan schoolbezoek, in de pen klimmen. Tot het College richt men de volgende woorden:

“Naar het oordeel van de Commissie kan de verkeerde toestand die aan school 3 heerscht niet verbeteren wanneer niet zoo spoedig mogelijk een einde wordt gemaakt aan de combinatie der klassen 1 en 2 en aan die van 3 en 4, aangezien naar het oordeel van de Commissie de leerkracht voor 3 en 4 niet voor zijne taak is berekend voor gelijktijdig de leiding van twee klassen op zich te nemen en de orde in combinatie klassen 1 en 2 alles te wenschen overlaat.”

Voorstel tot schoolbouw
In 1918 wordt door het College van Burgemeester en Wethouders de bouw van een nieuwe school voorgesteld. De wens is in 1920 de nieuwbouw in gebruik te kunnen nemen.

Hoewel het aantal leerlingen zodanig is dat school 5 wel erg vol is, is de bouw volgens de schoolcommissie niet urgent. Een aantal leerlingen wordt overgeplaatst naar school 4. Bij het schoolhoofd komen hierdoor veel klachten binnen! De leerlingen moeten te ver lopen vanaf Baanhoek tot de Grote Kerk… Een betere oplossing zou geweest zijn om op school 5 één van de grote lokalen te splitsen en zodoende te komen tot een school met zeven lokalen, wat toch op afzienbare tijd nodig zou worden.

De hoofden van school 3 en 4 brengen een gunstig rapport uit over de onlangs ingevoerde nieuwe viermaandelijkse leerlingrapporten.

Het aantal leerlingen op school 3 is gegroeid naar 125 tegenover 45 in 1915.

Het schoolreisje voor de scholen 1, 4 en 5 gaat naar Scheveningen en Den Haag. Nog steeds bestaat er voor de leerlingen de mogelijkheid om landbouwverlof te krijgen.

De nieuwe speelplaats van school 3 kent veel wateroverlast en biedt geen schaduw aan de leerlingen.

Toch nieuwbouw
Een tweetal hoofden van scholen vertrekt in 1919 uit Sliedrecht. De heer Faber (school 1) wordt opgevolgd door de heer A. van Eerden. Voor de heer Huisman (school 4) komt de heer E. van Zoest in de plaats.

Het voorstel tot het openbaar zijn van de vergaderingen van de Schoolcommissie stuit niet op bezwaren. Wel dienen de beoordelingen bij de commissieleden te blijven. Ook met de publicering van ’t jaarverslag wordt op verzoek van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, afdeling Sliedrecht, ingestemd.

Het eerdergenoemde “Dames-Comité” krijgt toegang tot de scholen. Volgens de wet hebben de dames echter geen bevoegdheden tot schoolbezoek.

School-1602School 6
Voor school 4, schuin tegenover de Grote Kerk, komt voor 1 april 1919 een zevende lokaal gereed. Plannen voor een nieuwe school op de aangelegde uitbreiding buitendijks zijn ingediend bij het ministerie in Den Haag. Het gaat hierbij om de nieuwbouw van school 6 in de Wilhelminastraat.

Zieke leerkrachten
De leerlingen van school 3 worden op basis van het rapport zonder examen toegelaten tot de Dordtse H.B.S. Een aangename verrassing voor de kinderen en het hoofd van de school.

De toestand op school 3 is volgens een Schoolcommissielid weer eens onhoudbaar: “Een onderwijzeres is reeds geruime tijd ziek, de tijdelijke onderwijzeres is ziek. Het is typerend hoe men “geeft” om school 3. Nog tijdens de vergadering van de Schoolcommissie wordt met de burgemeester gebeld om een vervangster voor haar aan te stellen.

Andere leerkrachten zijn regelmatig ziek. Een geval spant wel de kroon. Een der onderwijzers is niet al te sterk, kampt met een zwakke stem en was naar zeggen doof aan één oor en bovendien slecht van zicht. Hoe is het mogelijk dat zo iemand is goed gekeurd voor het onderwijs?

Voor ’t eerst wordt een vader van één der schoolgaande kinderen op de voordracht voor een benoeming in de Schoolcommissie geplaatst, weliswaar op een tweede plaats na het periodiek aftredende lid.

Nieuwe onderwijswet
De nieuwe onderwijswet van 1920 maakt een einde aan de werkzaamheden van de aloude Schoolcommissie. Maandag 30 mei 1920 wordt een nieuwe commissie geïnstalleerd door Burgemeester Drijber.

De Schoolcommissie is voortaan samengesteld uit belangstellenden en personeelsleden van de openbare en bijzondere scholen. Opmerkelijk daarbij is de benoeming van een tweetal damesleden.

Leden bij de installatie zijn: mevrouw Kalis-Visser, mevrouw Smelt-Brinkhorst en de heren Hage, Smeding, Van Wijngaarden, Van der Graaf, Van Neutegem, Kooyman, Berger en Van Zoest. Voorzitter wordt de heer Van Neutegem, hoofd U.L.O. school voor bijzonder onderwijs. Secretaris de heer Kooyman.

Het eerste besluit dat de nieuwe Schoolcommissie neemt, is handhaving van het uitreiken van “Belooningen en Eereblijken”. Een soort diploma dat wordt verstrekt aan de leerlingen die de school gaan verlaten na voldaan te hebben aan de leerplicht.

Het tweede betreft een advies tot het handhaven van de bestaande situatie aan school 3, waarbij de stamschool (klas 1 t/m 6) en de kopschool (klas 7, 8 en 9) onder één hoofd moeten blijven. Het voorstel van B& W om geen eerste klas meer te vormen aan school 3 wordt hiermee verworpen, waardoor het voortbestaan van de school wordt gered.

15 – Openbaar onderwijs

In eerdere afleveringen hebben we het onderwijs in Sliedrecht beschreven vanaf het eind van de 16e eeuw tot het jaar 1907. Daarna hebben we speciale aandacht geschonken aan het Gereformeerd onderwijs en dat van de “Vereniging van het Christelijk Onderwijs”.
We pakken nu de draad weer op bij het openbaar onderwijs in het jaar 1908.

Onbevredigende resultaten
In dit jaar noemt de Schoolcommissie – een aantal notabelen – de resultaten van het onderwijs niet onverdeeld gunstig. Het onderwijzend krijgt de taak de oorzaak te zoeken van het onbevredigende resultaat. Openlijk wordt – gelet op bovenstaande – steun uitgesproken voor het voorstel van den Bond van Onderwijzers afdeling Sliedrecht om tot schoolvergaderingen te komen. De hoofden van scholen voelen, ondanks aandrang van de leerkrachten, niets voor schoolvergaderingen. Van eenheid in het onderwijs in de verschillende klassen is geen sprake. Sterker nog, de leerlingen leren bij de ene onderwijzer weer af wat zij bij de anderen hebben geleerd….

School-1501Aandachtspunten
Klachten, veelal van oude aard, zijn nog steeds in de jaarverslagen te lezen. We noemen ze nog maar eens:

** Onvoldoende verwarming. In school 4, tegenover de Grote Kerk, wordt in een wintermaand niet hoger dan 5º Celsius gemeten. In school 5 op Baanhoek zijn in de 4e en 5e de kachels te klein voor de grote lokalen. Een andere brandstof en eerder aanmaken van de kachels wordt als een oplossing gezien…

** Gepleit wordt om de onderwijs- krachten in het lokaal een stoel te geven. Nu weten we ook gelijk waar de uitdrukking “hij/zij staat voor de klas” vandaan komt…
** Over de speelplaatsen heerst grote ontevredenheid. Bij school 3 in de Kerkbuurt, later “De Woonkorf” hebben ze veel last van tocht. De speelplaatsen zijn in het algemeen ongeschikt voor het geven van gymnastiek. De onvoldoende bestrating, het vele stof in droge tijden en de modderpoelen na regenbuien zijn hier debet aan…

Voorstellen
De schoolcommissie stelt voor een ambulant onderwijzer aan te stellen. Deze kan invallen bij vacatures, ziektegevallen en ook het hoofd waarnemen zodat deze zijn controlerende taak kan vervullen.
De schoolbibliotheken voor de groepen van de middelklassen zijn nuttig en houden de kinderen van de dijk.
Verder pleit men voor het inrichten van personeelsbibliotheek met handleidingen, leerboeken en een catalogus van schoolmaterialen. Op deze wijze hoopt men meer inzicht te krijgen in die zaken die bij het lesgeven van dienst kunnen zijn…
Een vrijgekomen lokaal zou ingericht moeten worden tot personeelskamer.

In School 2 aan het Bosch, de latere Huishoudschool, constateert men veel tocht en klapperende deuren in de gangen. Schoolhoofd Hoekstra zat met zijn hand tussen de deur. Er moest bloed gestelpt worden!

In School 3 vindt een gecombineerde vergadering van B & W en de Schoolcommissie plaats. Punt van bespreking zijn de gebrekkige resultaten en het wantrouwen van de Sliedrechtse ´upper-ten` t.a.v. het onderwijs.
Bij het schoolbezoek bleek voor de Schoolcommissie het onderwijs van één leerkracht ver onder de maat. Door het vertrek van een andere leerkracht verzoekt de Schoolcommissie de schoolopziener aan school 3 een flinke nieuwe leerkracht aan te stellen. Deze zal het weinig resultaat gevende onderwijs van eerdergenoemde onderwijzer moeten compenseren. Bovendien wordt de schoolopziener uitgenodigd dit jaar de schoolexamens bij te wonen en daarbij tegelijkertijd de proeflessen van sollicitanten aanwezig te zijn. De nieuwe onderwijzer werd uiteindelijk de heer Jan Pieter Straver, voorheen onderwijzer te Brakel.
Vanaf dit jaar zullen de leerlingen, op gunstig advies van het schoolhoofd, zonder toelatingsexamen worden toegelaten tot de H.B.S. te Dordrecht. Wellicht verstevigt dit het vertrouwen bij de ouders.

In een briefje van de heer Groustra, hoofd van School 3, aan de Schoolcommissie lezen we 17 juni 1908 het volgende advies:

Mijne Heeren,

In beleefd antwoord op Uw schrijven van 13 juni, l.l. heb ik de eer U te melden dat de twee leerlingen, die de H.B.S. wenschen te bezoeken, niet ver genoeg gevorderd zijn om met voldoende kans op succes dit jaar toelatingsexamen voor de eerste klasse van die inrichting af te leggen, noch om dat onderwijs met vrucht te volgen; zoodat de ouders besloten hebben tot volgend jaar Juli te wachten.

Hoogachtend, Mijne Heeren,
Uw dienstwillige dienaar
C.Groustra
h.d.s. no. 3.

Enkele opmerkelijke feiten
**    Openbare examens staan niet in de belangstelling van de ouders. Er wordt gesuggereerd om ouderavonden te gaan houden. Dit in navolging van het goede voorbeeld van de Christelijke school van de heer ten Have.

** Hoewel het een aardige bijverdienste is, moeten leerkrachten geen bezoldigde werkzaamheden van gemeentewege meer doen. Zo kunnen leerkrachten beter niet meer ingezet worden bij een volkstelling. De school stagneert hierdoor.

** Op school 4, tegenover de Grote Kerk, overlijden in 1910 twee leerkrachten. Het zijn juffrouw Gijlstra en het schoolhoofd Disselkoen. De laatste heeft op 1 februari 1909 nog het feit herdacht 25 jaar schoolhoofd te Sliedrecht te zijn geweest.

** Ook de heer Janse van school 5, te Baanhoek, herdacht dit feit.

** Aan school 4 vertrokken ook nog twee leerkrachten, zodat het voor genoemde school een rampjaar was.

** Voor ’t eerst werd aan de diverse scholen een subsidie van f 10,00 verleend om de bibliotheek aan te vullen.

** Het aantal leerlingen (42) van school 3 baart zulke grote zorgen zodat er voorgesteld wordt de schoolgeldbijdrage afhankelijk te stellen van het inkomen…

************************************************************************************************
Per jaar, per kind
Categorie A: Van f 50,00 tot f 550,00. Eerste twee klassen f 6,= Vanaf klas 3 f 9,=

Categorie B: Van f 550,00 tot f 1050,00. In de eerste twee klassen f 15,= Vanaf klas 3 een bedrag van f 25,=

Categorie C: Vanaf f 1050,00 Eerste twee klassen f 24,= Vanaf klas 3 f 36,=

Voorgestelde regel zou voor meer kinderen toelating op de school mogelijk moeten maken.
Verbeteringen vonden plaats bij de kachels (nieuwe) en … de leerkrachten kregen voor het eerst een stoel.

Op school 3 heeft de maatregel t.a.v. het schoolgeld vooralsnog echter geen succes.

***********************************************************************************************
Nieuwe gezichten
Twee nieuwe schoolhoofden. Op school 4, nabij de Grote Kerk, is de heer Chr. Berger, komend vanuit Zeist, het nieuwe schoolhoofd per 1 maart 1911. Hij volgt hiermee de overleden heer Disselkoen op.
Op school 1, gevestigd op de plaats waar nu een woonwagenkampje is, neemt de heer Groenevelt per 1 september 1911 ontslag. Hij vertrekt naar ’s Gravenhage en krijgt als afscheidscadeau de Camera Obscura van Hildebrand cadeau. Hij wordt opgevolgd door de heer J.M. Nennstiehl.

Klachten en ideeën
Voor ’t eerst is sprake van ’t bijstaan door twee vrouwelijke leden in de Schoolcommissie. Dit i.v.m. de controle op de nuttige handwerken. Ondanks dat de Burgemeester voorstander is van ’t opnemen van dames in de Schoolcommissie, blijft de vraag of de hoofden wel bereid zouden zijn de dames tot de school toe te laten.
Noot: Destijds is door de Schoolcommissie zelf te kennen gegeven dat door het toelaten van dames tot de Schoolcommissie de discussies minder vruchtbaar zouden zijn… . Een standpunt dat men in 1911 handhaaft!
Een conflict dreigt daar de leden van de Schoolcommissie vinden dat ze in belangrijke zaken door B & W gepasseerd worden. B & W erkennen het feit en beloven beterschap.

School-1502Merklap
Een merklap anno 1902, met ingeweven dubbele rode randen. Het vervaardigen van een merklap was een onderdeel van het vak handwerken. In de onderwijswet van 1878 voor het lager onderwijs werd dit vak opgenomen. Meisjes moesten het alfabet leren borduren in verschillende lettertypen.

Er werd begonnen met een eenvoudige kruissteekrand om de vaardigheid in het borduren te verkrijgen, waarna een in moeilijkheid opklimmende letter reeks volgde.

Meer ingewikkelde randen, zoals de ‘meander’ en de lopende ‘hond’ en de cijfers completeerden deze doeken. Zo leerden de meisjes ieder stuk uit de linnenkast te merken met naam of initiaal. Op veel doeken werd de naam van de leerlinge, de school, plaats of het jaartal aangebracht.

** Naar aanleiding van een opmerking van de heer Roetman, onderwijzer aan school 2. bij de Boschlaan, wordt het voor de leerkrachten mogelijk ten allen tijden met klachten en ideeën bij de commissie aan te kloppen.

** Tegen schoolvergaderingen tussen schoolhoofd en onderwijzend personeel bleef men pertinent. Met name de burgemeester was een fel tegenstander.

** In Dordrecht wordt een school voor achterlijke kinderen geopend.

** Op verschillende scholen in 1911 veel lof over de nieuwe kachels.

1912

** School 1 en 2 worden weer zevenklassige scholen.

** School 3 heeft een iets betere toeloop van leerlingen. De leerlingen worden echter slechts zonder meer tot de H.B.S. toegelaten nadat de resultaten van het afgelopen jaar door een toelatingscommissie zijn bekeken. Bij twijfel moet er wel toelatingsexamen worden gedaan.

** De Schoolcommissie doet een voorstel om meer eenheid in de volkszang te verkrijgen. Er wordt een bundel met 20 liederen voor alle openbare scholen. Beschikbaar gesteld.

** Door een van de hoofden wordt een protest ingediend tegen het buiten de gemeente wonen van onderwijzend personeel. Het protest krijgt steun van de Schoolcommissie.

Dit om de volgende redenen:
Er bestaat een neiging om de werktijd te bekorten;
Door het haastig vertrek bij ’t verlaten der school zijn de leerlingen niet voldoend onder controle;
Bij slecht weer is ’t menigmaal moeilijk op tijd aanwezig te zijn;
Bij ziekte is dikwijls moeilijk tijdig bericht van afwezigheid te zenden.
Tevens is er een pleidooi voor ’t aanstellen van een extra onderwijzer om bij ziektegevallen in te vallen.

1913

Het personeel aan de Sliedrechtse openbare scholen…

School 1: Hoofd J. M. Nennstiehl, onderwijzers(essen): D. Mackay, J. W. van Gelderen, L. Roetman, M. van Drunen, N. van Houwelingen, A. van Heusden en J. van der Swan.
School 2: Hoofd T. Hoekstra, G. A. C.Steynis, J. Zuidhof, P. K. Roetman,
H .A. Beket,, M. Meyer en J. Köhler.
School 3: Hoofd C.Groustra, J .P .Straver, B .M. Brinkgreve, J. H. Meerdink, en H. Boer.
School 4: Hoofd Chr. Berger, H. Sprong, J. J. Zuidhof, C. van der Vlies,
H. J. Bakker en H. M. S. van Ouwerkerk.
School 5 : Hoofd F. Janse, T. Kleyn, J. Stadt, J. A. Steynis, E. J. van der Swan en A. P. van Seventer.

Pleinen en rapporten
**  Het hoofd van school 1 doet het voorstel om zelf maar met behulp van een buitenslang het stoffige schoolplein te gaan besproeien.

School-1503Een gymnastiekuurtje op de binnenplaats van een school te Amsterdam. Of de kinderen er plezier in beleven, valt van de gezichtjes niet af te lezen. De meester staat er wat stijfjes bij met hoed en gesloten colbert. In ieder geval kan deze les ´stofvrij` plaatsvinden daar de binnenplaats betegeld is.

** School 1 onderneemt een schoolreisje naar de diergaarden in Rotterdam en naar Arnhem e.o. De deelname van de leerlingen is ongeveer 50%.

** In dit jaar worden voor het eerst viermaandelijkse rapporten over de leerlingen opgesteld. De mening hierover is bij de hoofden van scholen zeer verdeeld. De vraag is of de ouders wel of geen belangstelling hebben! Het opmaken van de rapporten gebeurde in navolging van een Bijzondere School.

** Bij droog weer stijgen de stofwolken op het plein van school 5 tot boven het dak uit. Bij regenachtig weer is sprake van een ware modderpoel. Gedacht wordt de pleinen met teer te behandelen. Dit zou echter de dood van de bomen kunnen betekenen.

**  School 3 verkeert weer in de problemen. Na het ontslag van de heer Meerdink is het zeer twijfelachtig of er – gezien het geringe aantal leerlingen – nog een opvolger zal worden benoemd. Schoolopziener en B & W hebben sterke bedenkingen. Er gaan bij de Schoolcommissie zelfs stemmen op om de school maar op te heffen. Er zou een school op vrijzinnige grondslag voor in de plaats moeten komen. Hier zou men meer invloed kunnen uitoefenen.

** Het uiteindelijke advies van de Schoolcommissie; een onderwijzer benoemen wordt uiteindelijk ingewilligd. De naam van de nieuwe onderwijzer A. A. Kole uit Axel.

1914

** Het hoofd van school 2 wenst voor de scholen een sciopticon (toverlantaarn) aan te schaffen. Dit naar aanleiding van het succes dat onderwijzer Roetman van deze school heeft gehad bij een vertoning van plaatjes met behulp van genoemd apparaat.

** Twee openbare scholen 3 en 4 dienen voor inkwartiering van soldaten. De leerlingen van school 3 ( klas 1 en 2 ) zijn ondergebracht in een leegstaand lokaal van school 2, de andere klassen in twee niet in gebruik zijnde lokalen van school 1. Het onderwijs voor de kinderen van school 4 wordt tijdelijk gegeven in de beide consistoriekamers van der Ned. Herv. Kerk en in de bewaarschool te Wijk C.

** Twee onderwijzers van school 3 werden voor de mobilisatie opgeroepen. Oud-onderwijzer Brasser – thans lid van de Schoolcommissie – toont zich een waar onderwijzer door zijn diensten aan te bieden bij het lesgeven aan de onthande school 3. Rapporten worden bestendigd, ondanks vele tegenkantingen.

1915

** Van de Sliedrechtse onderwijzers die in 1914 door militaire verplichtingen aan het onderwijs zijn onttrokken, keren in 1915 enkele weer in het onderwijs terug.

** Toelating tot een bijzondere inrichting voor ´achterlijke` kinderen te Dordrecht blijkt onmogelijk. De problemen aangaande subsidie en het moeten reizen onder toezicht zijn te groot om tot een oplossing te komen.

** Overbevolking lagere klassen school 4 en 5 ( 57 leerlingen). De commissie richt zich in een verzoek aan B & W om maatregelen te nemen.

** Op school 5 is de nood zo hoog gestegen dat klassen bij ziekten van het personeel om beurten vrijaf wordt gegeven. Combineren is i.v.m. de klassengrootte niet meer mogelijk. Het schoolhoofd kan ook niet invallen voor de zieke leerkracht daar hij zelf al voor een klas staat. De orde zou in gevaar komen en de leerkrachten dreigen zenuwziek te worden.

** Er worden nieuwe ´Eereblijken` (bewijzen van goed schoolgedrag) uitgedeeld, Het is een ontwerp van Strij te Dordrecht. In totaal zijn duizend exemplaren besteld.

** De heer Hoekstra is 25 jaar hoofd van een school. Hij ontvangt een bloemstuk.
Voor het schrijven van 3 exemplaren van jaarverslagen ontving onderwijzer Beket (school 2) f 13,=.

Nieuwe hoofden van scholen
Het hoofd van school 1, de heer Nennstiehl, vertrekt naar Rotterdam. Voor hem in de plaats komt op 1 februari de heer Faber uit de Haarlemmermeer in dienst.
Ook school 3 krijgt een nieuw hoofd. Nadat de heer Groustra, op eigen verzoek per 6 september 1915 ontslag heeft gekregen, wordt hij opgevolgd door de heer Berger. Deze was voordien hoofd van school 4. De benoeming Berger aan school 3 kent enige bezwaren. Berger heeft niet de bevoegdheid om Engels te geven en kan dus ook anderen niet controleren. Berger wordt toch benoemd. De speelplaats bij school 3 zou spoedig in orde worden gemaakt.
Het nieuwe schoolhoofd aan school 4, de heer J.A.Huisman, komt ook uit de Haarlemmermeer.

School-1504Schoolfoto
Een schoolfoto van school 2 bij de Boschlaan samen met hun onderwijzer Steinis, omstreeks 1910. In de bovenste rij vanaf links herkende men: Buizerd; Tinus de Snoo; Tinus Boer; Frans Weggers; Gerrit Kraayeveld; Teunis Hartog; Balt van Rees en Baan van den Berg.
In de tweede rij zijn het: Vernooy; een onbekende; Klasien Stabij; Marrigje Visser; een onbekende; Kaatje Hartog en Neeltje van den Berg.
De eerste van de derde rij herkende men niet, dan volgt: Leentje van der Wiel; Neeltje Pijl; Johanna Bruning; Anna Pijl; Sijgje Guys; Koosje Buizerd; Neeltje Pijl en Mijntje de Gier.

School 2 bij de Boschlaan…
In de vierde rij treffen we aan: Jan Weggers; Herman Bruning; Maartje van Rees; Gorina van den Berg; Tinus Vernooy en Cornelis Adrianus Boer.
Vooraan zitten tenslotte nog: Hans Hartog; Kees de Jong en Leen Boeren.

14 – Vereniging van het Christelijk Onderwijs

School-1401
De omgeving van de “Kooijmanneschool”. Zo te zien een kinderrijke buurt

We richten ons voor de tweede maal op de scholen van de “Vereniging van het Christelijk Onderwijs”. Als bron gebruiken we de jubileumuitgave, geschreven in 1993, door J. L. de Vries.

De vereniging telt, op het moment dat we het verhaal vervolgen, twee scholen. De oudste op de plaats waar nu Residentie Merweborgh gevestigd is en de nieuwe school op de plaats waar de voormalige Beatrixschool in de Kerkbuurt was.

Periode: 1910-1920
In 1911 de aanbesteding van de nieuwe school B 76 aan het Middenveer.

School-1402Metselwerk: A. de Gruijter f 4497,-. Timmerwerk: Hofman f 5956,-.
Schilderwerk Van der Leun f 449,-

De school werd geopend op 1 augustus 1911.

De in 1993 92-jarige Jan Blokland wist zich nog het vers te herinneren dat moest worden opgezegd.

“De oude school was haast versleten.
Was het een wonder dat wij wensten,
Kwam de nieuwe school maar gauw.
Maar wie zal die school ons bouwen
Wie zal zorgen voor het geld?”Over die vraag heeft het bestuur zich menigmaal het hoofd gekweld………….

School-1403Kooijmanneschool
In 1912 vertrok het hoofd, de heer van den Berg, van de beneden school. Hij werd opgevolgd door de heer Kooijman.

Uit het onderzoek van het bestuur bleek: “Goed onderwijzer; verder zijn het wel nette eenvoudige lieden zowel man als vrouw”

De heer Kooijman bepaalde jarenlang het gezicht van de benedenschool die al snel de KOOIJMANNESCHOOL werd genoemd.

In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. In de notulen is hierover niets te vinden.

Ook in dit jaar werd de heer Ten Haven aangesteld als hoofd van de “Veereschool”. Maar hij ging al weer snel weg om te worden opgevolgd door de heer Kool.

Verder waren er nog wat problemen
Men liet de kinderen niet deelnemen aan de Koninginnedagviering bij het NS station, omdat men het te gevaarlijk vond. Er kwamen daar 1000 kinderen bij elkaar zonder goede orde en toezicht.

Het onderwijzend personeel werd erop gewezen dat zij meer aandacht moesten geven aan het zondagsschool- en evangelisatiewerk.

Bericht bestuur aan de onderwijzers: Uw aandacht voor artikel 12 van Uw aanstelling, waarin bepaald dat van het onderwijzend personeel verwacht wordt dat zij Evangelisatiearbeid ter plaatse steunt en behulpzaam is bij de zondagsschool.

Uit het kasboek 1915:
De oude vlaggenstok brengt bij verkoop 80 cent op.

In 1918 werd een start gemaakt met het Uitgebreid Lager Onderwijs (ULO). De zgn. Kopschool met als hoofd de heer Van Neutegem. Hierdoor gingen vroegtijdig leerlingen van de klassen 7 en 8 naar deze school. Uiteindelijk zou in 1922 de eerste Christelijke Mulo-school gesticht worden In een samenwerkingsverband met de Gereformeerde schoolvereniging onder de naam “Bond van Christelijke scholen”.

Van Haaftenfonds
De vereniging werd tussenpersoon bij het oprichten van het Van Haaftenfonds .

Uit de brief: “Hierbij behoort een bedrag van drieduizend gulden bestemd om de rente te doen geworden aan de rechtzinnige predikant(en) der Nederlandse Hervormde Gemeente ten einde genoemde predikant(en) in de gelegenheid te stellen aan armen, zieken, enz. in de gemeente weldadig te bewijzen…. .“

Periode: 1920-1930
Het bestuur bestond toen uit de heren:

– M.C. de Jong. Voorzitter. (Hij trad af in 1922 na 29 jaar voorzitter te zijn geweest)

– M B.Y. de Jong.

– M.P. van Haaften.

– J.G. de Bel.

– A. van Ballegooijen.

– Van Splunder.

School-1404
Personeelsfoto 1920; rechts dhr. Kooyman

In 1920 nam de Tweede Kamer een wet aan, waarbij het Christelijk Onderwijs financieel gelijkgesteld werd met het openbaar onderwijs. De lange “schoolstrijd” was ten einde.

De bovenschool werd te klein. De totale schoolbevolking bedroeg 304 leerlingen. Er zaten gemiddeld 45 leerlingen in de klas. Een uitbreiding van het gebouw werd gerealiseerd.

Vanuit de vereniging kwam de vraag of er wel voldoende toezicht was bij de leveranties van de kolen aan de scholen. Het bestuur voelde er niets voor dit te controleren en vond het een kwestie van vertrouwen.

In 1924 stelde het bestuur f 50. – beschikbaar voor een schoolreisje in de grote vakantie.

In 1925 opende men een derde school in het gebouw van de voormalige school IV. Nu is in een gedeelte van het gebouw de muziekvereniging Crescendo nog actief. Hoofd werd de heer Lablanc. Later volgde de heer Snijders hem op.

Het voornemen was deze school naar de nieuwe uitbreiding van de gemeente Sliedrecht te verhuizen (de latere Prinses Julianaschool).

De schoolhoofd, de heer Kool verliet in 1927 de bovenschool. De heer Meijer volgde hem op.

In 1928 laaide er binnen het bestuur een felle discussie op in hoeverre er mee gedaan moest worden met de oprichting of ondersteuning van een vereniging tot oprichting en instandhouding van Christelijke bewaarscholen. Men besloot in ieder geval een geldelijke bijdrage te geven.

Let op:

Het bestuurslid Van Ballegooijen stelde voor nieuwe personeelsleden voortaan niet aan een vaste school te benoemen.

Het bestuur drong er op aan, bij drie hoofden, over te gaan tot centrale inkoop van schoolmateriaal. In 1993 nog niet gerealiseerd en nog steeds een onderwerp van gesprek.

Gedachten over de oudercommissie in die tijd
Notulen 15 april 1929: “Het bestuur vindt een oudercommissie niet wenschelijk. Het hoofd, de heer Meijer, oppert de vaders zitting te laten nemen in een feestcommissie bij een feestdag in de buitenlucht. Hij zal hiervoor een plannetje maken.“

Tijdens de algemene ledenvergadering van 15 april 1929 besloot men de nieuwe Prinses Julianaschool te bouwen.

13 – Vereniging van het Christelijk Onderwijs

Na twee afleveringen, gewijd aan het Gereformeerd Onderwijs, richten we ons nu op de scholen van de “Vereniging van het Christelijk Onderwijs”. Als bron gebruiken we de jubileumuitgave, geschreven in 1993, door J. L. de Vries.

Geschiedenis
Tijdens de Franse overheersing had de staat het onderwijs overgenomen van de kerk. In de onderwijswet van 1806 kwam te staan dat de staatsschool moest opleiden tot “alle christelijke en maatschappelijke deugden . . . ”

Daarna volgde er in 1857 de Schoolwet die er voor zorgde, dat de openbare school een neutrale godsdienstloze school werd.
Alleen deze scholen kregen rijkssubsidie.

Van protestantse en katholieke zijde werd de roep steeds sterker eigen Christelijke scholen te stichten.
In 1889 werd de Schoolwet gewijzigd, waarbij het bijzonder (christelijk) onderwijs een derde van de kosten vergoed kreeg voor haar scholen.
Hierna werden in veel plaatsen Christelijke scholen gesticht waarbij de kosten werden gefinancierd uit giften, collectes en schoolgelden.

In 1917 werd grondwettelijk de financiële gelijkheid van het onderwijs vastgelegd.

Het begin in Sliedrecht
De eerste openbare school in Sliedrecht werd in het begin van de 19e eeuw tegen de Grote Kerk aangebouwd. Kerk en staat waren toen aan elkaar verbonden. De schoolmeester was koster, voorzanger en doodgraver.

In 1889 kwam er in Sliedrecht de eerste Gereformeerde school.
Deze stond achter de Gereformeerde kerk in de Zoutstoep.
Vanuit de leden van de Nederlandse Hervormde kerk, de Zondagsschoolvereniging en de Vereniging tot Evangelisatie werd druk uitgeoefend om een algemene Christelijke school te stichten.

In 1893 werd een algemene vergadering gehouden in het evangelisatiegebouw, in de volksmond Het Gebouw. Op deze plaats staat nu de Chr. Gereformeerde kerk.

Oprichters van de nieuwe schoolvereniging waren o.a.:
Ds. Kromsigt, erevoorzitter,
M. C. de Jong, voorzitter,
W. van Hoeve,
W. H. van Haaften.
Deze heren namen in de Sliedrechtse gemeenschap van toen een belangrijke plaats in.

In de eerste algemene vergadering van 11 juli 1893 werden de statuten vastgesteld.

De naam werd: Vereniging voor Christelijk Onderwijs te Sliedrecht.

Art.1 De Vereniging kiest als grondslag Gods Woord als het enig richtsnoer voor geloof en wandel.

Art.2. Haar doel is de oprichting en instandhouding van scholen waar de jeugd onderwezen en opgevoed wordt overeenkomstig de pedagogische beginselen neergelegd in de Heilige Schrift en het stichten van lokalen voor de Zondagsscholen.

De statuten werden op 30 augustus 1893 bij Koninklijk Besluit goedgekeurd.

School-1301
Het terrein waar de school startte

De eerste school
Er werd een woonhuis met terrein aangekocht aan de huidige Rivierdijk dat moest gaan dienen als eerste gebouw voor de school. Ter hoogte van de voormalige scheepswerf Boer, nu Residentie Merweburgh.
Het benodigde geld werd ter beschikking gesteld door een aantal bekende
Sliedrechters met als uitschieter
een drietal giften van f 1000,-.

Het jaarsalaris van een werkman was in die tijd tussen de f 500, – en f 750, -.

 
Begroting
Inkomsten…

Giften, contant f 5528
Zondagsschool f 250
Collecte evangelisatielokaal f 221
Gift Graaf van Bylandt f 125
Totaal f 6011
Uitgaven…

Koopsom huis en terrein f 3793
Aannemer Breedveld f 1370
Aannemer Van der Wiel f 1259
Totaal f 6422
Ten einde de tekorten te dekken werden er leningen afgesloten. Voor een bedrag van f 1000, – werden schoolmeubelen en overige schoolbehoeften aangeschaft.

School-1302
Geldschieters

1894: Opening eerste school op 4 april 1894
Uit 28 sollicitanten werd als eerste hoofd benoemd de heer Van Aalten tegen een jaarsalaris van f 850,- en een bedrag van f 200,- werd uitbetaald voor het geven van catecheselessen.
Onderwijzer, de heer Treffers, en onderwijzeres, mevrouw De Bruin, werden voor een jaarbedrag van elk f 550, – aangesteld.

Schooltijden
9.00 – 12.00 uur en 13.30- 16.00 uur, woensdag- en zaterdagmiddag vrij.

Schoolgeld
De vereniging moest grotendeels zelf zorgen voor het geld, zowel voor het gebouw als de salarissen. Het rijk gaf slechts een subsidie van f 400, – p.j.

De ouders moesten schoolgeld betalen voor elk kind. Dat was voor die tijd een (te) zware belasting. Men betaalde f 0.25 cent per kind per week.

Voor on- en minvermogenden werd een suppletiefonds opgericht, opdat deze mensen slechts 10 cent per week hoefden te betalen.

Voor het suppletiefonds werd jaarlijks in de plaatselijke gemeente en de kerk gecollecteerd. Daarnaast kwamen er ook giften binnen.

Uit het jaarverslag
Het geeft grote zorg dat ouders hun schoolgeld niet kunnen voldoen. Verblijdend kunnen wij u mededelen dat ook personen die niet aan onze zijde staan in de strijd voor het Christelijk onderwijs, ja veeleer besliste voorstanders van het openbaar onderwijs, ons nu steunen om de on- en minvermogenden aan hun schoolgeld te helpen.

Bestuursleden
Tekorten werden nogal eens door de bestuursleden uit eigen zak betaald. Enige bestuursleden zaten zelf goed bij kas. Zo werden reparaties bekostigd, aanvullingen op salarissen uitbetaald en traktaties op feestdagen gegeven. Door hen gegeven leningen werden regelmatig kwijtgescholden.

1895 – 1900: Er waren reeds 169 leerlingen op school. Inschrijving leerlingen bij het bestuur op zaterdagavond tussen zeven en acht uur. Leeftijd vanaf 5 en half jaar.
Er kwam zelfs een leerlingenstop in 1899. De school was overvol. De openbare school liet kinderen toe zonder betaling van schoolgeld. Dit had geen invloed op de toestroom van leerlingen naar de school.

Bezoek kinderen aan een tentoonstelling in Dordt als uitstapje in de kermisweek. Kosten 30 cent per kind.

Verschillende leden vonden de contributie van de vereniging (f 2.50) te hoog. Niet iedereen kon dit betalen. In Dordt hoefde men namelijk geen contributie te betalen. Het bestuur ging hierop niet in.

Bij de kroning van Koningin Wilhelmina werd gezamenlijk met de Zondagsschoolvereniging een attentie gegeven aan de leerlingen.

1900: De Tweede Kamer nam de leerplichtwet aan. Dit gaf een nog een grotere druk op het aantal leerlingen.

School-13031900 – 1910: leder gezin kreeg een scheurkalender bekostigd door één der bestuursleden. Het hoofd, de heer Van Aalten, vertrok in 1904 en werd opgevolgd door de heer Koopmans tegen een jaarsalaris van f 875,00. Zijn meubels werden van het station opgehaald. Het hoofd logeerde in de tussentijd bij een bestuurslid.

In 1905 was er een ledenvergadering. Na het zingen van psalm 119 vers 65 kwam er een belangrijk punt aan de orde.
Men besloot een 2e school “beneden” te laten bouwen, plaats oude Beatrixschool aan de Kerkbuurt. De heer A. Volker, die steeds het Christelijk onderwijs had gesteund, stelde een bedrag van f 7000, – beschikbaar. De 2e school werd geopend in 1906 met 129 leerlingen. Eerste hoofd was de heer van den Berg.

De volgende verenigingen werden uitgenodigd bij de opening:
Het Bestuur tot Evangelisatie te Sliedrecht
Bestuur van de Christelijke Werkeloosheidsvereniging
Bestuur van de Chr. Naai- en Jongelingsvereniging
Het hoofdbestuur der Vereniging voor Christelijk volksonderwijs
Het hoofd der Gereformeerde school
De Ned. Hervormde Kerk

In dat zelfde jaar werd het hoofd van de “bovenschool” op het matje geroepen. Hij zou te nauwe banden onderhouden met de zangvereniging der modernen. In 1907 was het batig saldo van de vereniging nog maar 37 cent.

Het schoolgeld werd op 10 cent per week per leerling gesteld en voor de meer draagkrachtigen 15 of 20 cent. De schoolkinderen moesten opgeven hoeveel broertjes en zusjes er te verwachten waren in het komende jaar.

12 – Het Gereformeerd Onderwijs in Sliedrecht

We gaan verder met een historisch overzicht van de Gereformeerde school.

· 1900 – In de Tweede Kamer der Staten Generaal wordt de leerplicht aangenomen. 50 leden stemmen voor en 491eden tegen!
Er is dit jaar uitbreiding van het onderwijzend personeel tot 4 personen en er zijn ongeveer 200 leerlingen.

· 1901 – De heer C.M. van Rees, bestuurslid, heeft de handwerkklas bezocht. Hij meende dat ze daar wel aardig bezig waren, doch vond dat de juffrouw wat vroeg eindigde.
Op 7 februari treedt H.M. de Koningin in het huwelijk met Hertog Hendrik van Mecklenburg. leder kind kreeg chocolademelk, 2 eierkoeken, 1 taartje, 1 busje flikjes, 1 sinaasappel, bruidsuikers en een feestplaat.
Op 1 april is Hermanus de Jong naar school gegaan.

School-1201
Hermanus de Jong en zijn broer Jan

Deze Hermanus de Jong is geboren te Sliedrecht op 31 maart 1895. Hij was een zoon van Jan Johannis de Jong en Kornelia Lanser. Hermanus is getrouwd te Sliedrecht op 16 augustus 1921 met Elizabeth van Bergeijk die eveneens te Sliedrecht op 4 februari 1900 geboren is. Zij was een dochter van Joannis van Bergeijk en Barbera de Haan.

Uit het huwelijk van Hermanus en Elizabeth kennen we de volgende drie kinderen:
1. Kornelia, geboren te Sliedrecht op 18 december 1922.
2. Barbera, geboren te Sliedrecht op 14 februari 1926.
3. Johanna, geboren te Sliedrecht op 14 februari 1926.
4. Jan, geboren te Sliedrecht op 18 december 1932.

Op een bejaardenmiddag, rond 1967, verhaalde de heer De Jong de volgende herinneringen van zijn eerste schoolbelevenissen.

“1 april 1901 naar school gebracht door moeder. De school stond achter de Gereformeerde Kerk. Daar ging ik, op mijn best gekleed, een mooie blauwe pet op met zwarte klep. Niet zoiets als sommige dominees op hun hoofd hebben als ze de preekstoel beklimmen; daar zit geen voor- of achterkant aan.
Ons werd geleerd zeer beleefd te zijn tegen de meesters. Als we op de dijk mijnheer Prins of Kalis tegenkwamen, moesten we de pet afnemen en beleefd groeten. Als we soms eens de burgemeester aan zagen komen, moesten we netjes blijven staan, met de pet af, en zeggen: “Dag mijnheer de burgemeester!” Tegenwoordig zeggen ze niets, of: “Daar heb je Chris…”. (Van Hofwegen was destijds de Sliedrechtse burgemeester).

Als er een politieagent aankwam, vluchtten we maar gauw een stoep in. Die hadden het altijd op schooljongens voorzien. In onze tijd waren er twee, één voor het ‘boveneinde’ en één voor het ‘benedeneinde’. Tegenwoordig zijn er zeker 25 en ze hebben soms nog de handen vol!

De jongenshoofden waren geheel kortgeknipt of met een klein kuifje. Dit was voor de reinheid op het hoofd. Tegenwoordig hebben ze het daar niet meer over; wie weet wat er tussen die lange haren woont!?

We hadden als bovenmeester meester Bokhout. Die was in onze ogen ijselijk vroom. Daar mocht niets van, veel strafregels schrijven. We maakten ze thuis al in voorraad. Huiswerk kregen we niet. Als je straf kreeg, was het schoolblijven of zwaar arrest op de zolder in het huis van meester Bokhout. Dan ging het luik dicht, totdat het de meester beliefde naar boven te komen. Als je niet naar huis mocht, kreeg je op zolder een boterham. Maar het ergste was, als de meester boven kwam en hij aan het vermanen ging. Tenslotte moest je bidden om vergeving. Wij vonden het heel goed toen hij in december 1906 naar Tilburg vertrok.
Toen kwam meester Van Neutegem. Die was streng, maar niet zo femelachtig. Kort, krachtig en meestal was je in één keer genezen!”

· 1902 – Het schoolgeld is voor veel gezinnen een zwaar offer; 1 kwartje per week is een groot bedrag. Daarom zijn er veel betalingsmoeilijkheden.
Toch doet het bestuur de uitspraak: “God eist vervulling van de door ons afgelegde dure eed tot opvoeding onzer kinderen. Dit gaat zelfs boven kleding, ja, zelfs boven voedsel.”

· 1903 – “Kunnen wij voor de kinderen uit de hoogste klassen eens een uitstapje organiseren”, is de vraag van het bestuurslid, de heer Rijsdijk.
Men zal toch eens informeren bij de directie van Fop-Smit, hoeveel het kost om 40 tot 80 kinderen te vervoeren.
Het Christelijk onderwijs wordt vanuit Den Haag al enigszins gesubsidieerd. Er zijn diverse voorwaarden waaraan men moet voldoen en die nauwkeurig gecontroleerd worden. De wet vraagt bijvoorbeeld 3 m³ lucht voor elk kind. Teneinde hierop aanspraak te kunnen maken, moet het bestuur de zolder in één van de lokalen verleggen, om zo meer kubieke meter inhoud te verkrijgen.

· 1904 – De school wordt maandelijks bezocht door 2 bestuursleden; zij rapporteren dat vier ogen in 1 boekje staren, maar de financiën zijn niet toereikend om meer exemplaren aan te schaffen. Er wordt gesproken over nieuwbouwplannen.

· 1905 – De knapenvereniging doet een verzoek om een lokaal te mogen gebruiken voor hun vergaderingen. Dit wordt toegestaan onder de volgende voorwaarden;
1. dat zij zich als ‘Christen knapen’ zullen gedragen
2. niet in de kastjes tasten
3. nimmer op de banken staan.
Omdat er ook kinderen van Christelijk Gereformeerde ouders op school zijn die niet het volle schoolgeld kunnen betalen, wordt aan deze kerk verzocht, evenals de Gereformeerde Kerk, door middel van het houden van een collecte, bij te dragen in de schoolkas.
Door de regering wordt weer een stapje in de rechtsgelijkheid op onderwijsgebied gezet. De minimum jaarlonen van het hoofd der school en de verplicht aangestelde onderwijskrachten van het ‘bijzonder onderwijs’ komen geheel voor rekening van het Rijk.

· 1906 – Een leerling is lijdende aan difteritus. De overheid eist dat de leermiddelen vernietigd worden.
Op 1 oktober deelt bovenmeester Bokhout mee, dat hij een benoeming als hoofd der school heeft aangenomen in Tilburg. Het tijdperk Bokhout wordt hiermee afgesloten.
Uit 30 sollicitanten wordt de heer A. F. van Neutegem uit Zutphen als opvolger gekozen. Op 2e Kerstdag bezoekt de heer Van Neutegem met echtgenote Sliedrecht. De heer Van Rees haalt hen met het rijtuig van de trein af.

Adrianus Florus van Neutegem werd geboren te Ridderkerk op 2 juli 1881. Hij is overleden te Sliedrecht op 13 oktober 1937. Hij was een zoon van Teunis van Neutegem en Geertje Plaisier. Adrianus Florus was gehuwd met Margaretha Helena Duijser die te Zwijndrecht op 22 maart 1880 geboren werd. Uit dit huwelijk kennen we de volgende kinderen:
1. Daniël, geboren te Sliedrecht op 13 januari 1908.
2. Arnoldus, geboren te Sliedrecht op 2 december 1909.
3. Geertje, geboren te Sliedrecht op 24 november 1911.
4. Barbera, geboren te Sliedrecht op 8 november 1913.
5. Adrianus, geboren te Sliedrecht op 13 mei 1916.
6. Johannes, geboren te Sliedrecht op 29 maart 1919, overleden aldaar op 13 april 1921.
7. Maria, geboren te Sliedrecht op 5 januari 1921.Zij is getrouwd te Sliedrecht op 23 september 1941 met J. B. Welmers, geboren rond 1907.
8. Margaretha, geboren te Sliedrecht op 21 juli 1923, begraven aldaar op 28 augustus 1986.

School-1202· 1907 – Op 1 februari wordt het nieuwe hoofd der school geïnstalleerd.
Met toespraken van het bestuur en de zegenbede uit Ps. 134 : 3, gezongen door de jeugd, wordt bovenmeester A. F. van Neutegem ingehaald. De kinderen worden hierna verrast met een sinaasappel en een kokosmakroon.
Er komen ook lange bestuursvergaderingen voor.
De heer J. de Haan, secretaris, schrijft aan het einde van de notulen van 20 maart het volgende: “‘Plat gezeten en suf gedacht, werd de avond met dankzegging besloten.”
Op 20 september is het heiwerk begonnen voor de nieuwe school. Op 23 oktober wordt de eerste steen gelegd door de heer A. Meyer, als oud-strijder voor het Christelijk onderwijs.
De school wordt door aannemer A. Verhoef uit Vlaardingen gebouwd: Dit voor de somma van
f 10.622,-.

· 1908 – Het aantal leerlingen bedraagt 234.
Het personeel bestaat uit: A. F. van Neutegem (hoofd der school), C. de Boer geboren 06-03-1880, H. A. Broekzitter geboren 15-03-1884, W. Kok geboren 17 -12-1885, J. N. F. van Orunen geboren 12-02-1888.
Omdat de schoolbanken geverfd moeten worden, krijgen de kinderen een week extra vakantie.

wordt verzocht dit in de gebeden te gedenken.

School-1203“Op 1 april is de nieuwe school geopend en plechtig ingewijd door vele aanwezige heren en dames en belangstellenden.’ Zo begint het verslag in het notulenboek. Burgemeester Van Haaften, Ds. Bos, Gereformeerd predikant, Ds. Van Drunen, Christelijk Gereformeerd predikant en Ds. Ten Kate, Nederlands Hervormd predikant, zijn aanwezig .

In de avondvergadering is het feest voortgezet. In groten getale zijn de leden gekomen; zij worden allen onthaald op heerlijke chocolademelk met nog meer lekkernijen. Bestuursleden en onderwijzend personeel verzorgen de avond.
Meester Broekzitter laat allen, onder orgelspel, de kracht van zijn longen waarnemen. De aanwezigen worden verrast door ‘spiegelende voordrachten’ en dankbare woorden dat deze nieuwe school in gebruik is genomen. Het geheel is een geslaagde avond. Tot besluit wordt Ps. 72 : 11 gezongen.

· 1909 – Op de ledenvergadering merkt de heer Van de Vlies op dat het wel wenselijk is een begroting te maken van uitgaven en inkomsten. De penningmeester, de heer C. M. van Rees, antwoordt: “Dit blijkt zo vaak een wassen neus te zijn!’
De Gereformeerde Jongelingsvereniging ‘Eén is Uw Meester’ houdt op 25 november haar jaarfeest in de vestibule van de school.

· 1910 – Ds. R. van de Kamp, Gereformeerd predikant, vraagt de kerkenraad hoe te handelen met briefjes die hij wekelijks ontvangt van de politie. Deze vermelden namen van personen, welke doelloos des zondagsavonds in de Kerkbuurt rondlopen.
Het salaris van het hoofd der school wordt verhoogd tot f 1.000,- per jaar.
Op 15 juli is in ons land de 1000e School met de Bijbel te in Vreeland geopend.

· 1911 – Bovenmeester Van Neutegem vraagt een nieuw behangetje in de keuken en wil dit er zelf wel tegen plakken. De zelfwerkzaamheid wordt niet passend gevonden. De erevoorzitter, Ds. Van de Kamp, zegt ‘dat dit beter aan den behanger past’!

· 1912 – De ‘vakschool’ voor meisjes wordt geopend.
De aanschaf van leermiddelen wordt altijd omringd met financiële zorgen. Zo vraagt de heer G. Smelt of er bij aanschaf van krijt en pennen ook korting kan worden gegeven bij grotere afnamen.
De heer A. van Wijngaarden (boekhandel) zegt dat bij 10 gros 5% wordt gegeven. Nu is het hek van de dam. De heer Van Rees, bestuurslid, meent dat dan ook de schriften wel goedkoper ingekocht kunnen worden.
De erevoorzitter, Ds. Van de Kamp, zegt dat men niet te krenterig moet zijn. Het geeft soms financiële, maar ook geestelijke schade!
Er zijn dit jaar 268 leerlingen.
Over de besneeuwde schoolstoep volgt een lange discussie. Er is veel genot voor de schooljeugd, maar ’s avonds is er overlast voor de ouderen. Men besluit de jeugd een kleine baan te geven en de rest met scherp zand te bestrooien.
Uit het jaarverslag blijkt dat slechts één leerling door de dood werd ontnomen en de school gevrijwaard bleef van langdurige of besmettelijke ziekten.

· 1913 – Het gaat niet goed in het bestuur. Er zijn nogal wat spanningen. De heer H. H. Kalis zegt: ‘Ik ben nog maar 1 jaar in het bestuur, maar ik constateer dat het goddeloze vergaderingen zijn.’ Over één van de bestuursleden wordt op een ledenvergadering gezegd: ‘Hij heeft een stok met gouden handvat en voorts één van ijzer, waarmee hij slaat als men hem durft tegenstaan!’ Op 20 november treedt het bestuur in zijn geheel af na jarenlange interne strijd. Een nieuw bestuur wordt op 24 november gekozen.

· 1914 – In augustus breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Algehele mobilisatie.

School-1204· 1915 – Er moet rekening gehouden worden met onverwachte komst van militairen, daar de school door bevoegde autoriteiten in ogenschouw is genomen. De laatste maanden van het jaar is er veel verzuim door de mazelen onder de jeugd. Er is uitbreiding van onderwijs: 13 leerlingen nemen deel aan de Franse les.

· 1916 – Er wordt voor het eerst gesproken over een ouderavond .

· 1917 – De nieuwe grondwet geeft in een herzien onderwijsartikel aan, dat het bijzonder algemeen lager onderwijs, naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs, van rijkswege zal worden bekostigd.
Er wordt niet meer op leien geschreven. In de eerste klas beginnen ze met potlood en in de tweede klas schrijven de kinderen met inkt. Het gemeentebestuur bericht dat het van 21 december tot 7 januari alle openbare scholen vakantie geeft, in verband met schaarste van kolen. Besloten wordt dit besluit te volgen.
· 1918 – Het schoolgeld is nog f 0,20 per week. In januari is de U.L.O. (Uitgebreid Lager Onderwijs) begonnen met 30 leerlingen. De eerste ouderavond wordt op 13 februari gehouden .
In Nederland heerst de ‘Spaanse griep’. Als gevolg hiervan is de school 3½ week gesloten. Van het onderwijzend personeel overlijdt niemand. Tijdens deze epidemie overlijden:
Maria Hoeflaak, 8 jaar; Maria de Raadt, 10 jaar; Arina de Raadt, 7 jaar en Cornelis Guis, 6 jaar.

· 1919 – De school wordt verbouwd door er een verdieping op te bouwen en zo meer ruimte te hebben voor het Middelbaar Uitgebreid Lager Onderwijs. Op 17 september wordt dit gedeelte in gebruik genomen.

. 1920 – Op 30 juni wordt in de Tweede Kamer der Staten Generaal de wet aangenomen betreffende de gelijkstelling van openbaar en bijzonder (christelijk) onderwijs. Door velen wordt dit gezien als een bekroning van het werk en een verhoring van het gebed.De ‘schoolstrijd’is ten einde.Aan de kerkenraden van de Gereformeerde en Christelijk Gereformeerde Kerk wordt verzocht dit in de gebeden te herdenken.

11 – Het Gereformeerd Onderwijs in Sliedrecht

In de komende delen staat de komst van het bijzonder onderwijs centraal. Eerst zullen we ons richten op de Gereformeerde School en in een later stadium komen de overige christelijke scholen aan de beurt.

Lang geleden
De plaatselijke schoolhistorie is verbonden aan de dorpshistorie, en deze is weer verbonden met de vaderlandse geschiedenis. Ook de kerkgeschiedenis speelt een voorname rol in het onderwijs aan de jeugd.

Na de reformatie in de 16e eeuw waren kerk en staat zeer nauw met elkaar verbonden. Zij waren bijna in dezelfde handen.
Zo staat er in de Statenbijbel dat deze: “Op last van de Hoogmogende Heeren der Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden en volgens het besluit van de Nationale Synode gehouden te Dordrecht in de jaren 1618- 1619 uit de oorspronkelijke talen in onze Nederlandsche taal getrouwelijk is overgezet.”

Door de reformatie kwam de bijbel in handen van het ‘gewone’ volk. Men kon (en mocht) nu zelf de bijbellezen en de rijkdom daarin ontdekken. De uitleg van de geestelijkheid was niet langer meer het enige kanaal waardoor men hoorde van God. Waar de reformatie in Lutherse of Calvinistische vorm de ruimte kreeg werd het analfabetisme bestreden. Tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588 – 1795) droeg ons land een ‘gereformeerd’ karakter. De Gereformeerde Kerk was de enige kerk die door de republiek officieel werd erkend. Aanhangers van andere kerkgenootschappen hadden wel gewetensvrijheid, maar geen godsdienstvrijheid. Ze konden hoogstens via schuilkerken proberen aan hun godsdienstig en geestelijk leven vorm en inhoud te geven.

Vanuit de nauwe band welke tussen de officiële kerk en de staat bestond, kreeg het onderwijs aan de jeugd een gereformeerd karakter. De schoolmeesters moesten – evenals alle anderen in rijksbetrekking (ambtenaren) – lidmaten van de Gereformeerde Kerk zijn!

Gedurende de republiek was een schoolmeester, vooral op de dorpen, een figuur met veel bijbaantjes. Zijn benoeming ging via de ambachtsheer, maar nooit zonder instemming van kerkmeesters en kerkenraad. Naast de verplichting de jeugd te onderwijzen was hij koster, klokkenluider, voorzanger, voorlezer, en doodgraver. Ook in Sliedrecht! Op 4 april 1760 werd Pieter Alblas in deze functie benoemd. Hij volgde zijn vader, Jan Alblas, op. De lessen begonnen ’s morgens om 9 uur. Van 12 tot 1 uur was men vrij. Om 4 uur ging de school uit. Op zaterdagmiddag werd er geen school gehouden. Naast het leren van rekenen, schrijven en lezen moest de meester aandacht besteden aan de Goddelijke waarheden, het leren van de bijbelboeken, de 12 Artikelen des Geloofs en de 10 Geboden.

De woensdagmorgen werd in zijn geheel besteed aan het leren van de psalmen. Op zaterdagmorgen werden de grondwaarheden der religie en de belijdenis van het ware gereformeerde geloof geleerd. De ´Heidelbergse Catechismus` moest uit het hoofd geleerd worden! Elke zondagavond werd in de kerk naar goede gereformeerde traditie een zondagsafdeling behandeld. De beste leerling moest de desbetreffende zondag, welke aan de beurt was, voor de predikstoel opzeggen.

Na de Franse tijd (1813) is er veel veranderd in ons land. De Gereformeerde Kerk, die sinds 1816 Nederlandse Hervormde Kerk werd genoemd, kreeg in dat jaar het Algemeen Reglement opgelegd. Op geestelijk gebied was de vaderlandse kerk van een bedenkelijk karakter. De dichter Bilderdijk zei in 1810: “De kerk die geen kerk meer is, maar een ongeordende samenvloeiing van God onterende dwalingen.”

Prof. O.J. de Jong schreef in zijn ‘Nederlandse Kerkgeschiedenis’: “Het geloofsleven was vervlakt en de godsdienst werd aangeprezen als waarborg van deugd, een geest van zelfgenoegzaamheid had de overhand, een God die braaf werd gediend, moest wel zegenen.”

Door dit klimaat vond op 14 oktober 1834 een afscheiding plaats in het Groningse plaatsje Ulrum. Op meer plaatsen in ons land verlieten mensen ‘om den gewetens wil’ de Nederlandse Hervormde Kerk. Ook in Sliedrecht. Zij vonden hun kerkelijke ’thuis’ voorlopig bij de Christelijk Afgescheiden Gemeente in Giessendam. De naam ‘Gereformeerd’ mocht op last van Koning Willem I niet gevoerd worden. In 1853 stichtten zij een gemeente in Sliedrecht.
Het kerkgebouw stond in Wijk A, nu Rivierdijk. Om een school te stichten, was toestemming nodig van de overheid. Volgens artikel 194 van de Grondwet was men verplicht dat alle godsdienstige begrippen geëerbiedigd dienden te worden. De uitleg van dit alles was, dat een School met de Bijbel bij de wet verboden was. De schoolkinderen moesten tot brave burgers opgeleid worden. Gelovige ouders konden daar geen genoegen mee nemen.
Zij hadden bij de doop van hun kind(eren) een belofte afgelegd. Zwaar woog het antwoord dat zij voor God en Zijn heilige gemeente hadden afgelegd: “Belooft gij dit kind, als het tot verstand zal zijn gekomen, waarvan gij de vader en de moeder zijt, in de voorzeide leer naar Uw vermogen te onderwijzen en te doen onderwijzen?”

School-1101
Groen van Prinsterer

1848 Nieuwe onderwijswet
Deze ‘voorzeide leer’ was niet aanwezig op school. Het onderwijzend personeel werd meestal niet aangetrokken uit de afgescheiden ‘wereld’. In de zitting van de Tweede Kamer op 27 augustus 1840, zei Groen van Prinsterer: “Ouders mogen niet worden verhinderd hun kinderen zulk een onderwijs te doen geven, als zij menen te kunnen verantwoorden voor God.
Die dwang, ik zeg het ronduit, is ondragelijk en behoort een einde te hebben.”

In 1848 werd het geven van onderwijs in de grondwet vrijgegeven. Een nieuwe onderwijswet kwam in 1857 tot stand. Ouders hoefden voortaan geen verlof meer te vragen om een School met de Bijbel te stichten.

Toch bleef er een grote onrechtvaardigheid bestaan. Ouders die voor hun kinderen Christelijk onderwijs verlangden, moesten dit zelf in zijn geheel bekostigen en moesten bovendien hun belasting mee blijven betalen aan de openbare school. Dat was niet terecht, de schoolstrijd was nog lang niet gewonnen!

Het stichten van een christelijke school ging in eerste instantie meestal uit van ouders en/of de kerkenraden van de Christelijk Afgescheiden Gemeente. In de laatste 20 jaar van de vorige eeuw werd ook in de Nederlandse Hervormde Kerk steeds meer een ‘School met de Bijbel’ gepropageerd. In Giessendam werd in 1860 al een christelijke school geopend. Dit vergde grote financiële offers.

Het kerkelijk leven van de Christelijk Afgescheidenen was dus financieel zwaar. Zij moesten en de school en de kerk en de predikant betalen. Het waren de ‘kleine luyden’ die met smalle beurs, kerk en school van de grond af aan moesten opbouwen .

Ook in Sliedrecht
Voor het eerst lezen we in de kerkenraadnotulen van de Christelijk Gereformeerde Gemeente op 3 februari 1872 iets over het christelijk onderwijs.
De heer L. Bouwer, onderwijzer der Christelijk Gereformeerde Gemeente school te Giessendam, verzoekt op een avondstond in de week te mogen spreken over het christelijk onderwijs. Daarna is het weer stil tot 17 november 1881. In veel plaatsen is de aanzet van ‘de school’ een zaak van de kerkenraad. Niet in Sliedrecht. Daar wordt ‘de school’ in eerste instantie door gewone leden van de kerk ter hand genomen.

In een notulenboek tot ‘eventuele oprichting van eene School met den Bijbel op Gereformeerde grondslag’ lezen we in Artikel 1 het volgende: “In den avond van den 17e November dezes jaars 1881, zijn in vriendschappelijke kring bijeengekomen, door eene te voren gemaakte onderlinge overeenstemming, in de kerkenraadkamer van de Christelijk Gereformeerde Gemeente te Sliedrecht, de navolgende personen: Ds. G. de Braal, B. Hansum, P. Visser, B. v.d. Vlies, A. Koppe, A. Meyer, J. Ceelen, A. Versteeg en N. Hogendorp.”

Er is een ‘bij voorbaat aanwezig fonds’ van ongeveer f. 280,-, gecollecteerd op 17 augustus 1879 aan de huizen en op 20 augustus 1881 in de kerk.
Hiermee zitten we midden in de geschiedenis van de strijd voor het christelijk onderwijs. Op 3 augustus 1878 is aan Koning Willem III het volkspetitionnement aangeboden. Dit ‘smeekschrift’ aan de Koning om een school met de Bijbel werd door niet minder dan 305.102 personen uit het gehele land ondertekend. Zij verzoeken de Koning om de Onderwijswet van de liberale minister Van Kappeyne niet te ondertekenen. Deze wet zal de Scholen met de Bijbel met de ondergang bedreigen. In elke plaats is een comité opgericht om de handtekeningen te verzamelen. Deze comités vormen later ‘De Unie’ (een school met de Bijbel) . Elk jaar wordt in augustus de bekende ‘Uniecollecte’ gehouden.

Op 24 november 1881 worden de Statuten van de ‘Vereniging tot heil der jeugd’ opgesteld en wordt aan Z.M. de Koning verzocht om rechtsgeldigheid.
De goedkeuring wordt in maart 1882 ontvangen, zodat er in Sliedrecht vanaf die tijd een Vereniging bestaat om het christelijk onderwijs te bevorderen.

Opmerkelijk is dat, in tegenstelling tot andere plaatsen, niet de kerkenraad, maar een Vereniging de aanzet geeft om aan het onderwijs van de jeugd richting te geven.

Als men daarbij nog bedenkt dat er toch predikanten van ‘naam’ in Sliedrecht stonden zoals ds. J. Juch, ds. J. Wisse Cz. en ds. E. van ’t Loo, moet vastgesteld worden dat de Vereniging bij haar oprichting met overtuigingskracht heeft moeten werken .

Veel strijd is er geweest over de vraag: “Moet het een school van de Vereniging zijn of een school der Gemeente?”

De kerkenraad roept op zondag 28 september 1884 na de avonddienst de manslidmaten bijeen om van hen te vernemen welke school zij verlangen.
De uitslag van deze vergadering is:”Een school van de Gemeente”.

School-1102Een eigen school
Op 1 juli 1888 wordt ds. J.R. Dijkstra bevestigd als predikant van de Christelijk Gereformeerde Gemeente te Sliedrecht. Als voorvechter van het Christelijk onderwijs vindt hij hier een gemeente die aan het sparen is om een school te stichten .
Hij is de man die de ‘schoolzaak’ met voortvarendheid ter hand neemt. Op 6 augustus 1888 wordt een vergadering gehouden waar alles op een rij gezet wordt.

1. Het stichten van een school is een Christenplicht.
2. Een nieuw schoolgebouw kost ca. f. 4.500, —
3. In kas is ca. f. 1.800, —
4. Het tekort bedraagt ca. f. 2.700, —

Financieel probleem
De zaak is duidelijk, er is een financieel probleem. Staande de vergadering vraagt ds. Dijkstra wie er bij wil dragen om dit tekort weg te werken. Er wordt voorgesteld om geld tegen lage rente te lenen. Ds. Dijkstra merkt met klem op, dat het beter is een school te stichten zonder schuldenlast. Een school in stand houden vraagt toch al jaarlijks een groot offer. Op diezelfde avond wordt er ingetekend voor een bedrag van f. 889, –. Binnen een paar weken is het resterende bedrag bijeengebracht, wat blijkt uit de notulen van 7 september 1888.

In deze vergadering wordt besloten om over te gaan tot het bouwen van een ‘School met de Bijbel’. Door de grote offervaardigheid, welke in korte tijd getoond is, wordt ‘door des Heeren Zegen een deur der Hoope ontsloten om spoedig met de bouw der school te beginnen.’

School-1103Op 9 oktober 1888 vindt achter het gebouw van de toenmalige Christelijk Gereformeerde Gemeente een kleine, maar historische plechtigheid plaats.
In de voormalige pastorietuin (voor de predikant was een ander huis gekocht en het hoofd der school werd de nieuwe bewoner van de pastorie) is de fundering al gelegd voor de nieuw te bouwen school. De eerste steenlegging wordt verricht door de kleine Rein Dijkstra, het 3½ jaar oude zoontje van de predikant.
Een eenvoudige steen wordt naderhand in de gevel aangebracht met daarop de volgende woorden:
De eerste steen gelegd door Rein Dijkstra J.R. zn.
Oud 3½ jaar
9-10-1888
Spreuken 22 : 6
Het wordt een eenvoudige school met 3 lokalen, ongeveer 21 meter lang en 9 meter diep.
Bij een school horen kinderen en onderwijzend personeel. Het bestuur heeft dan ook de handen vol om dit bij elkaar te krijgen.

Bokhout
In januari 1889 wordt aan de heer J. Bokhout, onderwijzer te Dordrecht, verzocht om eens met het bestuur te spreken. Van hem zijn ‘alleszins zeer gewenschte getuigenissen vernomen.’ Met algemene stemmen wordt hij op 24 januari 1889 tot hoofd der school benoemd met een traktement van f. 800,- per jaar. Op 7 maart 1889 wordt aan ouders en voogden die het ‘Christelijk onderwijs voor hunne kinderen begeerden’ gelegenheid gegeven daarvan opgave te doen. Op die avond worden 95 kinderen ingeschreven.

Over de opening van de school is alleen bekend dat ds. J.R. Dijkstra op donderdag 25 april 1889 gesproken heeft over Spreuken 1 : 7a: “De vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap.”

De opening moet voor ds. Dijkstra een bijzondere dag zijn geweest. Binnen een jaar na zijn komst in Sliedrecht wordt de zolang begeerde school geopend. Hij was de man die hier als voorvechter van het christelijk onderwijs orde op zaken stelde. Een niet geringe prestatie, als men daarbij bedenkt onder welke omstandigheden hij in Sliedrecht zijn ambt moest vervullen. Bij zijn overlijden wordt dit duidelijk.

In het jaarboekje van de Gereformeerde Kerken van 1925 wordt het volgende geschreven: “‘Hoe het kwam, zij hier opengelaten, maar ds. Dijkstra en Sliedrecht pasten niet bij elkaar”.
Op 27 oktober 1889 verlaat hij Sliedrecht en vertrekt naar Joure.

School-1104De lessen beginnen
Op maandag 29 april 1889 beginnen de lessen. Het aantal leerlingen bedraagt 126. Meester J. Bokhout, het hoofd der school, en meester J. Oostenga vormen samen het onderwijzend personeel. Het schoolgeld is 10 cent per week voor elke leerling, met vermindering van 2½ cent voor elk volgend kind uit hetzelfde gezin. Voor ouders die kunnen bewijzen niet bij machte te zijn het volle schoolgeld te betalen, is een beroep op het suppletiefonds mogelijk.

Zo startte de school 100 jaar geleden, en het ging goed. In september zijn reeds 2 lokalen gevuld met 140 leerlingen! Meester Oostenga heeft de eerste en tweede klas met ongeveer 70 leerlingen, meester Bokhout de derde tot en met de zesde klas, samen zo’n 70 leerlingen.

Als aan het einde van een bewogen jaar de stand van zaken wordt opgemaakt, is er grote dankbaarheid dat nu ook Sliedrecht een ‘School met de Bijbel’ heeft.
De penningmeester heeft, nadat alles betaald is, nog f. 19,99½ in kas. Het schoolgebouw heeft uiteindelijk f. 4.738,96 gekost!

Wat er gebeurde in de eerste 10 jaar?
* 1890: Juffrouw Pos begint met het geven van nuttige en fraaie handwerken voor de meisjes.
* Pleuntje Bokhout ontvangt voor het aanmaken van de kachels in de school f 12, — per half jaar.

* 1891: De Unie collecte welke op 13 augustus huis aan huis wordt gehouden door alle bestuursleden, brengt f 250, — op.
v Meester A. Kes wordt benoemd tegen een jaarloon van f 525,-.

* 1892: De kerken die uit de ‘afscheiding 1834’ zijn ontstaan (Christelijk Gereformeerde Gemeente) en de kerken die in de ‘Doleantie 1886’ (Nederduitsche Gereformeerde Kerk) hun oorsprong hadden, besluiten samen op weg te gaan. Op een gezamenlijke synode vergadering, 16 juni, wordt dit besloten. Een nieuwe naam wordt gekozen namelijk Gereformeerde Kerken in Nederland. Zo verandert ook de naam van de school (eerst uitgaande van de Christelijk Gereformeerde Gemeente en nu uitgaande van de Gereformeerde Kerk) in Gereformeerde School.

* 1893: Op 30 augustus wordt in Sliedrecht een Vereniging voor Christelijk Onderwijs opgericht. Bestuur en leden komen uit de Nederlandse Hervormde Kerk.

School-1105
De Zoutstoep was in dit gedeelte van de Kerkbuurt

* 1894: Het aantalleerlingen is gestegen tot over de 200! Dit geeft problemen. De wet op het lager onderwijs eist, dat, als er per 1 januari 1895 meer dan 199 leerlingen zijn, men verplicht is een nieuwe onderwijzer te benoemen. Financieel geeft dit voor het bestuur grote zorgen. Waar halen we het geld vandaan?

* Na enige discussie besluit men aan de ouders van enkele kinderen het volgende voor te stellen: ‘In april gaan de kinderen toch van school, wilt U ze in deze situatie eind december al van school nemen?’

* 1895: Bestuursleden zijn de heren: ds. G.H.W. Esselink, J. Ceelen, B. v.d. Wiel, A. Baars, A. Meyer, H.F. Roskam en A. Versteeg.
* Het kolenhok van het hoofd der school mag op kosten van de schoolvereniging worden gemaakt.

* 1896: De school wordt uitgebreid met een lokaal, zodat er nu 4 lokalen zijn.
* 1897: Er zijn klachten bij het bestuur binnengekomen: het onderwijzend personeel slaat de kinderen. Op een bestuursvergadering moeten zij zich verantwoorden. Meester J. Bokhout springt in de bres voor zijn collega’s.
* Hij verklaart dat het geen algemeen gebruik is om de jeugd te slaan. Bij hoge uitzondering wordt er wel eens een ’tikje’ gegeven. Het blijkt dat sommige kinderen het bij hun ouders veel erger maken dan het is.
* Er is een vacature en meester Dotman uit Dordrecht geeft proefles. De bestuursleden zijn tevreden over hem. Op de vraag of er geen bezwaren tegen zijn benoeming zijn, klinkt een gereformeerde stem: “Jawel, hij is lid van de Nederlandse Hervormde Kerk.” Maar,… er zijn omstandigheden die positief kunnen uitvallen. Bij een eventuele benoeming gaat hij des avonds naar huis en des zondags kerkt hij in Dordrecht. Met gesloten enveloppe wordt gestemd, 5 stemmen voor, 1 stem tegen. Hij wordt benoemd per 1 juli 1897.

* 1898: Meester J. Bokhout neemt zitting in de plaatselijke feestcommissie voor het aanstaande kroningsfeest. Het bestuur heeft geen bezwaar mits de te zingen liederen niet in strijd zijn met onze beginselen. Ds. J. v.d. Berg en de heer J. Ceelen zullen in overleg met het personeel van de school enige versieringen aanbrengen in verband met het feest van Prinses Wilhelmina op 6 september.
* De penningmeester, de heer C.M. van Rees, heeft gezorgd voor een flinke schoolbel; allen zijn zeer tevreden. Prijs f 5, –.

* 1899: “Zal er nog iets aan de pleeën verbeterd kunnen worden? Ze rieken den laatste tijd zoo erg!’ De bestuursleden, de heren B. v.d. Wiel en R Rijsdijk, zullen een onderzoek instellen.

10 – De scholen aan het begin van de 20e eeuw

Een nieuwe school aan de Boslaan
De school nabij de Boslaan (De Bossche school) kwam in 1903 gereed. De oude Maranathaschool werd in hetzelfde jaar gesloten. Met de komst van de school bij de Boslaan diende een nieuwe nummering te komen. Zo werd de Groeneveldeschool nu school I, de school bij de Boslaan school II, de school in het oostelijke deel van de Kerkbuurt werd school III, de school bij de kerk heette school IV en de school op Baanhoek was school V.
Voor school II (De Groeneveldeschool) betekende de opening van de nieuwe school een grote verandering. Het personeel bleef op de vertrouwde plaats werkzaam. Wel waren zij voortaan verbonden aan school I. Het grootste deel van de leerlingen verhuisde echter naar de school aan de Boslaan, waar ook een aantal leerlingen van de school van de heer Disselkoen (school IV) werd geplaatst. Van school III werd een twintigtal kosteloze leerlingen verplaatst naar andere scholen. Op school I werden de leerlingen van de voormalige Maranathaschool geplaatst. Het personeel van deze school gaf in ‘ t vervolg les aan de Bossche school, school II. Het hoofd van de school, de heer T. Hoekstra, was zeer tevreden met het nieuwe onderkomen. Hij constateerde met genoegen dat het gebouw uitstekend voldeed. Ook de verwarming liet in de voorbije wintermaanden niets te wensen over. Het personeel sprak waardering uit voor de nieuwe werkomgeving, waar het in de “frissche lokalen het zooveel prettiger en dus beter lesgeven is.” Aan de school werd een zevende leerkracht toegevoegd, waarmee ook het hoofd van deze school weer ambulant werd.

Schoolbehoeften
Vaak lezen we dat de scholen geen mogelijkheden zagen om te komen tot een inrichting van een schoolbibliotheek. Pas in 1903 werd voor het eerst een kleine bibliotheek aan school II geopend. Het bedrag waar de hoofden van scholen mee moesten rondkomen was dan ook geen vetpot. De scholen I, II, IV en V ontvingen per leerling f 0,80 per jaar. Voor school III was dit bedrag f 1,90 per leerling per jaar. Nuttige handwerken was een duur vak. Per vrouwelijke leerling werd voor alle scholen een bedrag van f 0,50 beschikbaar gesteld.

School-1001
Schoolklas met schoolhoofd Disselkoen van school IV

Ambtsjubilea
Op 1 november 1904 was de heer Disselkoen 25 jaar hoofd der school, waarbij hij bedacht werd met ene bloemenhulde. Een maand later vierde de heer Groenevelt zijn 40-jarig jubileum als hoofd van de school, waarbij hij door de Commissie gecomplimenteerd werd.
In dit jaar werd ook het vak gymnastiek op school I en V ingevoerd, hoewel de omstandigheden in de open lucht op stoffige speelplaatsen niet gunstig waren. We laten dan de wintermaanden en de regenachtige dagen nog maar buiten beschouwing.

Geschuif met leerlingen
Een pluspunt was de daling van het aantal leerlingen per klas. Deels werd dit bereikt door de herplaatsing van de leerlingen over de scholen na de opening van de Bossche school en mede werd het verwezenlijkt door het overplaatsen van leerkrachten naar de scholen I en II van de scholen IV en V.
Overigens had de overplaatsing ook een schaduwzijde. Leerkrachten kregen steeds leerlingen van andere scholen voor hun neus. Leerlingen met geheel verschillende achtergronden. Uiteenlopende leeftijden tussen de negen en dertien jaar in klas 4 waren geen uitzonderingen. Getracht moest maar worden om er weer een eenheid van te smeden. Geen gemakkelijke opgave. Nadat in 1905 het achtste lokaal van de Bossche school in gebruik was genomen bij de aanstelling van een extra leerkracht en de schoolhoofden van de scholen IV en V een klas toegewezen werd, was daarmee uiteindelijk de wens van de afdeling Sliedrecht van de Bond van Onderwijzers werkelijkheid geworden. Van de aanwezige lokalen werd optimaal gebruik gemaakt en het ambulantisme was redelijk teruggebracht.
Het besluit werd met de volgende woorden begroet: “Wij zijn ten zeerste ingenomen met het feit dat hij, die de beste leerkracht moet zijn, zelf klassenonderwijzer is.” Het leidde wel bij ziekteverzuim tot het naar huis sturen van leerlingen.

Schoolverlaters
Het is wel aardig om eens te bekijken waar de schoolverlaters van school III in 1905 terecht kwamen. Vijf meisjes verlieten de school in de loop van ’t jaar 1905 wegens volbrachte schooltijd. Twee daarvan bezochten de normaallessen te Sliedrecht, de andere drie waren in huishouding werkzaam. Eén jongen (uit de 7e klas) ging een ambacht leren, één jongen ging naar de Ambachtsschool te Dordrecht, één meisje naar de Industrieschool te Dordrecht, twee leerlingen vertrokken naar een lagere school te Dordrecht, vier leerlingen verhuisden naar andere plaatsen, één jongen ging naar de H.B.S. te Dordrecht, één jongen naar ’t Gymnasium te Dordrecht. Van deze leerlingen hadden er zes de 6e schoolklas niet doorlopen, n.l. de vier die verhuisden en de twee die naar een lagere school in Dordrecht vertrokken. Eigenlijk een mager resultaat als met de opzet van de school, opleiding voor H.B.S. e.d. in aanmerking neemt.

Geen lieverdjes
Niet altijd is sprake van volgzame, lieve, oplettende kinderen. In het jaarverslag over 1905 van school 4 lezen we: “De vijfde klasse telt 54 leerlingen, waarvan 24 al eens zijn blijven zitten en 12 meer dan eenmaal. Naast leerlingen, die den 13-jarigen leeftijd reeds hebben volbracht of dien voor 1 april zullen bereiken, zitten kinderen van 10-jarigen leeftijd. De oudsten zijn de domsten en de ondeugendsten. Het werken in deze klas eischt de uiterste inspanning en als de namiddagles dan nog gevolgd wordt door een gymnastiekles is de onderwijzer gewoon “op”.
Een nog erger geval speelde zich af op school II, waar een leerling een bron van last voor de onderwijzer en een gevaar voor de medeleerlingen was. Hoewel het hoofd op verwijdering aandrong en plaatsing op een tuchtschool, werd aan het verzoek geen gehoor gegeven. De vrees leefde dat het verwijderen van de knaap een voorbeeld voor anderen zou kunnen zijn. Wie zich maar steeds lastig, brutaal en onhandelbaar zou opstellen, zou zich daarmee een mogelijkheid scheppen om aan de leerplicht te ontsnappen……. .

Het jaar 1906
Een aantal feiten en gebeurtenissen betreffende het jaar 1906 waren o.a.:
* De opening van de derde christelijke school op 1 april 1906, wijk C 163, kostte de openbare scholen IV en V diverse leerlingen. Een feit waarmee men niet ingenomen was, maar dat wel mede de oorzaak was van minder volle klassen. * De prijzen voor getrouw schoolbezoek worden vervangen. Immers schoolbezoek was een plicht geworden en diende niet langer beloond te worden. Naast getrouw schoolbezoek zouden voortaan ook factoren als vlijt, gedrag en vorderingen mee gaan tellen. Een en ander diende per 1 april 1907 in werking te treden.

* Bij de schoolcommissie leeft de wens uit te breiden tot zeven leden om zodoende tot een betere werkverdeling te komen. Dit gebeurt een jaar later in 1907.

School-1002* Even leefde het idee in 1906 om een aantal klassen in te richten speciaal voor “achterlijke” kinderen. Na overleg met deskundigen bleken de “achterlijken” niet echt achterlijk te zijn en kon elk kind op de eigen school blijven. * Op school IV is de bekende leesmethode van Hoogeveen ” Aap, Noot, Mies”, in gebruik.

* Problemen waren er volop. Bijvoorbeeld rond de zeer verschillende methoden die op de scholen werden gebruikt. Onder andere bij verhuizingen en overplaatsing van leerlingen kwamen deze aan de orde.

* Het verschillende tijdstip van toelating op de scholen gaf eveneens stof tot overdenken. Sommige scholen telden over een periode van 6 jaar acht groepen en andere weer zes groepen, enz.

* Eerste aanzet tot sparen (enkele kinderen) voor een gezamenlijk schoolreisje naar Den Haag en Scheveningen met 20 kinderen o.l.v. onderwijzer Runge.* Minder enthousiasme om schoolverslagen te maken bij het personeel, daar de moed verloren gaat als men geen resultaten ziet bij vorige gedane wensen… .

* Trouwens, de heren hoofden van scholen blonken ook niet uit in hun berichtgeving. De Commissie bericht aan het College van B & W: “Wat de verslagen der H.H. Hoofden betreft, moeten wij U mededeelen, dat zij wat inhoud en zaakrijkheid betreffen, niet vooruitgegaan zijn”.

* Een feit dat toegeschreven werd aan het afschaffen van het ambulantisme, waardoor de controlerende rol minder mogelijk was geworden.

* De roep om centrale verwarming wordt hoorbaar. Vooral voor school I, grootendeels bevolkt met de slechtst gevoede en gekleede kinderen, diende de centrale verwarming tot aanbeveling.

* Het publiek is intussen op de hoogte dat slaan van de kinderen niet langer toegestaan is. Graag wordt dit feit aangegrepen om een onderwijzer aan de schandpaal te nagelen. De Commissie besluit echter voortaan alleen maar schriftelijke en ondertekende voorvallen, waarbij zichtbare tekenen van mishandeling kunnen worden getoond in behandeling te nemen.

Het jaar 1907
* De wens om te komen tot gelijke schooltijden voor alle scholen en een gelijk leerplan leeft sterk bij de commissie. Men wenste meer eenheid in methode en leerplan, zodat overplaatsingen en verhuizingen met minder problemen zouden kunnen verlopen.

* Ook de schoolopziener was hiervan een voorstander. Deze wenste voor alle scholen:
1. een zelfde schooltijd;
2. een zelfde leerplan;
3. zoo min mogelijk verplaatsing van leerlingen;
4. dat de leerlingen gelijkmatig over de scholen zouden worden verdeeld;
5. dat zooveel mogelijk éénzelfde methode zou worden gevolgd;
6. dat Commissie en B & W door bezoeken zich zouden overtuigen van de vorderingen der leerlingen.

* Aan de wensen van de schoolopziener kon niet worden voldaan daar de heren schoolhoofden zich met de punten 1, 2 en 4 niet konden verenigen. Punt 3 zou een zaak van B & W moeten zijn. Wellicht zou het verdwijnen van de 8-klassige scholen de hoofden van gedachten doen veranderen. Besloten werd de scholen 1 en 2 weer terug te brengen naar zes klassen van 12 maanden i.p.v. de acht klassen van 9 maanden. Het cursusjaar werd zodoende met 3 maanden verlengd van 1 januari 1908 tot 1 april 1908. Rond de methoden waren en bleven de meningen van de hoofden sterk verdeeld, een invoering van één leerplan zou al heel wat moeilijkheden kunnen opheffen. Op school hebben de onderwijzers zelfs voor de verschillende groepen andere schrijfmethoden voorgeschreven gekregen door het hoofd.

School-1003
Schoolklas school II met de heer Steijnis

* De Commissie voelt veel voor het opnieuw gedeeltelijk invoeren van het ambulantisme op school II, IV en V. Tijdelijk zou een onderwijzer aangesteld moeten worden voor de drie scholen.

Geen rozengeur, maar … een mesthoop
* De gedeeltelijk overdekte speelplaats van school I was eindelijk bestraat, maar werd niet schoongehouden en was daardoor sterk vervuild.* Met de verwarming was ’t in deze school nog knudde. Slechts 2 dagen waren de lokalen van school 1 in de voorbije winter goed verwarmd als gevolg van het stoken van cokes. Een geslaagde proef die echter niet werd doorgezet. De kinderen in de laagste 4 klassen hadden vaak zoveel last van de rook, dat ze telkens naar buiten moesten in de erge kou.

* In school V was het al niet veel beter. In groepjes dienden de kinderen zich bij de kachel hun verkleumde vingers te komen warmen.

* School II was drie weken gesloten i.v.m. difteritis.

* School III bleef zorgen baren. De bevolking heeft geen vertrouwen in ‘ t onderwijs.

* De schoolreis school IV was doorgegaan. Voor het volgend jaar stond een uitstapje naar Arnhem en Nijmegen op het programma.

* De speelplaats van school III mag de naam van schoolplein niet dragen. Er is in de steeg zo’n sterke luchtzuiging dat het er altijd waait. Als er bijna geen wind was tochtte het er nog. Indien men opzettelijk versnelling van de luchtstroom had willen verkrijgen, had men ’t niet beter kunnen doen dan in de stoep het schuurtje en de beide bergplaatsen te bouwen. Een wens was de tuin tegenover de school in te richten als plein.

* Een mesthoop stinkt zo erg naast een klassenlokaal van school V, dat de ramen niet open gezet kunnen worden. Inheemse westenwinden! Leerlingen van deze school moeten zelf soms leermiddelen kopen zoals griffels, veren, gom, e.d. Een stoel en lessenaar blijven vrome wensen, evenals schoolvergaderingen. Het plein van school V werd ook gedeeltelijk bestraat.* Urinoirs blijven op vele plaatsen stinken..

Een leerling in het kolenhok
Op een buitengewone vergadering van de schoolcommissie (1907) moet een leerkracht zich verantwoorden voor een tegen hem ingediende klacht. Een vader had beweerd dat zijn zoon onwaardig behandeld was door de onderwijzer. Het kind zou zijn opgesloten in ’t kolenhok van de school.
De onderwijzer deelde mee dat de leerling in zijn klas was geplaatst zonder daartoe bekwaam te zijn, hij was erg achterlijk, zelfs door het geven van privaatlessen was ’t aan ’t hoofd van de school niet gelukt de jongen lezen te leren. Daarbij was de knaap erg lastig en ongezeglijk, zodat de onderwijzer zich nogal eens driftig maakte tegenover de jongen, die het zelfs in de klas andere leerlingen lastig maakte.
Het was daarbij voorgekomen dat de jongen uit de klas was verwijderd en enige tijd in de gang stond, waarna hij later weer binnen werd geroepen. ’t Was ook voorgekomen dat wanneer hij de jongen riep deze uit ’t kolenhok kwam, wat zich aan ’t einde van de gang bevond, doch nimmer had hij de jongen in genoemd hok geplaatst Integendeel, hij begaf zich soms vrijwillig daarheen.
Een paar malen was ’t gebeurd dat de jongen, na in de gang te zijn geplaatst, naar huis was gegaan en dan door vader of moeder weer naar school was gebracht.

Een rokende leerling
De commissie kreeg wel meer klachten te behandelen. Zoals de zaak tegen een leerkracht die een jongen zodanig had geslagen dat het kind blauwe plekken op het zitdeel had gekregen.
De voorzitter der commissie, tevens arts had zich overtuigd van de ernst der zaak. De onderwijzer bekende dat hij de leerling moedwillig een klap had gegeven, terwijl hij surveilleerde op het plein. De leerling zou zeer lastig zijn. Straffen hielp niet. Het gebeurde had plaats omdat de jongen een pijp rookte op het plein. Hij had hem al herhaalde malen een pijp afgenomen en er was vroeger al eens bijna een ongeluk gebeurd met een pijp en lucifers. Ook bleek de leerling andere jongens sigaren te hebben gegeven.
De onderwijzer werd te kennen gegeven dat hij de maat wel wat overschreden had, waarop hij verklaarde niet van de verordening op de hoogte te zijn. De verordening werd toegezegd en de onderwijzer werd te kennen gegeven zich voortaan van dergelijke straffen te onthouden …!

09 – Strijd tussen schoolhoofden en onderwijzers

Het voorstel om inzage te krijgen in het jaarverslag, ingediend door de Bond van Onderwijzers afdeling Sliedrecht, viel bij niet in goede aarde bij de heren hoofden van scholen.
Dit blijkt duidelijk uit onderstaand schrijven gericht aan de Commissie van Toezicht.

M.M.

In antwoord op de missive d.d. 26 januari 1904 namens de Commissie van Toezicht tot ons gericht door den Secretaris, den Heer van Papenrecht om ’t jaarlijksch schoolverslag op te maken in overleg met ons personeel, hebben wij de eer U te berichten, dat wij ons wenschen te houden aan de wetten en voorschriften, ons van overheidswege gegeven.
Zoolang de republikeinsche school niet is ingevoerd en de gemeenteraad van Sliedrecht ons zijn vertrouwen blijft schenken, moeten wij weigeren elke poging te steunen, die wordt aangevoerd om de rechten, die bij de wet of verordening van ’t Hoofd eener School zijn toegekend, aan anderen over te dragen.
Naar onze meening zal iedere maatregel, die het gezag in de school aantast, het openbaar onderwijs schaden.
Wel zijn wij steeds bereid wenschen en opmerkingen, door ons personeel aan ons kenbaar gemaakt, ernstig te overwegen en daarvan, voorzooverre zij ons geschikt voorkomen, in ons verslag melding te maken.
Overigens zullen wij ingevolge art. 13 der verordening een verslag inzenden, zooals zoovele jaren heeft plaatsgehad, zonder dat wij, in strijd met de verordening en dus in strijd met onzen plicht, ons personeel de gelegenheid zullen bieden daarin een oordeel uit te spreken over eigen ijver, eigen geschiktheid, gedrag, enz, enz.
Wij meenen met zekerheid te mogen aannemen, dat eene dergelijke absurditeit nimmer bij de vaststelling der verordening in ’s raads bedoeling heeft gelegen.
Wij zullen echter de vrijheid nemen afschrift dezes aan dat College toe te zenden, opdat de Gemeenteraad zich zal kunnen uitspreken voor ’t geval, dat wij ons in dezen mochten vergissen en de Raad het eenhoofdig gezag in de school niet in allen deele mocht willen handhaven.

Hoogachtend enz.
De Hoofden der O.L. scholen
Alhier.

Sliedrecht, 30 januari ’04

School-0901
´t Groeneveldeschool en omgeving Op deze foto zien we de oude Groeneveldeschool. Althans zo werd het gebouw in de volksmond genoemd.Bij de nieuwbouw kreeg de school officieel het nummer 2. Later nadat de school in het Maranathagebouw werd gesloten en de Bosscheschool bij de Boslaan was geopend ging de school door het leven als school 1. Echter, de naam Groeneveldeschool verdween niet uit het spraakgebruik.

De onderwijzers krijgen inspraak bij de Commissie
Nadat de Commissie de hiervoor afgedrukte brief had ontvangen waarin door de schoolhoofden het verzoek om samen met het personeel een verslag op te stellen werd afgewezen, werden de onderwijzers en onderwijzeressen per schrijven van 1 februari 1904 verzocht zelfstandig een verslag over het afgelopen jaar te maken. Hiervan werd gaarne gebruik gemaakt. Over het verstreken jaar 1903 maakten de onderwijzers vervolgens voor ’t eerst een eigen jaarverslag.

Een jaarverslag van het onderwijzend personeel
We zullen in de diverse verslagen eens nagaan wat er onder het onderwijzend personeel leefde.
Het grootste gebrek aan school I (Rivierdijk, thans omgeving ’t Groenevelt) was volgens de onderwijzers en onderwijzeressen “het gemis aan eenheid”. Zo werd in de aanvangsklassen een andere rekenmethode gebruikt dan in de daarop volgende klassen. Voor vele vakken moest iedereen maar zien wat hij of zij deed. Schoolvergaderingen, waarbij het leerplan gezamenlijk besproken zou kunnen worden, werden niet gehouden. Het leerplan, opgesteld door het schoolhoofd, was een papieren ding dat hier of daar ergens in een kast door het schoolhoofd was opgeborgen en waarmee een deel van ’t personeel in ’t geheel niet op de hoogte was. De hoofden waren wars van schoolvergaderingen. Waren zij bang voor een geldingsdrang van de onderwijzers? Het doordrijven van hun zin tegen de wil van ’t hoofd? Voor oppositie? Wellicht was hun vrees niet geheel ongegrond. De nieuwe eeuw was kennelijk het startpunt om lang broedende ideeën aan de oppervlakte te brengen.

Autocratisch
De vraag : ” Wilt gij ’t gezag van ’t hoofd der school in zijn tegenwoordigen vorm behouden?”, werd met een duidelijk “Neen!” beantwoord.
Het autocratische gezag der schoolhoofden, misschien voor vroegere toestanden geschikt, zou met alle eerlijke middelen bestreden moeten worden. Niet langer kon berust worden in de toestand van onmondigen en minderwaardigen. Duidelijk werd de werksfeer er als een van heer en knechtschap ervaren.
Een groot bezwaar was het lesgeven aan veel te grote klassen. Het handwerkonderwijs diende niet langer aan twee klassen (60 leerlingen) tegelijk gegeven te worden. Het onderwijs was voor de toekomstige huismoeders van te groot belang om er op een dergelijke wijze mee om te gaan.
Bij absentie van de leerkrachten zou een regeling getroffen moeten worden waarbij zo weinig mogelijk met leerkrachten werd geschoven en het onderwijs zo min mogelijk schade werd aangedaan.
De morgenschooltijd zou onderbroken moeten worden door een schoolpauze in het belang van de gezondheid en de beweeglijkheid van het kind. Bovendien zou voor een betere ventilatie van de schoollokalen gezorgd moeten worden.

Geen zindelijke zaak
Het schoonmaken van de lokalen verdiende veel verbetering. Op ramen en deuren lag zoveel stof, dat men er wel op kon schrijven …. . Het kwam meermalen voor dat ’s woensdagsmiddags de school eerst werd schoongemaakt en daarna de kachelpijpen werden geveegd, waardoor alle banken met roet waren bedekt. De kleren en handen van de kinderen werden besmet. Geen zindelijk zaak … .
Een kraan van de waterleiding zou in ieder lokaal zeer wenselijk zijn om de kinderen tijdens warme zomerdagen zonder stoornis te laten drinken. Een wasbak onder de kraan zou goed uitkomen om de kinderen, die thuis onvoldoende werden gereinigd, enigszins toonbaar te maken.
De verwarming was bij koud winterweer in een woord een treurnis. De lokalen werden te laat verwarmd om voor een aangename temperatuur te kunnen zorgen. Bovendien konden de kachels op sommige dagen zo roken dat het beter was ze maar uit te laten gaan en de gehele dag in de kou te zitten. Aanbevolen werd voortaan cokes te stoken.

School-0902
School 2 bij de Boslaan. Links op de foto is de Bosscheschool te zien.De school kreeg bij de opening het nummer 2. Rechts een een fraai beeld van de Boslaan, die de dijk met de Tiendweg verbond.

Onredelijk
Om de vrije- en ordeoefeningen (gymnastiek) zoveel mogelijk geregeld te laten verlopen was een houten vloer in de overdekte speelplaats wenselijk. Men zou dan minder van weer en wind afhankelijk zijn. Het feit dat de kinderen van de scholen III en IV hun oefeningen deden in een behoorlijk verwarmd lokaal bij “De Groote Kerk”, werd als een onredelijk feit gezien.
Het verslag eindigt met de woorden: “Wij waarderen het in Uwe Commissie, dat zij door het verzoek aan ons klasseonderwijzers getoond heeft onzen strijd te begrijpen, onzen verheffenden strijd voor de emancipatie van den klassenonderwijzer tot waarachtig nut van ’t onderwijs.”

Geen stoel
De collega’s van school 2 (de school aan de Boslaan, in later tijden huishoudschool) betreurden eveneens het feit dat het schoolhoofd zich niet op het verzoek van de Commissie was ingegaan, “terwijl hij toch, uit den aard der zaak, beter dan de Commissie zich ervan heeft kunnen overtuigen, dat onderlinge beraadslaging van het gansche personeel zoonoodig is.”
Twee oorzaken die de lagere school in haar ontwikkeling remden waren:
· het onderschatten van de waarde van goed volksonderwijs;
· De positie van het hoofd was er een als van meester en knecht. Het hoofd besliste alles, kon beslissen in alles, voor allen, over allen.
Aangepakt dienden te worden de grote klassen, een getalsgrootte van 30 werd als ideaal aangegeven.
Ook hier werd sterk geklaagd over het ontbreken van de juiste leermiddelen, zoals een klok en een weegschaal. Ook meer directere zaken zoals schriften, leien en gom waren niet altijd in voldoende mate aanwezig. Was het bedrag per leerling werkelijk niet te verhogen in het belang van beter onderwijs?
Van de omvang van de bibliotheek had behalve de onderwijzer van klas 6 geen weet. Duidelijk werd dat de onderwijzer nog steeds voor de klas stond. Een klassenstoel was voorlopig nog een vrome wens van de onderwijzer.

Privaten
Op school 3 (Kerkbuurt, voormalige ‘Woonkorf’) veroordeelt men het personeels- en salarisbeleid van de gemeente Sliedrecht, waardoor vacatures lang onvervuld bleven. Zo ook in 1903 toen men 8 maanden lang tevergeefs wachtte op een nieuwe collega.
De klassen 8 en 9 werden afgeschaft door B & W. De mogelijkheid om onderwijs op MULO-niveau te volgen was onmogelijk geworden. Een nieuw leerplan was noodzakelijk. Het werd door het gehele personeel opgesteld!
De 65 leerlingen waren toevertrouwd aan 5 leerkrachten, hetgeen schril afstak bij de overige scholen. Toch durfde men nog klagen ……. Een blijvende klacht behelst de gebrekkige speelplaats en de daaraan grenzende tochtige steeg. Over de reiniging is men niet enthousiast, evenals over de privaten De leermiddelen waren ruim voldoende.

School-0903
School 4 stond in wijk C, schuin tegenover de ´Grote Kerk`. Het gebouw was in de plaats gekomen voor de oudste school van Sliedrecht, die naast de kerk te vinden was.Het grote gebouw op de voorgrond diende als woning van het schoolhoofd.

Vele klachten
Op school 4 (Kerkbuurt tegenover de kerk) had men eveneens veel op te merken. In de eerste plaats werd een betere vorm van samenwerking tussen het personeel van de school onderling gewenst en in de tweede plaats werd geklaagd over het gebrek aan kennis betreffende de totale inrichting der school. De oplossing: Geregelde samenkomsten van het gehele personeel onder leiding van het Hoofd der School. Over de door andere scholen begeerde gymnastiekruimte vele klachten. Slechte verlichting – veel te weinig gaslampen – , een onaangename geur te wijten aan een riool en het gedwongen moeten nat houden van de vloer. Gelukkig werd hiervoor een oplossing gevonden door de vloer te oliën, waardoor het stof gebonden werd en meer gaslampen te plaatsen. Merkwaardig om te lezen, maar een kistje verbandmiddelen ontbrak nog steeds op de scholen.

Vrijmoedig en ongehoorzaam
Ook op school 5 (Baanhoek) zijn de klassen veel te groot. Het onderwijzend personeel erkent dat “de resultaten van het onderwijs in de verschillende klassen niet zijn, zooals wij van een goede zesklassige school zouden kunnen verwachten. De aanvangsklasse is al zo groot dat in die klasse geen voldoende ontwikkeling te bereiken is.”
De lokalen worden in ’t algemeen te groot bevonden, waardoor ’s winters een probleem ontstaat rond de verwarming en de verlichting.
Vanwege de inloop van veel vuil – de kinderen liepen op klompen – werd de aanschaf van schoolpantoffels aanbevolen. Over ’t gedrag van de leerlingen spreekt men van vrijmoedig en ongehoorzaam. Vooral jonge leerkrachten lukte het pas na veel moeite orde te handhaven. De Sliedrechtse jeugd maakte in dit opzicht geen gunstig figuur, vergeleken bij die van andere gemeenten.
“Wellicht zou uit het vrijmoedig spreken de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt, dat de kinderen tenminste kunnen spreken, doch niets is minder waar, wanneer men onder spreken verstaat: het net en duidelijk uitdrukken van hun gedachten.”

Uit den boze
Omtrent de leermiddelen hadden de leerkrachten geen idee wat aangeschaft werd en aanwezig was. Ze waren zeker onvoldoende in voorraad. Een ander probleem was de onmogelijkheid voor de onderwijzers een keus te bepalen bij de aanschaf van nieuwe boeken, daar hij/zij geen idee had welke de mogelijkheden waren. De presentexemplaren kwamen niet verder dan de kamer van ’t hoofd. Een personeelsbibliotheek was een duidelijke vereiste om tot een verantwoorde keuze te komen.
Ook hier wordt geklaagd over het gemis aan samenwerking van ’t onderwijzend personeel. Een vak zou gedurende een zesjarige cursus volgens drie of vier verschillende methoden onderwezen worden. Bij de overgang had de onderwijzer geen idee van de aanwezige kennis van zijn nieuwe groep leerlingen. Ook bij de toepassing van de tuchtmaatregelen was geen enkele eenheid te bespeuren. Wat bij de een werd toegelaten, werd bij een volgende leerkracht bestraft. Duidelijk is dat men pleit voor het houden van schoolvergaderingen.
Het werd uit den boze beschouwd dat voor het lezen van een boek uit de schoolbibliotheek een bijdrage van de lezer (1 cent) werd gevraagd. De gemeente zou met een betere vorm van subsidie hier een eind aan kunnen maken. Het aantal lezers zou zeker ook toenemen als de rem van de financiële bijdrage zou worden weggenomen. Gevraagd werd om een bedrag van f 15,00 à f 20,00 per jaar. Ingenomen was men over de doorgevoerde pauze in de ochtendschooltijd, welke een gunstige invloed had op ’t daaraanvolgende lesuur.

Veel hebben de uitvoerige verslagen het eerste jaar niet opgeleverd. “Het personeel van school 2 begint dan ook een jaar later het verslag van 1904 met de regels:

“Ons rapport zal voor een goed deel gelijkluidend zijn met dat van verleden jaar, daar de toestanden in vele opzichten ongewijzigd zijn gebleven.”

School-0904
Dokter Prins De Baat,
lid van de Schoolcommissie

Strubbelingen tussen de commissie en de hoofden van scholen
Een opmerking rond het functioneren van een onderwijzeres van één der scholen zou leiden tot een fikse botsing. De sfeer tussen de nieuwe Commissie en de schoolhoofden was zeker niet optimaal na het betrekken van het onderwijzend personeel bij de jaarverslagen. Het werd er niet beter op toen de onderwijzeres haar schoolhoofd voor de Commissie daagde om zijn kritiek hard te maken. Van de secretaris had zij het probleem rond haar vernomen. Betrokken schoolhoofd was hierdoor zo in z’n wiek geschoten dat hij in het eerstvolgende jaarverslag (1904) weigerde namen te noemen bij gemelde feiten.

De Commissie vond het verslag op haar beurt beneden alle peil en eiste een nieuw en beter uitgewerkt rapport. Het schoolhoofd op zijn beurt weigerde, waarop de Commissie de Schoolopziener inschakelde.

In een buitengewone vergadering, onder leiding van de schoolopziener, op donderdag 21 september 1905 werd het probleem aangekaart.
De ingediende klacht betrof: “Het niet geven van die inlichtingen welke de Commissie noodig oordeelde.” Het schoolhoofd wordt verweten dat hij de autoriteit niet voldoende waardeert. De door de Commissie gewenste aanvulling was meer dan redelijk. Het verzwijgen van gegevens en namen werd gezien als een verzaken van de plicht.
Het schoolhoofd gaf van zijn kant te kennen dat het onmogelijk was een klacht tegen hem in te dienen daar hij zijn plicht had voldaan door een verslag in te dienen. Het feit dat de Commissie het verslag terugzond, wat hij als een grove belediging opvatte, deed niets aan het feit af.
Bovendien vond hij het minder raadzaam de Commissie nieuwe gegevens rond personen te verstrekken daar hij weinig vertrouwen had in de bron waaraan de zaak werd verteld. Als hoofd werd hij door de Commissie steeds geprikkeld, waarbij hij de Commissie verwijt de republikeinse school te huldigen. Een feit, waarvan de hoofden niet gediend zijn!
Na het inzenden van het tweede verslag over 1904 achtte hij daarmee het eerste verslag als vervallen.

Republikeins
De secretaris der Commissie geeft aan dat het nooit de bedoeling is geweest de hoofden van scholen te beledigen. Tegen de verdachtmakingen protesteert hij met klem. Het is toch niet mogelijk iemand van republikeinse neigingen te beschuldigen om het feit dat aan de onderwijzers een oordeel wordt gevraagd. Punt was dat de hoofden het niet begrepen hadden op de Commissie.
Een afspraak binnen de Commissie was dat ieder lid een verslag van een school voor zijn rekening zou nemen en eventuele klachten zou onderzoeken. De secretaris heeft vervolgens de hem toebedeelde school voor zijn rekening genomen en betreffende onderwijzeres aangesproken over de aan haar adres uitgesproken klacht. Volgens hem is dat niet republikeins te noemen, maar gedaan volgens afspraak. Jammer dat alle goede bedoelingen zo slecht waren uitgelegd.
De voorzitter der Commissie wijst nogmaals op het falen van het schoolhoofd en noemt de aantijgingen schandelijk en infaam. De schoolopziener vindt ook dat het schoolhoofd te kort is geschoten in zijn plicht.
Het karakter van de bespreking wordt steeds onaangenamer. De schoolopziener geeft uiteindelijk het schoolhoofd acht dagen de tijd het vereiste verslag in te dienen en daarbij de namen prijs te geven.
Volgens het schoolhoofd bestaat het aan hem teruggezonden verslag echter niet meer, zodat hij niet aan de eis kan voldoen, waarna hij de bespreking verlaat.
De schoolopziener zit duidelijk met een probleem opgezadeld. Hij geeft aan dat vervolging van het hoofd tot ontslag zou leiden. Zover wilde niemand het laten komen. Voor de lieve vrede zou men proberen alsnog tot een vergelijk te komen, maar het zal duidelijk zijn dat na het gebeurde van een goede verstandhouding geen sprake meer kon zijn.

Een schoolhoofd schrijft
“In mijn school (V) vonden in het jaar 1903 drie mutaties plaats, één onderwijzer nam ontslag i.v.m. zijn vergevorderde leeftijd, één onderwijzer verliet de school daar hij een andere betrekking aanvaardde en één onderwijzeres werd overgeplaatst.
Dank zij mijn ambulantisme kan ik door in les geven voor te gaan, de nieuwe collega’s inwijden in de hier gevolgde methoden van onderwijs. Van de noodzakelijkheid zal men zeker overtuigd zijn, wanneer ik U er op wijs dat aan onze scholen in den regel slechts nieuwelingen in het vak worden benoemd, daar onderwijzers met eenige ervaring hier bij eene vacature niet solliciteeren, aangezien hunne dienstjaren elders doorgebracht bij de vaststelling van hun salaris niet in rekening worden gebracht.
Wanneer ik nog meedeel dat in het afgelopen jaar 129 schooltijden door het personeel zijn verzuimd, enkele wegens examens, de meeste wegens ziekte, en ik de aangewezen man ben, om overal in te vallen en daartoe in alle klassen steeds les moest geven, om van alles op de hoogte te zijn, dan zal het U duidelijk wezen, dat een ambulant hoofd geen overdaad is. Niet alleen voor het invallen is zelf les in alle klassen geven noodig, maar ook voor het brengen van eenheid in het onderwijs der geheele school.”

Einde van het ambulantisme
Veel resultaat had het betoog niet, want op de school van collega Disselkoen verdwijnt in 1904 een leerkracht en is het gedaan met het ambulantisme van het schoolhoofd
Dit wordt in het jaarverslag aangekaart met de woorden: “Aan het onderwijs werd groot nadeel aangebracht, doordat de zevende leerkracht aan de school werd ontnomen. Gelegenheid tot controle vind ik bijna niet meer.

08 – Spanningen binnen de schoolmuren

Tussen 1860 en 1880 nam het aantal bewoners van ons land met 25 % toe. Dit betekende voor de scholen meer leerlingen. Daardoor diende ook het onderwijzerskorps uitgebreid te worden. Duidelijk viel nu een tekort aan leerkrachten op. Ongeveer een vijfde deel van het personeel werd gevormd door kwekelingen en dat terwijl het bij de wet vanaf 1 januari 1881 verboden was hen als zodanig aan te stellen.
Het aantal scholen nam maar weinig toe. Dat betekende grotere scholen met meer onderwijzers en een veel minder sterk toenemend aantal schoolhoofden. Een feit dat zich zowel landelijk als plaatselijk in Sliedrecht voordeed.
Het vooruitzicht voor een onderwijzer om ooit hoofd te worden, en daarbij te profiteren van de veel betere salarisregeling, was grotendeels verdwenen. Hiermee kondigde zich het probleem aan voor de eerstkomende decennia, een blijvende stand van klassenonderwijzers.

School-0801
Kweekschool Haarlem

Kweekschool Haarlem
Hierbij speelde ook nog dat rond 1880 veel onderwijzers afstudeerden aan de Kweekscholen. Deze lieden waren voor die tijd toch veel moderner en mondiger dan de generatie onderwijskrachten die voor 1880 les gaven. Een conflictsituatie tussen hoofden en onderwijzend personeel kondigde zich aan.
Noemen we ook nog het streven van de schoolhoofden om ambulant – vrijgesteld van lesgeven – te zijn, zodat zij beter toezicht konden uitoefen op het werk van de onderwijzers en daarbij uitgroeiden tot een schoolopziener binnen de schoolmuren dan zal men begrijpen dat de spanningen binnen diezelfde muren opliepen.

School-0802
De eerste bladzij uit het notulenboek van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, afdeling Sliedrecht.

Vakvereniging
In 1873 werd de eerste Hulponderwijzers Vereniging te Amsterdam opgericht, gevolgd door de eerste landelijke vereniging in 1874. Deze laatste telde vier afdelingen, waaronder Dordrecht. Na een aarzelende start groeide de tot Bond van Nederlandse Onderwijzers omgedoopte vereniging gestaag. In 1891 telde men al 37 afdelingen met ruim 1600 leden. Een niet meer weg te denken organisatie was, naast het al in 1842 opgerichte Nederlands Onderwijzers Genootschap, tot stand gekomen.

Strijd
Vooral het eerder genoemde ambulantisme had kwaad bloed gezet bij de onderwijzers. De schoolhoofden en de onderwijzers groeiden steeds verder uit elkaar. Kwamen steeds feller tegenover elkaar te staan. De tijd dat de onderwijzers in dienst waren van het schoolhoofd was ten einde. Ieder was werkzaam bij de gemeente of het bestuur oordeelde men. De tijd van het ambulante schoolhoofd, oppermachtig pijp rokend, in en over de school de baas spelend, was grotendeels voorbij.
In de grote steden drongen, zoals gebruikelijk, vernieuwingen eerder door dan in kleinere gemeenten, maar ook in Sliedrecht kwam men tot de oprichting van een afdeling van
De Bond van Nederlandse Onderwijzers(1897).

De “Bond” in Sliedrecht
De afdeling Sliedrecht van De Bond van Nederlandse Onderwijzers werd op 2 september 1897 opgericht. Het voortouw werd genomen door Mej. L. van Vuuren, onderwijzeres van school 4, en de heren J. Zuidhof (school 1), D. Zuidhof (school 2), L. J. den Hartog (school 3), K. Volbeda (school 4) en van school 5 H. K. Lenstra, T. Kleyn, P. den Haan en H. C. Helleman.
Slechts de vijf laatstgenoemde leerkrachten waren aanwezig op de oprichtingsvergadering bij de weduwe Moret. De heren Zuidhof waren door de secretaris vergeten bij de uitnodiging. Hij geeft zichzelf een waarschuwing met de woorden: “Hij wachte er zich voor tegen eenen volgenden keer!”
De aanwezigen stonden voor een gewichtige beslissing. Dit blijkt wel uit de volgende woorden in de notulen van die avond: “Het gelaat van voorzitter Lenstra droeg de sporen van ’t gewichtige ambt dat hem op de schouders was gelegd”.
Een belangrijk punt van bespreking vormde het vaststellen van het reglement. Secretaris Helleman diende direct al zijn ontslag in wegens zijn vertrek naar Utrecht. Zijn opvolger werd de heer Kleyn. Penningmeester werd de heer D. Zuidhof.

Afgesproken werd dat ieder bij toerbeurt op de vergadering een inleiding zou houden over een onderwerp op het gebied van ’t onderwijs. De eerste inleider zou de heer Lenstra worden met het onderwerp: “Eenige opmerkingen over Voedsel en Kleeding.” Hierbij werd het verband gelegd tussen deze zaken en de leerplicht. Lenstra vertrok reeds begin 1898 naar een andere gemeente en werd als voorzitter opgevolgd door Volbeda.
De contributie werd vastgesteld op f 1,= per half jaar, waarvan f 0,85 moest worden afgedragen aan de algemene kas van het hoofdbestuur van De Bond.
“Nadat de aanwezige leden hun respectieve potjes bier en quast hadden geledigd, sloot de voorzitter met een hartelijk “Au revoir” deze 1e vergadering van de afdeling Sliedrecht van De Bond van Ned. Onderwijzers”.
De derde vergadering kende twee gasten t.w. de heren Colijn en Timmermans. Een groei zat er in het eerste verenigingsjaar niet in. Dit ondanks het inschrijven van een nieuw lid, want helaas werd het aantal leden weer uitgedund door het vertrek van een drietal naar elders. Op 1 januari 1902 telde de afdeling 17 leden, waaronder 3 vrouwelijke.

Strijd
Opvallende zaken in de eerste jaren van de onderwijzersbond waren de vele verzoeken van andere afdelingen om mindervaliden of de nabestaanden van vroeg overleden collega’s financieel te ondersteunen. In deze jaren speelde ook de stichting van een herstellingsoord voor onderwijzers te Hilversum.
Het passeren van de Sliedrechtse onderwijzers bij de sollicitatie naar een baan als hoofd van school 1 riep boosheid op. In de Sliedrechtse Courant werd hierover in een ingezonden stuk de verontwaardiging uitgesproken.
De heer Colijn, intussen tot voorzitter benoemd, kwam met een aantal voorstellen. Een salarisvoorstel, een voorstel tot invoering van een speelkwartier tijdens de ochtendschooltijd en inzage in de jaarverslagen van de schoolhoofden en het invoeren van schoolvergaderingen Daar het gemeentebestuur in deze zaken een beslissing moest nemen, werden de door de onderwijzers ondersteunde voorstellen aan B & W voorgelegd. Weliswaar haalden niet alle voorstellen de eindstreep, maar wat betreft salarisverhoging op grond van dienstjaren doorgebracht in de gemeente Sliedrecht, werd toch een succes geboekt.
Een probleem vormde de opstelling van de schoolhoofden die bij benoemingen van personeel de aangenomen leerkrachten lieten beloven geen lid van De Bond te worden. Uiteraard was dit tegen het zere been bij de wel aangesloten leden. Navraag werd gedaan door voorzitter Colijn bij de burgemeester. Deze ontkende dat hij er van op de hoogte was dat er door de hoofden van scholen vragen werden gesteld zoals boven vernoemd. Door het College was er geen opdracht toe gegeven. Echter op de vraag, of het lidmaatschap van De Bond invloed kon hebben bij de benoeming liet de burgemeester zich niet uit.
Het bestuur van De Bond liet het er niet bij zitten en daagde de schoolhoofden uit een antwoord te geven inzake de indoctrinatie. Een antwoord bleef echter uit. Wel is het bekend dat twee door de schoolhoofden onder druk gezette onderwijzeressen nog in hetzelfde jaar zich als lid hebben aangemeld.

Niet onder curatele
Het zal duidelijk zijn dat er voor de nieuwe voorzitter nog veel te wensen overbleef. In zijn nieuwjaarsrede van 11 januari 1901 laat hij dit duidelijk weten.

“Wie belang stelt in bondszaken heeft uit de openingsrede van den bondsvoorzitter kunnen zien, wat er nog te doen blijft. Voor ons was ’t afgeloopen jaar ’n tijd van werkzaamheid; weliswaar waren de resultaten nog min, maar wat we bereikt hebben geeft ons moed om voort te gaan … en er is nog veel te doen. Nog steeds is onze invloed op den gang der schoolzaken gering, nog steeds bestaat er wanverhouding in de traktementen, nog steeds is onze positie te zeer afhankelijk,nog steeds moeten we ’t aanzien dat sommige van onze collega’s voor meerder werk niet betaald worden, nog steeds moeten sommige van onze collega’s tobben voor klassen van 60, 70, ja 80 leerlingen en daartegenover ambulanten die in dolce far niente bespiegelingen maken over ’t werk van het overheerlijke schoone ambulantisme en peinzen, hoe ze ’n dam zullen opwerpen tegen het overheerschend revolutionaire bondsidee. Dit alles mag echter niet stemmen tot bitterheid en ergernis. ’t Moet voor ons zijn ’n aansporing om meer te doen dan onze plicht en zoodoende te toonen, dat wij door onzen ijver en door liefde voor de school niet noodig hebben onder curatele te staan van onze patronen, die noch door voorbeeld, noch door ijver toonen onze meerderen te zijn.”

Schoolverslagen
Aan de situatie veranderde voorlopig niet veel. In 1903 gaf de Plaatselijke Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs nog aan dat het verzoek tot inzage van de schoolverslagen niet in te willigen was. Men zou echter wel de schoolhoofden verzoeken in een schoolvergadering met het gehele personeel het verslag op te maken. Duidelijk voelde men de commissie aan de zijde van de onderwijzers staan. Zoals we later zullen zien voelden de schoolhoofden niets voor het voorstel en zouden de leerkrachten van de scholen zelf een eigen schoolverslag gaan opstellen, waaraan de commissie duidelijk aandacht besteedde en de gegevens opnam in het verslag dat naar B & W werd verstuurd.

Geen berusting
Van berusting was zeker geen sprake. Het hoofd van school 2, de heer T. Hoekstra, werd zelfs verzocht op een openbare vergadering een lezing te houden over het Ambulantisme en Schoolvergaderingen. Bij nader inzien gaf de gevraagde toch maar niet thuis.
Uiteindelijk heeft Colijn zelf een inleiding gehouden over het onderwerp Schoolvergaderingen.

In de plaatselijke Sliedrechtsche Courant lezen we:

Verplichte schoolvergaderingen. “Uit verschillende voorbeelden, ontleend aan de practijk, toonde inleider aan, dat de wettelijke verhouding tot patroons veel te wenschen overlaat. Het gezag meent dat de verhouding moet zijn heer tot knecht, terwijl wij als klasse-onderwijzers graag zagen chef tot vrind.. Nu is dat helaas zoo niet. Nu lijkt het wel alsof men als klasse-onderwijzer vierkant tegenover zijn patroon staat, terwijl ieder patroon tegenover ieder onderwijzer, waarvan bekend is, dat hij meedoet in de tegenwoordige onderwijzersbeweging, een soms zeer gereserveerde houding aanneemt, zoodat men soms nooit kan uitmaken, wat men aan elkaar heeft.
Een hoofdig gezag is uit den tijd, ’t idee republikeinsche school is onuitvoerbaar…… , maar patroon naast onderwijzer en omgekeerd regelen samen de schoolzaken. Wij zijn geen machines, maar zelfstandig werkende krachten, die omtrent leergang en methode ideeën hebben, die in ’t belang van het onderwijs zijn. Nu ontbreekt er veel aan wederkeerige waardeering. Onze patroons beschouwen ons als hunne vijanden, als de aanranders van ‘ t gezag en ook wij klasse-onderwijzers zijn niet altijd even vriendschappelijk gestemd tegenover onze patroons, alles een gevolg van de tegenwoordige wettelijke regeling. Daarin moet verandering komen, want zelfs minister Kuyper verklaarde dat de toestand, zooals die nu is, niet goed is. Hij zou indien hij hoofd eener school was wel degelijk besprekingen houden met z’n personeel. Alleen de wet bindt en daaraan is op ’t oogenblik niet te veranderen. Op den weg onzer afdeeling ligt het om te komen tot verplichte schoolvergaderingen. Zij zijn niet een middel om ’t gezag neer te halen, maar wel een krachtig middel om het onderwijs te verbeteren. Ze zijn in ’t belang van de zelfstandigheid van den klasse-onderwijzer, in ’t belang van ’t schoolkind; een zeer doeltreffend middel voor onderlinge controle!”

Aan de door de onderwijzers gehate vrijstelling van het hoofd om les te geven kwam mede onder druk van de Schoolcommissie rond 1904 een eind. Een woord van lof krijgt het raadslid Van Dongen die door zijn amendement de definitieve nekslag aan het ambulantisme gaf. Alleen aan school 1 blijft het hoofd nog tijdelijk ambulant, hoewel deze situatie al direct ter discussie komt te staan. In 1904 is het namelijk moeilijk aan vervangend personeel te komen bij ziekten van de leerkrachten. Een der oplossingen om het onderwijs toch draaiende te houden zou zijn om de zevende leerkracht van school 1 in te zetten. Het schoolhoofd zou dan kunnen invallen voor zijn “uitgeleende” leerkracht.
Tijdens de vergadering van 28 maart 1904 neemt G. Timmermans de voorzittershamer van Colijn over. De laatste geeft te kennen “liever eens mee te doen als gewoon soldaat.”

School-0803
Uitnodiging voor een vergadering op maandag 8 juli 1907

Onderlinge strijd
De eensgezindheid van het eerste uur had echter al een deuk opgelopen. Politiek gezien was het gezelschap nogal gemêleerd. Aan de ene zijde was sprake van een duidelijke liberale inslag, terwijl een deel de ideeën van de socialistische beweging (SDAP) voorstond. Duidelijk gaf dit wrijvingen. Voorzitter Colijn, intussen weer achter de bestuurstafel teruggekeerd en behorend tot de eerste groep trad af en de heer Verhoog, een aanhanger van de socialisten, nam zijn plaats in. Kennelijk was de vergadering niet gelukkig met zijn voorzitterschap, want al spoedig legde hij voorzittershamer er bij neer en ….. werd weer opgevolgd door de heer Colijn.
De kwestie zich aan te sluiten bij de “Arbeidersvereniging” bleef de gemoederen bezighouden. Voorstanders voerden aan dat de vakvereniging sterk gemaakt moest worden door samenwerking. Geen aansluiting zou op den duur doodbloeden betekenen! “Een vakvereniging kan zich in tijd van nood niet alleen helpen, solidariteit met anderen is vereist”, zo vond een deel van de afdeling.
Tegenstanders beriepen zich op het feit dat aansluiting het volgen van een bepaalde politiek zou inhouden. Van sterker worden van de vakvereniging zou geen sprake zijn, immers velen zouden De Bond verlaten om bovengenoemde reden. Hiermee zou juist het tegenovergestelde bereikt worden van hetgeen men voor ogen had.

Liberale gedachte wint voorlopig
Voorlopig overwon de liberale gedachte, wat blijkt uit een aantal stemmingen. Voor samenwerking met andere dan onderwijzersverenigingen stemden 5 leden, tegen waren er 6 en 1 stem werd blanco uitgebracht. Verder werd met meerderheid van stemmen o.a. tegen gestemd bij voorstellen de levensomstandigheden van de ouders te verbeteren (woningen, arbeidstijden, minimum loon, ongevallenverzekering, drankbestrijding enz.), uitbreiding van het algemeen kiesrecht en verkorting van de arbeidsdag.
Hoewel de socialisten, onder aanvoering van de jonge onderwijzer P. K. Roetman, voorlopig het onderspit dolven was de strijd tussen de twee kampen duidelijk aanwezig.
Een ander probleem doet zich voor in 1904 bij het 25-jarig jubileum van schoolhoofd Disselkoen. Ondanks de vele grieven van de bondsleden tegenover de handelwijze van genoemde schoolleider verschijnt toch een aantal bestuursleden op de receptie van de jubilaris. Reden voor o.a. penningmeester D. E. Zuidhof en 2e secretaris P. K. Roetman te bedanken voor een verdere bestuursfunctie. Als gevolg hiervan besluit op zijn beurt voorzitter Timmermans, die tot de receptiegangers behoorde af te treden, maar hij wordt bij de eerste bestuursverkiezing weer herkozen.

Opmerkelijk
Uit de vergeelde notulenboeken haalden we een aantal opmerkelijke zaken boven water.
Een zeer merkwaardig feit doet zich voor wanneer de afdeling begin 1902, met algemene stemmen, oordeelt dat “het den onderwijzer verbieden lichamelijk straffen toe te dienen onpaedagogisch is, en nadeelig voor de tucht, zoowel in, als buiten de schooluren.”
Het grote schoolverzuim was de leerkrachten een doorn in ’t oog. Naar hun mening zou het verstrekken vanuit gemeentewege van schoolkleding en voeding een steentje kunnen bijdragen tot een beter schoolbezoek. Toen men probeerde de afdeling Volksonderwijs voor het idee te winnen, gaf deze vreemd genoeg niet thuis. Even later werd de afdeling zelfs opgeheven.
Een omstandigheid die thans ook niet meer in te denken valt, was de mogelijkheid voor de hoofden van scholen om te beschikken over de vrije tijd van de onderwijzers.
Bij een stemming of de subsidies aan ’t bijzonder onderwijs verhoogd dienden te worden en er een volkomen gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs moest komen, stemden warempel respectievelijk bij het eerste voorstel één lid en bij het tweede voorstel twee leden voor. Had dit te maken met het late tijdstip van de vergadering of waren de heren onderwijzers even niet bij de les?
Unaniem was men van mening dat gehuwde onderwijzeressen in het belang van het onderwijs de school dienden te verlaten.
Minder opzien zal het baren dat de verenigingskas, waarvoor per lid een bijdrage werd gevraagd van een half procent van ’t jaarinkomen, in verband met het vele noodzakelijk reizen naar onder andere de Raad van State en het bijwonen van diverse landelijke vergaderingen een beduidend tekort vertoonde. Een contributieverhoging van 1/10 procent, wat over een jaarsalaris van f 600,00 zes dubbeltjes bedroeg, was niet te voorkomen.

Erkenning of toch niet?
Een aantal lessen, zoals handwerken en gymnastiek, diende buiten de schooluren gegeven te worden. Aangemoedigd door het succes van het afschaffen van het ambulantisme diende het bestuur van De Bond een verzoek in bij het College van B & W om de overuren uit te betalen. Een feit dat in het verleden wel eerder plaatsgevonden had maar de laatste jaren achterwege was gebleven. Kennelijk miskende het College het werk van de vakvereniging, want in haar antwoord gaf het gemeentebestuur te kennen alleen met personen te willen onderhandelen op financieel gebied. Een feit dat de discussies binnen de vereniging weer hoog deed oplopen.

07 – Hoe leerde men in de vorige eeuwen lezen?

We belandden in het voorgaande hoofdstuk aan het eind van de 19e eeuw. Tijd om eens te bladeren in de leerboekjes die de kinderen gebruikten in de vorige eeuwen en die eeuw. Uiteraard nemen we ook de draad weer op om het plaatselijke reilen en zeilen van het onderwijs rond de vorige eeuwwisseling toe te lichten.

School-0701De klankmethode
Als we eens in de schoolklas van vroeger konden kijken, zouden we zeker een aantal lezende kinderen aan het werk kunnen zien.
Het belangrijkste vak op de school van vroeger en die van nu was en is lezen.
In het begin van de negentiende eeuw kwam de klankmethode in zwang als vervangster van de spelmethode.

Ging de laatste er nog vanuit dat door het aaneenrijgen van alfabetische klanken; dus via “vee-aa-dee-ee-er” naar het woord vader moest gaan.

Bij de nieuwe methode ging men uit van de klanken.
Het woord haan ontstond door het aaneen smelten van de klanken (h) (aa) (n). Een omwenteling in het leesonderwijs. In betrekkelijk korte tijd leerden de kinderen lezen.

De man achter de methode was de Friese predikant-schoolopziener J. H. Nieuwold.
Naast het werken met klanken kwam bij hem ook het gebruik van beelden om de hoek kijken.

Een verdere uitwerking van de klankmethode kwam op naam van P. J. Prinsen die voor het eerst met losse letters ging werken. Met de spelmethode was het wel gebeurd. Anderen hebben op zijn methode verder geborduurd.
School-0702Rond de eeuwwisseling (1905) kwam de bij ieder nog wel bekende leesplank met de voorstellingen van”Aap, Noot en Mies” van Hoogeveen ten tonele. Rond de dertiger jaren kreeg Hoogeveen concurrentie.

Nieuwe ideeën grepen om zich heen. Het nieuwe heette deglobaalmethode, waarbij niet langer de splitsing van de woorden in klanken, maar de herkenning van het totale woord centraal staat.
De ontbinding in klanken volgde eerst in een later stadium.

Het kind kon al lezen voordat het letters kende. We zijn dan aangekomen bij de bekende boekjes van “An en Moe” die op hun beurt weer plaats moesten maken voor het bekende rijtje van “Boom, Roos, Vis”. Hierbij komt men enigszins terug van de globaalmethode door tegelijkertijd èn het totaalbeeld “boom” èn de klanken (b) (oo) (m) aan te leren. We praten bij deze ( voorlopig) laatste methode van de structuurmethode.

Boekjes
Veel boekjes hadden in de vorige eeuw een zedenkundige strekking. Naast de gebruikelijke leesboekjes kwamen er bij de invoering van de onderwijswet van 1857 ook leer-leesboekjes voor de nieuw ingevoerde vakken, zoals aardrijkskunde, geschiedenis en natuurkunde.
Pas na 1900 kwamen de meer op het kind gerichte boekjes van o.a. Ligthart en Scheepstra met illustraties van Jetses. Velen herinneren zich nog wel werkjes zoals “Nog bij Moeder”, met Ot en Sien in de hoofdrol.

Schrijven
Lang is de ganzenveer het schrijfgerei bij uitstek geweest. In het midden van de 19e eeuw was de stalen pen al in gebruik. Rond 1860 verschijnen al speciale schrijfmethoden, zodat meester niet meer eigengemaakte schrijfvoorbeelden moest maken.
Over de vorm van de letters (drukletters of Romeinse letters) en de wijze waarop ze geschreven dienden te worden (schuinschrift of blokschrift) was men het zeer oneens met elkaar. Trouwens, de geleerden hebben heden nog verschil in opvatting op dit punt.
Het schrijfmateriaal is wel veranderd, de kroontjespen is vervangen door de vulpen en de balpen. Van schoonschrijven werd overgestapt naar het aanleren van een handschrift waarbij snelheid naast fraaiheid een rol ging spelen.

Spelling
Pas in 1804 werd de spelling landelijk geregeld. De spelling van de Leidse professor Siegenbeek werd tot de officiële schrijfwijze verklaard. De onderwijzers wisten nu waar ze aan toe waren. Daarvoor bepaalde ieder voor zich wat hij goed dacht. In 1865 kwamen De Vries en Te Winkel met een nieuwe opzet voor de spelling. Wat moest men kiezen: Siegenbeek of De Vries en Te Winkel? Een nieuwe tijd van twijfels brak aan. Twijfels die trouwens ook nu weer heersen na de invoering van de nieuwe spelling. Intussen weet best iedereen dat het pannenkoek is maar beheersen we ook de andere wijzigingen al volkomen? Over de waarde van het juist spellen zijn de meningen vaak verdeeld geweest. Taalonderwijs mag niet louter spellingoefening zijn, maar een goed schriftelijk taalgebruik gaat niet zonder een goede spelling!

School-0703Rekenen
Wie kent niet de uitdrukking : “Dat is volgens Bartjens ….. .” Heeft u er dan ook bij stilgestaan dat met Bartjens de 17-e eeuwse Zwolse schoolmeester Willem Bartjens wordt bedoeld? Van de hand van deze man verscheen het bekende rekenboek “Cijfferinghe” dat twee eeuwen later, (1834) in een weliswaar bewerkte versie onder de naam Vernieuwde Rekenkunst, opnieuw werd uitgebracht en gebruikt werd in de Nederlandse scholen.
Bij Koninklijk Besluit was in 1817 bepaald dat voortaan in ons land gemeten en gewogen zou worden met maten en gewichten geënt op het metrieke stelsel. De meter kwam in de plaats van de el.De vernieuwde uitgave van Bartjens sloot aan op deze ontwikkeling wat nog niet zeggen wou dat de invoering van het nieuwe stelsel zonder slag of stoot plaatsvond. Inhoudsmaten geplaatst in de scholen werden hier en daar gebruikt als opbergplaats voor de meest uiteenlopende dingen die opgeborgen moesten worden. De meetstok met een lengte van een meter diende nog vaak als middel om te tuchtigen.

Vormleer
Een nieuw vak: “vormleer”, een soort eenvoudige wiskunde, dat bij de wet van 1857 werd ingevoerd was geen lang leven beschoren. Niemand die het jammer vond dat het vak in 1889 weer geschrapt werd.
Het rekenonderwijs was zeer gekunsteld, wars van de werkelijkheid. Sommen van reizigers, die in tegengestelde richting vertrokken van twee verschillende punten en elkaar op een bepaald punt moesten tegenkomen en van vollopende emmers door twee of meer op verschillend moment opengedraaide kranen waren aan de orde van de dag.
Het rekenonderwijs kenmerkte zich in later jaren meer als koopmansrekenen, waarbij door het maken van een oneindig aantal rijtjes sommen het een en ander werd ingeoefend.
In de jaren ’90 van de twintigste eeuw werd een ommezwaai gemaakt naar meer wiskundig rekenen dat meer het inzicht op rekengebied traint dan bepaalde trucjes bij de leerlingen inslijpt. Na Bartjens is heel wat gerekend, op velerlei manieren. Een feit is echter dat 1 + 1 nog altijd 2 is en dat de antwoorden van de tafels geen enkele wijziging hebben ondervonden of zullen ondergaan!

Terug naar de Sliedrechtse scholen rond de eeuwwisseling
Op 31 augustus 1898 werd op eendrachtige wijze door de schooljeugd het feest gevierd van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina. Dankzij de getrouwe medewerking van schoolhoofden, onderwijzers en onderwijzeressen van alle scholen kon de uitvoering van een Kinderzangkoor der hoogste klassen van de openbare en bijzondere scholen (ruim 700 kinderen), onder leiding van de heer W. van der Schuijt, op de speelplaats van school 4 gegeven worden. Op de 1e september werd een schoolfeest gehouden voor alle schoolkinderen in hun eigen schoolgebouw, onder leiding van de hoofden van scholen en onderwijzend personeel, met medewerking van een aantal dames. Een feest waarop ieder met veel genoegen zou terugzien. In 1901 op 7 februari had eveneens een groot feest plaats ter gelegenheid van het huwelijk van Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik.

Problemen bij de Maranathaschool
In juli 1897 is er voor het eerst sprake van het opheffen van school 1, de Maranathaschool, in Wijk A. Motief hiertoe was o.a. de ongeschiktheid van de verouderde school waarvan bij een stormvloed nog twee lokalen onder water hadden gestaan. De toenmalige schoolopziener Blokhuis wilde niet weten van afkeuring van het gebouw. Immers, het water liep er in en toch ook weer er uit ……… . Bovendien achtte hij de tijd nog niet rijp om schoolhoofd Groenevelt van school 2 met pensioen te sturen en voor hem de heer Disselkoen, hoofd van school 5, in zijn plaats te benoemen, waarmee ook de benoeming van de heer Janse als nieuw schoolhoofd van school 5 niet doorging. Hiermee was school 1 voorlopig gered.

School-0704In de kou
De verwarming van school 1 was ook zeer onvoldoende. In december 1899 zitten de leerlingen veelal in de kou. De duurte van de kolen en het beknibbelen op het loon van de kachelaanmaakster waren de redenen. In plaats van kolen werd kolengruis en kolenstof gestookt. Het loon van de aanmaakster was teruggebracht van f 1,00 met het nodige hout tot f 0,70 zonder hout per week. De vrouw diende een brandend spaantje en een houtje bij gebrek aan grove steenkool op het natte gruis te leggen waarmee de kachel aanwas gemaakt. De lokalen waren als gevolg van dit alles zo rond 9 uur met rook gevuld. Voor 11 à 12 uur lukte het niet de kachel goed door te laten branden, waardoor de leerlingen de eerste uren als verdoofd in de kou zaten.
De aanvangstemperatuur was 0 graden en deze liep ’s morgens op tot zo’n 10 graden.
Merkwaardigerwijze werd het boven aangehaalde eerst wel in het verslag van de Commissie van Toezicht opgenomen, maar kennelijk na beraadslagingen weer geschrapt. B & W bleven zodoende onwetend van de “koude” feiten …… , hetgeen eveneens gebeurde met de klacht van het hoofd van school 4 in wijk C. Wat niet kent, wat niet deert?
In 1901 is het aantal leerlingen van de Maranathaschool zo groot dat door de Commissie van Toezicht zelfs wordt aanbevolen de school met 2 lokalen uit te breiden.
Aan de school werd een onderwijzer extra toegekend maar van een aanbouw zou geen sprake kunnen zijn. Naar de mening van B & W was het beter een nieuwe school te stichten, gelegen tussen de scholen 2 en 3. Een voorstel waarmee men uiteraard zeer ingenomen was. Nog hetzelfde jaar wordt het besluit door de Raad genomen tot bouw van een nieuwe school ter hoogte van de Boslaan. Het besluit betekende tevens het einde van de school in het Maranathagebouw.

Leerplicht
Het zou nog tot 1874 duren eer de Kinderwet Van Houten werd aangenomen. Hierbij werd het verboden kinderen beneden de 12 jaar in dienst te nemen of te hebben. Helaas was dit niet van toepassing op huishoudelijke en persoonlijke diensten, waardoor het mogelijk bleef kinderen onder de 12 jaar in huis, fabriek of op het land te laten werken onder de hoede van vader of moeder. Een kwalijke maas in de wet!
Leerplicht kwam er pas in 1898. Er was veel tegenkanting tegen de wet. Het was de algemene verwachting dat de kamerleden met een stemmenverhouding van 50-50 het voorstel zouden verwerpen.
Een mol bracht echter redding, want tijdens een ochtendrit trapte het paard van de afgevaardigde baron Schimmelpenninck in een molshoop en wierp zijn ruiter ter aarde. Deze kan wegens een gebroken sleutelbeen niet ter zitting komen en als gevolg hiervan wordt de leerplichtwet van Goeman-Borgesius met 50 tegen 49 stemmen aangenomen. Ieder kind was nu verplicht 6 jaar naar school te gaan. Kinderen boven de 10 jaar konden ten hoogste 6 weken verlof krijgen om mee te helpen bij de land- en tuinbouw of de veehouderij. In 1921 wordt er een jaartje aan de leerplicht toegevoegd en in 1942 verplichtten de Nazi’s de kinderen tot 8 jaren leerplicht. In 1947 werd dit in onze wetgeving overgenomen. Het landbouwverlof komt in 1958 te vervallen.

Vroeg verlaten van de school
Een probleem is nog steeds het op te vroege leeftijd verlaten van de school. In 1898 komt van de schoolopziener een schrijven binnen, waarin de Commissie van Toezicht verzocht wordt er bij de werkgevers op aan te dringen “zich te beteugelen bij het aannemen van jonge werknemers”.
Het aantal kinderen dat te vroeg de school verliet was inderdaad hoog.

Onderstaand staatje – rond 1899 – geeft dit duidelijk aan:
School verlaten voor:         -de 12-jarigen leeftijd         -de volbrachte schooltijd

School 1 in Wijk A            30 %                            61 %

School 2 in Wijk A            29 %                            42 %

School 3 in Wijk B            0 %                             0 %

School 4 in Wijk C            42 %                            72 %

School 5 in Wijk D            44 %                            72 %

Op een aantal van rond de 1100 leerlingen is duidelijk sprake van een zorgwekkende toestand. Besloten werd een circulaire (500 stuks) te verspreiden in de gemeente waarin het probleem werd uiteengezet.
De invoering van de leerplicht in 1898 zou aan deze problemen een eind maken, hoewel de hoofden van de scholen 4 en 5 rapporteerden dat een negental leerlingen ondanks de leerplicht de school links lieten liggen. De invoering van de leerplichtwet betekende voor de scholen automatisch meer leerlingen, waardoor situaties met klassengrootten rond de 60 à 70 leerlingen een nieuw obstakel vormden.
Het ruimtegebrek werd problematisch. In 1902 zouden in totaal 100 leerlingen de scholen verlaten, terwijl er 230 op het punt stonden om toegelaten te worden.
Oplossingen werden bedacht om leegstaande lokalen van school 2 in gebruik te nemen, een klasse van school 1 naar school 2 over te brengen, een nieuwe wijkindeling aan te bevelen.
Er circuleerden zelfs geruchten dat kinderen moesten blijven zitten daar het qua plaatsruimte beter uitkwam.

Overlijden van het hoofd van school 4
Op 10 april 1900 overlijdt het hoofd van school 4 in wijk C, de heer Van der Schuijt. Deze gebeurtenis veroorzaakt een diepe schok binnen de plaatselijke onderwijswereld.
Het zou tevens een herplaatsing van een tweetal schoolhoofden ten gevolge hebben. Tot hoofd van school 4 werd benoemd de heer Disselkoen, voorheen hoofd van school 5. De heer Janse, hoofd van school 1 in wijk A, werd het nieuwe schoolhoofd te Baanhoek.
Duidelijk had Janse hoge verwachtingen van de aan te treffen situatie. Dit viel echter tegen. De leerlingen waren weliswaar geciviliseerder dan aan het boveneinde, maar in de verstandelijke ontwikkeling was hij zeer teleurgesteld……… . Een nieuwe naam is die van de heer T. Hoekstra uit ’s Gravenzande, benoemd tot hoofd van school 1 in de plaats van de heer Janse.
Een noodlottig sterfgeval overkwam de heer ’t Hoen die op 1 juli 1902 40 jaar verbonden was aan ’t onderwijs. Bij het schaatsenrijden in de winter van 1902 verongelukte de genoemde onderwijzer helaas.

De scholen krijgen nummers
Nu er zoveel scholen waren werd het nuttig deze op de één of andere manier aan te duiden. Een naamgeving was in die tijd nog niet gebruikelijk. Alleen in de volksmond werden namen gebruikt, waarbij de scholen vernoemd werden naar het hoofd der school. Een aardige gedachte natuurlijk, maar … een overplaatsing van een schoolhoofd van de ene naar een andere school kon voor veel verwarring zorgen. Van gemeentewege werd voor nummers gekozen. Hierbij ging men in eerste instantie nog uit van een nummergeving, waarbij gekeken werd naar het jaartal waarin de school geopend werd. De school onder de kerk was oorspronkelijk school I, de school aan de Tolsteeg heette school II.
Later werd de “Maranathaschool’ in Wijk A getooid met het nummer 1, de “Groeneveldeschool” heette school 2, de school van de heer Frahm was school 3, de school bij de kerk school 4 en de school op Baanhoek school 5.

De Commissie treedt geheel af
Het aantal schoolgaande kinderen op het boveneind van de gemeente was intussen zo groot dat het gemeentebestuur besloot een nieuwe school te laten bouwen ter hoogte van de Boslaan. Een besluit dat door de Commissie van Toezicht bestaande uit de heren: Dr. P. Langeveld (voorzitter), Y. L. de Jong (secretaris), B.W. de Jong en I.J. van den Berg met gejuich werd begroet.
De heer Langeveld herdacht op 15 januari 1902 het feit dat hij 25 jaar geleden plaats nam in hierboven genoemde commissie.
Ruim een jaar later neemt de heer Langeveld het besluit te bedanken voor het lidmaatschap van de Commissie. Hij is van mening dat B & W en/of de Raad van de gemeente Sliedrecht de laatste tijd herhaaldelijk het advies der Commissie naast zich neerlegt en een negeren van een advies rond het Herhalingsonderwijs voor Meisjes was de druppel die de emmer deed overlopen. De overige commissieleden verklaarden zich solidair en traden allen af, welk besluit per 2 april 1903 aan de Raad werd meegedeeld.

Een nieuwe Commissie
Op 17 september 1903 kwam een nieuw benoemde Commissie voor het eerst bijeen. Benoemd waren de heren: A. Prins de Baat, D. Kroon en Th. Ph. van Papenrecht. Met veel wilskracht, lust en liefde ving men de taak aan, hoewel de leden geheel onkundig waren met de materie en zelf spraken van “katten in een vreemd pakhuis.” Later zou de Commissie aangevuld worden met de heren J. Prins van Wijngaarden en A. A. Hofman.
Het eerste verzoek kwam van de afdeling Sliedrecht van de Bond van Ned. Onderwijzers om een geregelde pauze in te stellen tijdens de schooltijden. Het tweede verzoek kwam van dezelfde groep, waarbij inzage werd gevraagd in het jaarverslag van de schoolhoofden. Hieromtrent zou tevens de mening moeten worden gevraagd van de onderwijzers. Mochten de hoofden van scholen weigeren dan zou het volgens commissielied Kroon aan de leerkrachten gevraagd kunnen worden zelf met een jaarverslag te komen. Het derde verzoek, eveneens van de kant van de onderwijzers, hield in een vraag om de klassen kleiner te maken en alle niet in gebruik zijnde lokalen ter beschikking te stellen. Er zou dan met 28 leerkrachten gewerkt kunnen gaan worden en daar er reeds 27 leerkrachten in de gemeente Sliedrecht werkzaam waren, diende slechts één persoon nieuw te worden aangesteld. Hierdoor zou dan mede aan een grief van de onderwijzers; het ambulantisme* van de hoofden een eind komen.
De commissie had duidelijk behoefte aan informatie. Een abonnement op een tweetal onderwijsvakbladen, t.w. “De Bode” en ” ’t Nieuwe Schoolblad” werd genomen, zodat men met de visie van de beide partijen, de schoolhoofden en onderwijzend personeel, zou kennis maken.

*( vrijgesteld zijn van lesgeven)

06 – Debating club

De hoofdonderwijzers waren allen lid van de Sliedrechtse Debating Club
School-0601Achterste rij van links naar rechts: J. D. Wetsels (rijksontvanger), C. Groustra (hoofdonderwijzer), A. L. Luyt (boekhandelaar), Danielse (gem. secretaris), P. Langeveld (arts), J. V. Disselkoen (hoofdonderwijzer) , F. Janse (hoofdonderwijzer)  .
Voorste rij van links naar rechts:A. Prins de Baat (arts) , E. D. G. Frahm (hoofdonderwijzer), Ds. Dr. J. W. Lieftinck (predikant), W. van der Schuijt (hoofdonderwijzer) en P. Scheltema ( arts).
P. Langeveld, A. Prins de Baat en Ds. Dr. J. W. Lieftinck waren lid van de schoolcommissie.

Het personeel in 1896
Rond 1896 stonden de volgende personen voor de klas:
School 1: Hoofd Frans Janse, Gerard C.A. Steynis, Andries Kerssen, Jan Zuidhof en Hendrika G. Cramer.
School 2: Hoofd Benjamin J. Groenevelt, Dirk Mackaij, Jan Willem van Gelderen, Lourens Roetman, Dirk E. Zuidhof en Sophia S. Frevel.
School 3: Hoofd Kornelis Groustra, Albertus Schuur, Leonard J. den Hartog, Pieter J Steenhoven en Bertha M. Brinkgreve.
School 4: Hoofd Willem van der Schuijt, Heiwich A. Runge, Jan R. ’t Hoen, Johannes van der Heide, Pieter J. Groenevelt, Jan van Rugge en Louise W. S. van Vuuren.
School 5: Hoofd Jacob V. Disselkoen, Aart Boer, A. van Weijgerden, Pieter J. de Haan, Teunis Kleijn, Hendrik C. Hellema en Johanna J. A. Damsté.

School-0602
Disselkoen

Een feestdag op school 5 te Baanhoek
Op School 5 werd op 1 mei 1896 een uniek feit herdacht. Onderwijzer A. van Weijgerden, sinds 1877 verbonden aan de school, was op genoemde datum 50 jaar als onderwijzer werkzaam. De dag was voor hem een grote feestdag, maar aan stoppen met werken dacht hij voorlopig nog niet. Eerst in 1901 geeft de dan ruim 70-jarige te kennen ontslag te nemen, maar de vrees de voordelen te ontgaan die zouden kunnen voortspruiten uit de stichting van een weduwen-pensioenfonds weerhield hem toch weer van zijn voornemen.
In 1902 verlaat hij de school uiteindelijk. Schoolhoofd Disselkoen spreekt lovende woorden over Van Weijgerden, die “tot de laatsten dag betoonde een ijver en toewijding, waaraan menig jong onderwijzer een voorbeeld kon nemen.”
Disselkoen

School-0603
Janse

Een mazelenepidemie in 1898
Sliedrecht werd in 1898 getroffen door een mazelenepidemie die het verzuim in de maand juni tot 20 % deed stijgen en in juli zelfs tot 31 %. Gedurende die maanden stond het onderwijs aan de school in Wijk A van de heer Janse bijna geheel stil. Telkens moest met de van ziekte herstelde kinderen de leerstof worden ingehaald. In de lagere klassen waren het de zieken die het onderwijs ophielden, maar in de hogere klassen waren het de gezonden die wegens ziekte van hun jongere huisgenoten moesten verzuimen.
Een feit dat de bevreemding wekte van de heer Janse. De oudere leerlingen konden zijns inziens best de school bezoeken zonder kans op infectie. Bovendien moest het hem van ’t hart dat het onzinnig was dat onderwijzers de toegang van de school werd ontzegd. Tenslotte hield hij een pleidooi om de mazelen te schrappen van de lijst van besmettelijke ziekten.In Wijk D moesten de leerlingen van de eerste klas, die rond de 70 kinderen telde, op advies van dokter Langeveld, tevens voorzitter van de schoolcommissie, enige tijd thuis blijven.

Een noodkreet van de heer Groustra, het hoofd van school 3
School 3 – immer aan kritiek blootgesteld – gaf in het jaarverslag van 1898 goed tegengas. Herhaaldelijk werd het onderwijs gekraakt. Kennelijk zaten de heer Groustra de, volgens hem onterechte, grieven zeer hoog. In een scherp betoog laat hij de Commissie van Toezicht zijn visie weten.
“Wanneer aan deze school eene vacature ontstaat, melden zich telkens enkel sollicitanten aan, die werkzaam zijn aan eene gewone Volksschool, zonder uitgebreid leerplan. Deze leerkrachten moeten het onderwijs aan de voor hen vreemde inrichting grootendeels opnieuw leeren.”
“Waar Middelbare Scholen voor ’t zelfde aantal leerlingen driemaal zooveel kosten als eene school met uitgebreid leerplan, is het treurig te constateeren dat de Lagere School achtergesteld wordt bij de Middelbare.”
“Men zou alles in ’t werk dienen te stellen de School met uitgebreid leerplan, nadat de stichting van een drie-jarige H.B.S. te Sliedrecht werd veroordeeld, te maken tot eene inrichting die de vergelijking kan doorstaan met dergelijke scholen in de steden. In stede daarvan wordt zoveel mogelijk bezuinigd op het onderwijs.”
“Wel heet het gemakkelijk, dat het onderwijs op de school nog niet op orde is! Het is geen eerlijk spel iemand eerst met lamheid te slaan en hem dan te bespotten.’
“Ik kan de gebrekkige inrichting niet voor mijn rekening nemen. De zuinigheid bedriegt hier de wijsheid.”

School-0604
Groustra

Tenslotte raadt de heer Groustra het volgende aan:
– De school moet verbouwd worden.
– Onderwijzers moeten worden aangesteld met hoger salaris en een enkele maal met meer bevoegdheid.
– De inrichting dient zo goed te zijn als ’t kan. Een plaats met meer dan 10.000 inwoners verdient dit.

Geen malse kritiek van een duidelijk gekrenkt schoolhoofd.
Gezien tegen het tijdbeeld aan het eind van de 19-e eeuw een gedurfd aantal uitspraken.

Eieren voor zijn geld
Hoewel de Commissie het verhaal van de heer Groustra niet geheel onderschrijft, neemt zij de woorden wel serieus en geeft het College van B & W de raad een onderzoek in te stellen, waarbij de hulp van de leden van de Commissie wordt toegezegd.
Bij B & W schoot de opmerking dat de heer Groustra “de gebrekkige inrichting niet voor zijn rekening wilde nemen” in het verkeerde keelgat. Er waren heel wat gesprekken voor nodig om de zaak weer recht te zetten. Het College kon slechts meegaan in het feit dat wanneer onderwijzers moesten worden aangesteld deze met een hoger salaris beloond zouden worden en een keuze gemaakt diende te worden uit personen met meer bevoegdheden.
De heer Groustra werd verzocht zijn opmerking aan het College nader toe te lichten, waarop hij eieren voor zijn geld koos en zijn woorden introk. Van inspraak was aan het eind van de negentiende eeuw nog weinig sprake.

05 – Van de kerk naar C12

Langzamerhand was de school bij de kerk te ouderwets en veel te klein geworden, waarop de gemeente ging denken over de bouw van een nieuwe school (1870). Men ging over tot aankoop van een stuk grond schuin tegenover de kerk. In 1874 was de school gereed. Ook meester Van der Hoeven verhuisde mee naar de nieuwe onderwijzerswoning. Kerk en school werden voorgoed van elkaar gescheiden. De doorgangen van de oude schoolmeesters-woning naar de kerk en de consistorie werden afgesloten.

School-0501Voor het eerst in de geschiedenis (1874) van het Sliedrechtse onderwijs werd er aan de schoolkinderen geen les meer gegeven in de onmiddellijke nabijheid van de kerk. Een gymnastieklokaal en de bibliotheek van het Nut namen de plaats in van de oorspronkelijke bewoners. In 1952 merkte de toenmalige bewoner van het pand, een kapper, bij toeval tijdens een opknapbeurt van zijn woning dat de toren op instorten stond. Dit betekende het einde van het oude schoolgebouw uit 1807 dat plaats moest maken bij de renovatie van de kerktoren.
Het vervangende gebouw heeft tot 1924 als gemeenteschool dienst gedaan. Daarna is het van 1925 tot 1930 gebruikt door de Vereniging voor Christelijk Onderwijs en was er de Julianaschool in gehuisvest. Nadat deze school naar de Merwestraat was verhuisd, kreeg het ruim zestigjarige gebouw een andere functie. In 1935/36 werd een gedeelte verbouwd tot gymnastieklokaal. Dit gebouw stond jaren bekend onder de naam, naar het huisadres, “C 12”. Een school voor Voortgezet Lager Onderwijs en een Verkeersschool waren aan het eind van de vijftiger jaren te vinden in een aantal lokalen. Een gedeelte van de school bestaat nog steeds. Nu is het een onderkomen van de muziekvereniging “Crescendo”. De onderwijzerswoning heeft later dienst gedaan als arbeidsbureau en is alweer geruime tijd geleden afgebroken.

Na de onderwijswet van 1878
Op 17 augustus 1878 werd een nieuwe wet op het lager onderwijs aangenomen. De belangrijkste wijzigingen hier bij waren:
De naam hulponderwijzer verviel. Allen die les gaven werden voortaan onderwijzer genoemd.
De naam hoofdonderwijzer betekende onderwijzer met hoofdakte.
De baas van de school heette voortaan “hoofd der school”.
Het aantal kinderen per onderwijzer werd verminderd tot ca. 40.
Het maximum aantal leerlingen per school werd gesteld op 400.
Zes jaar later werd dit aantal al weer verhoogd tot 600 en werden de klassen weer groter.
De minimumsalarissen werden gesteld op: f 700,00 voor hoofd, f 600,00 voor onderwijzer met hoofdakte en f 400,00 voor een onderwijzer.
Het onderwijs in de laagste klassen zou bij voorkeur gegeven moeten worden door onderwijzeressen.
Invoering van het vak nuttige handwerken voor meisjes.
Het rijk zou 30 % van de kosten gemaakt door het openbaar onderwijs aan de gemeenten gaan vergoeden.

Aantal scholen bij de invoering van de wet
Sliedrecht telde drie jaar na invoering van de nieuwe wet drie openbare scholen voor gewoon lager onderwijs, een openbare school lager onderwijs en voor meer uitgebreid lager onderwijs (MULO) in wijk B en een gesubsidieerde bijzondere school voor meisjes. Deze laatste werd 1882 toegevoegd aan de school in wijk B. Tevens werd in dat jaar besloten tot stichting van nog een school in wijk A. Bovendien werden de eerste geluiden waargenomen van initiatieven tot stichting van een bijzondere school van de zijde der Christelijk Gereformeerden.

De school in wijk A stond onder leiding van de 64 jarige M.J.M. Dulburg Schlief. Naast hem kende de school nog 4 onderwijzers, t.w. de heren W.W.Odink, A. Kerssen, J. Zuidhof en de van de school in Wijk D overgeplaatste C.A.Steijnis. Gezamenlijk gaven zij les aan circa 320 kinderen. Doordat de school slechts vier lokalen kende, moesten twee onderwijzers samen gelijktijdig van een lokaal gebruik maken. Het Sliedrechtse benedeneinde herbergde het armste deel van de bevolking. Mede hierdoor vormde het aantal leerlingen dat gratis onderwijs ontving (10 %) het hoogste percentage in de gehele gemeente.

Het onderwijs in school Wijk B verkeerde voortdurend in een kwijnende toestand. Het aantal leerlingen was slechts 33, hetgeen “voor een groote bloeiende gemeente” met een zeer gering cijfer wordt gewaarmerkt. Het schoolhoofd Frahm werd geassisteerd door de heren L.Roetman en C.H.Otter. Hoewel een drietal leerkrachten voor een gering aantal leerlingen een gunstige uitgangspositie lijkt. kende de school wel degelijk problemen. De zeer uiteenlopende leeftijd 6 t/m 15 jaar en ontwikkeling van de schoolgaande kinderen was voor de klassenindeling een groot bezwaar. Tot de school konden van andere scholen slechts kinderen worden toegelaten die de eerste en tweede klas met goed gevolg hadden doorlopen.
Over de kwaliteit van het onderwijs heerste een duidelijke onvrede. Dit betrof zowel de resultaten als de toestand waarin de leermiddelen zich bevonden.
Tijdens een bijzondere vergadering van de Plaatselijke Commissie van Toezicht, waarbij het schoolhoofd Frahm aanwezig is wordt de kwestie uitgesproken. Hierbij lopen de gemoederen hoog op als de voorzitter van de commissie, de heer Langeveld, de heer Frahm vraagt ” eene andere inrichting van zijne school te geven, opdat het onderwijs meerdere vruchten drage en de ouders niet verplicht zijn hunne kinderen naar kostscholen te zenden.”

De school in wijk C, de meest bevolkte (470 leerlingen) van ons dorp, werd in 1881 getroffen door het overlijden van het schoolhoofd de heer C.J.van der Hoeven. Tijdelijk werd hij vervangen door de heer W. Fermie die daarbij werd bijgestaan door de onderwijzers J.R. ‘ t Hoen, L. ’t Hoen, L. D. Labberté, J. van der Heijden en J.E. van Duijneveldt. Als het nieuwe schoolhoofd zou worden benoemd de heer C.W.van der Schuijt.
Het gebouw werd tevens gebruikt voor de lessen gegeven door de Rijksnormaalschool op woensdagmiddag en op zaterdag.

De school in wijk D telde vier lokalen, maar had dringend een extra lokaal nodig. Het hoofd van deze school was de heer B.J.Groenevelt, oud 36 jaar. Hij werd bijgestaan door de heren H.de Wolf, A van Wijgerden en J.W. van Gelderen. Het aantal leerlingen dat de school bezocht lag gemiddeld rond de 250.
Ook de inrichting van de school voldoet volgens de plaatselijke commissie van toezicht niet aan de eisen gesteld door dezelfde wet. Wel is reeds op elk der scholen naast de hoofdonderwijzer een onderwijzer in het bezit van de hoofdakte aangesteld.

Naai- en breischool
Veel kinderen verlieten nog vroegtijdig de scholen. Van het bij de wet ingevoerde nieuwe vak in de nuttige handwerken is op de Sliedrechtse scholen in 1881 nog geen sprake. Volgens de Commissie van Toezicht een reden dat met name de meisjes in de hoogste twee klassen de school vaarwel zegden. Het feit dat er aan geen enkele school een onderwijzeres, bevoegd in het geven van de nuttige handwerken, verbonden was zal hier mede aan hebben bijgedragen. De kinderen werden ’s middags naar een naai- en breischool gestuurd en de ouders vonden het de kosten vervolgens niet waard om de meisjes ’s ochtends naar school te laten gaan. Bij het huishoudelijk werk kon men best een goedkope hulp gebruiken.

Schoolverzuim
Het schoolverzuim was groot. Met name bij de leerlingen in Wijk D. De reden? Armoede, onverschilligheid, te hoog schoolgeld ……. . Bij de school in Wijk A verzuimden veel kinderen, omdat hun vader het beroep van schipper had. Om het schoolverzuim in te dammen werd besloten tot het uitreiken van beloningen voor getrouw schoolbezoek. De hoofden van scholen dienden hiertoe het verzuim van elk kind nauwkeurig bij te houden. Beloningen bestonden o.a. uit atlasjes en leesboekjes. Aan trouwe schoolgangers, minstens zes jaar schoolbezoek met goed gevolg, werd een diploma, een “eereblijk” uitgereikt. Het resultaat was positief, het verzuim werd in ieder geval sterk teruggebracht.
In het jaar 1881 werd plaatselijk de eerste proef genomen met het schoolsparen. Dit gebeurde op de school in Wijk D. Het resultaat was veelbelovend, zodat men besloot ook in de school in Wijk A een spaarbank op te richten.

De eerste onderwijzeressen
De Plaatselijke Commissie van Toezicht die toentertijd bestond uit de heren K. van Wijngaarden Yzn. (voorzitter), P. Langeveld ( secretaris), A.J. van Haaften, A. Vermaes Mzn en A.J. van der Lee drong aan op het aanstellen van vrouwelijke leerkrachten om bovengenoemd probleem op te kunnen vangen.
In 1882 werden, wellicht als gevolg van bovenstaande, aan twee scholen onderwijzeressen aangesteld. Dat waren de dames H.J. Peiffer in Wijk A, P.Grosjean en E.F. Busé in Wijk B. Een jaar later werd de eerste onderwijzers in Baanhoek gesignaleerd. Haar naam was juffrouw E. de Beer.
Een succes voor de Plaatselijke Commissie van Toezicht die bestond uit de heren: K. Van Wijngaarden Yzn. ( voorzitter), P. Langeveld ( secretaris), A.J. van Haaften, A. Vermaes Mzn en A.J.van der Lee.

Wat het onderwijs in 1881 kostte
Het onderwijs vormde op de gemeentebegroting van 1881 een belangrijke post. In totaal werd een bedrag van f 21218,24 en een halve cent opgevoerd. Door het rijk werd, met uitzondering voor de meisjesschool, voor 30 % in de uitgaven voorzien.

Het bedrag werd uitgegeven aan:
Jaarwedden hoofden van scholen f 5219,84
Jaarwedden en toelagen onderwijzers f11032,63
Jaarwedden en toelagen Kwekelingen f 198,63
Onderhoud gebouwen f 1311,32
Schoolbehoeften f 1172,51
Licht, stoken en schoonhouden f 902,05
Bijdrage pensioen f 366,665 (het halfje ….!)
Schoolcommissie f 50,00
Bijdrage gesubsidieerde meisjesschool f 945,60

De kosten werden gedeeltelijk gevonden uit de opbrengst van de schoolgelden. Dit bedrag, ongeveer 3100 gulden, werd bijeengebracht door een bijdrage van f 0,10 per kind per week. Bij meerdere schoolgaande kinderen uit één gezin bedroeg de bijdrage f 0,05 per ieder volgend kind. “Bedeelden en zij, die schoon niet bedeeld, onvermogend zijn en de minvermogenden, worden niet aan de heffing van schoolgeld onderworpen.” In totaal bedroeg het aantal kinderen dat gratis onderwijs ontving 120 leerlingen.
Voor de elitaire school in Wijk B gold een aparte regeling met hogere bedragen per leerling.

De financiële toestand van de onderwijzers rond 1881
De jaarwedden, vastgesteld door de gemeenteraad, van de hoofden van scholen waren die voor de wijken A, C en D f 1050,00. Het hoofd van de school in Wijk B verdiende f 1530,00 op jaarbasis.
Verder werd aan de hoofden een vrije woning verzekerd, waarvan de fictieve huurwaarde werd vastgesteld op f 250,00 per jaar.
De onderwijzers met hoofdakte ontvingen f 750,00 en een onderwijzer zonder de hoofdacte kwam uit op een bedrag van f 650,00. De leerkrachten aan de school van de heer Frahm verdienden f 250,00 meer per jaar. Het onderwijs aan een school voor meer uitgebreid lager onderwijs werd duidelijk beter betaald.
Eigenlijk waren deze bedragen een verslechtering ten opzichte van een eerdere regeling, waarbij men als onderwijzer op een bedrag van f 700,00 kon rekenen met bovendien een gratificatie van f 50,00 na twee jaar en van f 100,00 na een vierjarig verblijf. De meesten konden echter van de oude regeling blijven genieten, waardoor het mede verklaard is dat er weinig verloop onder het onderwijzend personeel was.
De salarissen waren geen vetpot. Enkele onderwijzers en hoofden trachtten door het geven van privaatlessen en het werk aan de Rijksnormaalschool hun inkomen te vermeerderen.
Van gelijkstelling was nog geen sprake. Een eventueel aangestelde onderwijzeres zou maximaal f 600,00 ontvangen voor hetzelfde te leveren aandeel.
In 1888 werden de jaarwedden zelfs opnieuw verminderd, en wel met f 100,00 per jaar. Een verlaging van ruim 15 %! Tien jaar later is van een verbetering van de salarissen nog geen sprake. Het aanvangsloon bedraagt nog immer f 650,00 per jaar. Het is dan ook geen wonder dat de heer Disselkoen, hoofd van school 5 te Baanhoek zijn beklag doet.
Zowel in 1898 als in 1899 verliet de helft van zijn personeel de school. De continuïteit van het onderwijs werd hierdoor sterk verstoord. Waarom verlieten zoveel leerkrachten de school? Simpelweg omdat de traktementen in andere plaatsen, vooral de steden, hoger lagen! Logisch dus de vele mutaties. Het schoolhoofd spreekt van “arme kinderen, die in hunne leerjaren zo vaak van onderwijzer moeten verwisselen” en van ” wellicht moge ook hier nog eens een traktementsregeling tot stand komen, in ’t belang van ’t onderwijs, die tevens zoowel voor Hoofden als van Onderwijzers na een zeker aantal dienstjaren behoorlijke verhoogingen zou toekennen.”
De klacht was niet aan dovemansoren gericht. In 1900 kwam, mede door inspanning van de Commissie van Toezicht een nieuwe regeling tot stand. De hoofden van scholen en een twintigtal onderwijzers en onderwijzeressen brachten hiervoor hun dank uit.

De scholen op een rijtje
Intussen tellen we 7 scholen. De school aan de Tolsteeg is vervangen door een nieuwe op Baanhoek (1850) ongeveer ter hoogte van de huidige spoorbrug. De school onder de toren heeft plaats moeten maken voor de genoemde school aan de overzijde van de dijk (1869). De school in het oosten van de Kerkbuurt (1860) was nieuw en in het oosten van de gemeente fungeerde, sinds 1844, de voormalige wolspinnerij nog steeds als schoolgebouw.
De heer Dullburg Schlief werd, na 38 jaren gefungeerd te hebben als schoolhoofd in Wijk A, in 1885 opgevolgd door de heer F. Janse, voordien onderwijzer te Scheveningen.

School-0502Intussen (1 februari 1884) was er niet ver van deze school verwijderd binnendijks een nieuwe school (7 lokalen) geopend. Deze school kreeg als schoolhoofd de heer B. J. Groenevelt die daarvoor werkzaam was in Wijk D. De school zou later, volgens plaatselijk gebruik, bekend worden naar het hoofd van de school als de “Groeneveldeschool”.
Het nieuwe schoolhoofd in Wijk D werd de heer J.V. Disselkoen. In 1881 kreeg de heer Frahm eervol ontslag als hoofd van school 3 in wijk B. Zijn opvolger werd de heer K.Groustra, hoofd van een school te Edam.
Al in het verslag over het jaar 1885 spreekt de Commissie van Toezicht van overbevolking van de laagste klassen en een jaar later volgt het advies om in de naaste toekomst nog een nieuwe school te bouwen.
Een verzoek dat voorlopig niet gehonoreerd zou worden. Wel werd de school in Wijk C in 1890 verbouwd. Het eerste en tweede leerjaar kregen, als gevolg van de verbouwing, les in het gymnastieklokaal in de oude school onder de kerk, het derde en vierde leerjaar bleven in de school terwijl de hoogste twee leerjaren les kregen in de Consistoriekamer van de Ned. Hervormde Kerk.
In 1889 werd door de vereniging “Tot Heil der Jeugd” op 19 april de school geopend behorende tot de Christelijk Gereformeerde Gemeente te Sliedrecht, hoofd de heer J. Bokhout. Ook deze school kwam te staan onder het toezicht van de Commissie. In 1894 wordt op het adres wijk A 763 een tweede bijzondere school, hoofd de heer P. van Aalten, geopend.

Niet altijd lovend
In de jaarverslagen is de Commissie lang niet altijd lovend over de geleverde prestaties van de leerkrachten. Zo wordt gesproken over een onderwijzeres die haar taak ziet als “eene die afgewerkt moet worden”, een onderwijzer die “een ongunstige uitzondering vormt op het bevredigende onderwijs aan een school”, een onderwijzer die “alle pedagogisch talent mist” en een onderwijzer die “in geen enkel opzicht voor zijne taak berekend is”.
Het feit dat aan de school in Wijk C twee onderwijzeressen zijn aangesteld, werd niet positief beoordeeld. “Het onderwijs zou er hierdoor niet mee op vooruitgegaan zijn.”
De uitspraken vallen bij de schoolhoofden niet in goede aarde. De Commissie geeft hen echter als antwoord dat ” de Commissie bevoegd en verplicht is het verslag zelfstandig op te maken, zonder daarvan rekenschap te geven aan de hoofden van scholen.”
Trouwens, niet alleen schoolhoofden gaven acte de préséance bij de Commissie, ook leerkrachten dienen zich zo nu en dan te komen verantwoorden voor hun (on)pedagogisch gedrag ten aanzien van leerlingen. Een bewijs dat de Commissie zeker geen wassen neus vormde in ons dorp. De kennis van zaken werd vergaard uit maandelijkse bezoeken aan de scholen. Wensen bleven er voor de heren wel. De leerplannen konden meer uniformiteit gebruiken. Een aanpassing van de schoolbanken, met name in de oude school in Wijk A (uitgevoerd 1890) en in de school van Wijk C, zou geen overbodige luxe zijn. Het schoonhouden had ook niet ieders goedkeuring, terwijl hier en daar van een rioollucht sprake was.
In 1886 is voor het eerst sprake van de aanwezigheid van een schoolbibliotheek op een der scholen (Wijk C). Vrijwillige bijdragen van enkele dorpsgenoten stelden het hoofd der school in staat enige boeken te kopen. Gebrek aan fondsen belette echter een uitbreiding.
Een nieuw onderwerp van discussie was de invoering van de vrije- en ordeoefeningen (gymnastiek) in het leerplan of dat men wenste te wachten tot het jaar van verplichtstelling (1893). Na enige discussie wordt voorlopig tot het laatste besloten. Erg wilde het niet vlotten met de invoering, want de scholen 1, 2 en 5 kregen tussen 1897 en 1902 een vrijstelling tot het geven van gymnastieklessen. Met dit voorstel was de Commissie van Toezicht het t.a.v. school 2 niet eens, daar de school over een goed in te richten overdekte speelplaats beschikte.
De hoofden van scholen werd tevens verzocht de leerlingen van de twee hoogste klassen bekend te maken met de muntstelsels van andere landen, vooral op grond dat “tegenwoordig vele ingezetenen uit de volksklasse zich naar het buitenland begeven tot uitoefening van hun bedrijf.”
Het probleem van de te grote aantallen kinderen werd zo nijpend dat de schoolopziener tot de conclusie kwam dat “inhalingsonderwijs” na schooltijd verplicht gegeven moest worden door de onderwijzeressen aan de kinderen die het klassikaal onderwijs niet konden volgen. Ook de nuttige handwerken dienden buiten de schooluren gegeven te worden (1888).
Voor het nieuwe commissielid J. W. Lieftinck waren deze maatregelen kennelijk nog niet voldoende want hij stelde voor om voortaan ook op zaterdagmorgen school te houden. De heer Groustra van School 3 was reeds van plan deze wijziging in zijn leerplan op te nemen. Met de schoolopziener werd contact opgenomen om de wijziging door te voeren voor alle openbare scholen. Begin 1893 ging de schoolopziener akkoord en is de zaterdagochtend met ingang van het nieuwe cursusjaar een schooldag geworden.
Problemen met leerlingen zijn niet van vandaag en gisteren. Regelmatig worden tegen lastige figuren maatregelen genomen. Het veertien dagen verwijderen van de school was een veelvuldig toegepaste straf. Op de school van de heer Janse in Wijk A vonden op 26 mei 1894 zelfs zodanige ongeregeldheden plaats dat het schoolhoofd genoodzaakt was alle leerlingen ’s middags vrij te geven.
Een opvallende klacht betreft de aanwezigheid van een kwalijk riekende mestvaalt op de speelplaats van school 3 in de Kerkbuurt. B & W nemen direct maatregelen ……

04 – De wet van 1857

Al eerder zagen we dat de wet van 1806 een aanleiding was tot een schoolstrijd tussen de voorstanders van openbaar en bijzonder onderwijs.
De nieuwe wet van 1857 poogde hieraan een eind te maken, maar slaagde er niet in. Integendeel, er werd wel vrijheid gegeven tot het oprichten van scholen, maar er zou slechts rijkssubsidie gegeven worden wanneer de scholen voor iedereen toegankelijk zouden zijn. Met andere woorden steun was er alleen voor scholen van hetzelfde karakter als de openbare. De vrijheid werd weliswaar vergroot, maar echt tevreden waren de partijen niet. Het aantal bijzondere scholen nam na 1857 snel toe, want de voorstanders van confessioneel onderwijs konden nu scholen stichten geheel “buiten bezwaar van ’s lands schatkist”. Men was daarbij afhankelijk van vrijwillige bijdragen, schenkingen en schoolgelden. De schoolstrijd werd er nu tevens een van een strijd om de subsidie, waarbij het openbaar onderwijs zat intussen ook niet stil zat. In 1866 werd op tweede paasdag in het Friese Heerenveen een vergadering belegd die de aanleiding zou vormen tot de oprichting van de “Vereniging tot bevordering van het Volksonderwijs” op 25 mei van dat jaar te Leeuwarden.

De kenmerken van de wet van 1857 waren:

*Voorgeschreven werd welke vakken er gegeven moesten worden. Dat waren er 9 namelijk lezen, schrijven, rekenen, vormleer, Nederlandse taal, aardrijkskunde, geschiedenis, kennis der natuur en zingen. Ook voor het meer uitgebreid lager onderwijs (MULO) werd een nadere omschrijving van de vakken gegeven.
*De schoolopziener kreeg de bevoegdheid om lokalen die schadelijk voor de gezondheid of te klein waren af te keuren.
*De onderwijzer diende in het bezit te zijn van bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid; de opleiding moest plaatsvinden op kweekscholen, rijksnormaalscholen of aan de openbare scholen zelf.
*Onderwijs kon gegeven worden door hoofd- en hulponderwijzers en kwekelingen van beiderlei kunne. Voor de vrouwen werd één rang ingevoerd, die van schoolhouderes.
*De onderwijzers kregen hiermee de erkenning zelfstandig met een onderwijstaak belast te zijn en waren niet langer de “hulpjes” van het schoolhoofd!
*De 4 rangen, die de wet van 1806 kende, werden teruggebracht tot 2. De eisen bij de examens werden verzwaard, waarmee het peil bij de onderwijzers steeg.
*Het schoolhoofd moest door een kwekeling worden bijgestaan bij meer dan 70 leerlingen, bij meer dan 100 door een hulponderwijzer, bij meer dan 150 door een hulponderwijzer en een kwekeling, bij meer dan 200 door 2 hulponderwijzers.
*Het wettelijk minimumsalaris voor schoolhoofd werd vastgesteld op f 400,= per jaar plus vrije woning en tuin en f 25,= voor de opleiding van een kwekeling. De hulponderwijzer ontving minimaal f 200,= per jaar.

Onvrede tussen schoolhoofden en onderwijzers
De nieuwe onderwijswet van 1857 bracht voor de opleiding van de schoolmeester en schooljuffrouw ook grote veranderingen. Zo werd het aantal rijkskweekscholen, waar de studie gevolgd kon worden tussen 1860 en 1880 van één naar zeven uitgebreid. In de grotere steden ontstonden de eerste gemeentelijke kweekscholen. Amsterdam had de primeur in 1876. In het aantal via toelatingsexamens geplaatste leerlingen zat een stijgende lijn. De kweekscholen waren op verre na niet in staat voldoende personeel op te leiden, zodat de kwekelingen op de scholen zelf ook nog het vak konden leren.
Steeds meer geschoold personeel vond een plaats binnen de schoolmuren. Qua opleiding staken zij gunstig af bij het oudere personeel. Hierdoor groeide een tegenstelling tussen het op de scholen aanwezige oudere personeel. Een situatie die er niet beter op werd, doordat de ouderen meestal doorschoven naar de banen van schoolhoofd. Een veel beter betaalde baan, waarbij het salaris 2,3 maal zo hoog was dan dat van de onderwijzer. De tegenstelling van slecht of gebrekkig opgeleiden met weinig algemene ontwikkeling tegenover goed of tenminste beter opgeleiden en de financiële achterstelling van de onderwijzers brachten in veel gevallen spanningen met zich mee De onderlinge verhoudingen werden vaak bedorven en voor de ondergeschikte onderwijzers werd de toestand vaak ondraaglijk. De schoolhoofden hadden al sinds 1842 de mogelijkheid zich aan te sluiten bij het Nederlandsche Onderwijzers Genootschap (N.O.G.). Voor de onderwijzers was hierin geen plaats. Uiteindelijk zou de onvrede leiden (1874) tot de oprichting van de “Bond van Nederlandsche Onderwijzers”.

Schooltoezicht
Gegrond op de onderwijswet van 1806 werd in mei 1842 een nota opgemaakt door een Provinciale Commissie van Onderwijs.
Hierin werden nog eens duidelijk de regels gesteld, die in acht moesten worden genomen door plaatselijke commissies belast met het toezicht op het onderwijs.
Een “Commissie van Plaatselijk Toezigt”, bestaande uit eenige bij de Districts-Schoolopziener bekende en vertrouwde personen kreeg na een aanstelling van het gemeentebestuur het toezicht op enige hoofdaangelegenheden van het Schoolwezen.

De taken bestonden uit:

* Het behulpzaam zijn en ondersteunen van de schoolopziener.
* Het doorgeven van vacatures en andere voor het plaatselijke onderwijs belangrijke zaken.
* Zorg voor behoorlijk ingerichte schoolvertrekken, het nodige meubilair en hulpmiddelen.
* Controle op de reinheid. Zo moesten de lokalen tweemaal per week gereinigd worden, tussen de schooltijden geluchr worden en ’s winters op een voor de gezondheid niet nadelige wijze verwarmd worden.
* Toezicht houden op het naar school gaan van alle leerlingen. Vooral op de kinderen, die tot de arme en minvermogende klasse behoorden, diende gelet te worden.
De kinderen moesten “allen zindelijk en gewasschen ter school komen, geen afzigtelijke of besmettelijke ongemakken hebben en voorzien van de Koepok-inënting”.
Kinderen uit gezinnen, waar de kinderpokken of een andere besmettelijke ziekte heerste mochten de school niet bezoeken, zolang de besmetting duurde.
* Aandacht voor het feit dat de onderwijzers en onderwijzeressen de bepalingen op het onderwijs nauwlettend naleefden
De orde en tucht dienden volgens opvoedkundige beginsels, zonder het gebruik van oude strafwerktuigen of verworpene dwangmiddelen gehandhaafd worden. De leerkracht had zich in alle opzichten voorbeeldig te gedragen.

De werkzaamheden van elke klas moesten gedurende elke schooltijd volgens een opgemaakt rooster – zichtbaar in de school opgehangen – gegeven worden.
De commissie diende op geregelde tijden schoolbezoeken te houden, zodat het reilen en zeilen van de scholen goed in de gaten kon worden.
De maatregelen, die de commissie in het belang van het onderwijs kon nemen, beperkten zich uitsluitend tot aanmoediging, opwekking, hulpbetoon en overreding van ouders, leerlingen en onderwijzers.
Mocht de commissie het nodig vinden om strengere maatregelen te nemen diende overleg met de schoolopziener plaats te vinden.

De betekenis van de schoolcommissie was – dat zal duidelijk zijn – gering. Zaken als schooltijden, vakanties, schoolgeld konden geregeld worden. Van een medezeggenschap inzake het onderwijs was zeker geen sprake.

Instelling schoolcommissie (1857) in Sliedrecht
Bij raadsbesluit van 22 december 1857 werd in Sliedrecht een plaatselijke schoolcommissie ingesteld die de taak kreeg toezicht te houden op het onderwijs. Op 20 januari 1858 kwam de commissie bestaande uit 5 leden voor de eerste maal bijeen. Tot voorzitter werd gekozen W.M.van Haaften, secretaris werd J.A.van Hattem. Leden waren J. Prins Visser, J. Luyt en W.W. Kalis.
Een van de eerste werkzaamheden was het opstellen van een nieuw schoolreglement voor de onderwijzers.
Besloten werd schoolhoofd Van der Hoeven zijn aanstelling als koster, voorzanger en klokluider, welke volgens de nieuwe wet niet zou stroken met het karakter van de school, niet te ontnemen. Het feit dat van de 5972 inwoners er 5815 “de gereformeerde leer toegedaan” waren en men mede hierdoor niet al te veel te vrezen had voor een kerkelijke invloed op de school was hieraan niet vreemd. Een van de eerste daden van de commissie was een bezoek brengen aan de drie Sliedrechtse scholen. Doel van dit bezoek was een onderzoek op de scholen naar de vorderingen van de kinderen, waarvan de ouders van de “bedeling” leefden.
Viermaal per jaar werden de kinderen tot de scholen toegelaten. De ouders, die onderwijs voor hun zoon of dochter wensten, moesten hun kind aanmelden bij de secretarie. In totaal woonden (1863) er in ons dorp 1380 huisgezinnen. Voor de drie bestaande scholen betekende dit 460 huisgezinnen De schoolcommissie zorgde voor een verdeling van de leerlingen over de scholen. Aan de hand van deze cijfers werden de “schoolgrenzen” bepaald. Voor de school in wijk A was dit vanaf de grens met Giessendam tot aan de bewaarplaats van de brandspuit bij Wijk B 19. De school in Wijk C kon rekenen op de leerlingen vanaf genoemd brandspuithuisje tot aan de korenmolen in Wijk C. Voor de school in wijk D resteerden de kinderen vanaf de korenmolen tot de grens met Papendrecht.

Schoolgeld en Schoolverzuim
Rond 1860 was de kinderarbeid nog vrij algemeen. Werkeloosheid en armoede teisterden een groot deel van de bevolking. Landelijk gezien leefde een zevende deel van de mensen van de “bedeling”. Het schoolverzuim nam een ontstellende omvang aan. Behalve kinderen die nooit de school bezochten, waren er ook die te hooi en te gras aan het onderwijs deelnamen. Het in 1806 ingevoerde klassikale onderwijs was door de vele absenten bijna onmogelijk.
Hoewel de bevolking van ons land tussen 1860 en 1880 met 25% toenam hield het schoolbezoek hiermee zeker geen gelijke tred. Sterker, landelijk gezien was het aantal schoolgaande kinderen tussen de 6 en 12 jaar afgenomen van 34% naar 14%. Cijfers die enigszins verdoezeld werden doordat in absolute cijfers gezien nauwelijks sprake was van een daling. In 1862 bezochten zo’n 100.000 kinderen de school en in 1880 waren dit er 90.000. Een negatief saldo van 10.000 (10%) en dat terwijl de bevolking van ons land in dezelfde jaren met 25% was toegenomen.
Een feit, waarover vooral de in 1866 te Leeuwarden gestichte Vereniging tot bevordering van het Volksonderwijs zich ernstige zorgen maakte. Hierbij vroeg zich men af waar, waarom en door wie het verzuim vooral werd gepleegd. Het was overduidelijk dat men de schoolverzuimerts aantrof in de kringen van de armen. De armoede belemmerde het inzicht, belemmerde de belangstelling en eiste de kinderen op voor de arbeid. Men hoopte de situatie te verbeteren door in plaats van “armenscholen” daarvoor de “kosteloze scholen” in te stellen. Kosteloos onderwijs diende ingevoerd te worden voor de minvermogenden.
Het enige afdoende middel tegen het schoolverzuim: instelling van de leerplicht was nog lang niet aan de orde.
Sliedrecht stak nog gunstig af bij het bovenbeschreven beeld, doch het aantal kinderen waarvoor geen schoolgeld, 12,5 cent per week, werd betaald bedroeg 236. De gemeenteraad bepaalde welke kinderen gratis de school konden bezoeken en voor wie er schoolgeld betaald moest worden. Verder kende ons dorp een unieke groep schoolverzuimerts, namelijk zij die de school tijdelijk verzuimden. Dat waren zij die, zoals de volksklasse dit noemde, buiten-af waren.
Zij die “voor hunne stand genoegzame kundigheden hadden opgedaan” dienden de school te verlaten om plaats te maken voor anderen……. . Dit kwam veel ouders overigens niet slecht uit, want de kinderen konden op jonge leeftijd al “in de verdienste” worden gebracht.

Het onderwijzend personeel te Sliedrecht in 1858
In het jaarverslag over 1858 lezen we dat in de school in wijk A naast het schoolhoofd Dullburg Schlief de hulponderwijzer Karel van der Zijde werkzaam is. De school werd “in voldoende staat bevonden” en telde circa 195 leerlingen.
In wijk D werd het schoolhoofd Bogaard bijgestaan door hulponderwijzer Teunis Houtzager. Deze school telde gemiddeld 210 leerlingen
De school aan de kerk werd als laatste bezocht. Hier werd het schoolhoofd Van der Hoeven bijgestaan door hulponderwijzer Gijsbert Overeem. Zo’n 190 kinderen bezochten de school. Aan deze school werd ook onderwezen in het meer uitgebreid lager onderwijs. Enige jaren later zou de nieuw gestichte school in Kerkbuurt-Oost deze taak overnemen.
De hulponderwijzers Van der Zijde en Overeem waren in het bezit van de akte van bekwaamheid van de 3e rang. Alle anderen bezaten die van de 2e rang.
Hulponderwijzers waren in het begin van de jaren ’60 moeilijk te verkrijgen. De nood aan de school van Van der Hoeven was zelfs zo groot dat een kwekeling, Jacob Kros, van 14 jaar de leerlingen onder zijn hoede kreeg. Kennelijk heeft de jongeman goed gefunctioneerd. Dat valt op te maken uit zijn beloning die bestond uit het gedurende één jaar gratis mogen volgen van het meer uitgebreid lager onderwijs.
Nadat, op verzoek van de schoolcommissie, het salaris van de hulponderwijzer door de gemeenteraad werd verhoogd (april 1862) met f 50,00 per jaar van f 400,00 tot f 450,00 was de belangstelling opeens veel groter om in Sliedrecht aan de slag te gaan.
Later (1868) toen het aanbod groter was, deed de raad nog een poging het bedrag weer met f 25,00 te verlagen. Dit leed echter schipbreuk toen bleek dat hulponderwijzer Bouman direct verklaarde op te stappen.
In 1862 verviel tevens de bepaling van de wederzijdse opzegtermijn van drie maanden. Voor de gemeente natuurlijk een waarborg om een ongeschikte onderwijzer te ontslaan zonder de plicht van het salaris door te moeten betalen. Aan de andere kant veroorzaakte genoemd besluit het ” duiventil-effect” voor wat de hulponderwijzers betrof. Om de meest uiteenlopende redenen verliet men de Sliedrechtse scholen, waarna de opvolger weer neerstreek.
Van een enkel geval is het bekend dat de verstandhouding tussen het schoolhoofd en de hulponderwijzer de reden was tot het vertrek van de laatstgenoemde. Dit vond plaats toen de hulponderwijzer Mackaij weigerde de bevelen van de hoofdonderwijzer Bogaard op te volgen en lastig was voor zijn collega’s. Hem werd aangeraden zijn ontslag in te dienen, wat hij dan ook maar deed… .
Een ander opvallend ontslag was dat van de hulponderwijzer Immerzeel aan de school in wijk A, waarbij het schoolhoofd, Dullburg Schlief, “niet ongepast vond in het belang van het onderwijs eens te verwisselen van hulponderwijzer”. Hoewel van ontevredenheid geen sprake was, steunde de schoolcommissie het verzoek en de heer Immerzeel kreeg van de raad weliswaar eervol ontslag, maar diende wel naar een andere baan uit te zien ….. .
Ontslagen en benoemingen waren een zaak van de gemeenteraad. Aan de schoolcommissie werd advies gevraagd bij de voordracht. In 1868 voelde de commissie zich echter zodanig gepasseerd dat ze haar bevreemding uitsprak over het ontslag en de benoeming van hulponderwijzers zonder daar in gekend te zijn. “Het is zeer onaangenaam voor de commissie bij een schoolbezoek hulponderwijzers op de scholen aan te treffen, wien men niet kent en van hare verwisseling geen andere kennis draagt dan bij mededeeling van een afschrift van het verleende ontslag of aanstelling.”
Tevens waren er nog twee bijzondere scholen. Een daarvan was een meisjesschool in Wijk B Mejuffrouw Van Bunge gaf les aan 22 leerlingen. Schoolgeld betalen was voor deze school een verplichting. Desondanks gaf het leerlingenaantal zoveel zorgen dat het aan Van Bunge werd toegestaan om kinderen vanaf de leeftijd van 5½ jaar toe te laten als het aantal kinderen onder de 25 zou blijven. Het schoollokaal werd door de schoolcommissie niet geschikt bevonden. Naar een andere ruimte werd naarstig gezocht. Suggesties varieerden van een nieuw lokaal tot een lokaal op de leegstaande bovenverdieping van de school in wijk B
De andere bijzondere school, voor jongens en meisjes, eveneens in Wijk B, o.l.v de heer Berman, gaf onderdak aan 16 leerlingen. Een jaar later wordt deze school niet meer genoemd. Wel is dan sprake van een jongensschool in Wijk B, hoofd de heer W.J. van Ravesteyn. Slechts 12 jongens volgden de lessen.
De commissie toonde zich zeer tevreden over de kwaliteiten van het lager onderwijs, maar ten aanzien van het meer uitgebreid lager onderwijs waren er enige bedenkingen.
Tenslotte geeft de schoolcommissie het volgende advies aan het College van B & W: “Vermeerdering van schoolruimte en onderwijzers en ruime toepassing ten aanzien van het gratis schoolgaan”.
Om een indruk te krijgen van de grootte van de schoollokalen laten we de maten hieronder volgen.
School Nr 1: 12,20 el lang, 8, 20 el breed en 4,3 el hoog
School Nr 2: 15,– el lang 7,– el breed en 6 el hoog
School Nr 3: 14,33 el lang, 8,25 el breed en 5,09 el hoog

School-0401Het college neem de schoolcommissie serieus
In 1858 ( 8 november) besloot de raad een terrein in de oostelijke Kerkbuurt aan te kopen. Op dit terrein werd de vierde gemeenteschool gebouwd. De opening vond plaats op 2 januari 1861. Schoolhoofd werd de heer E.D.C. Frahm. Naar Sliedrechts gebruik in die tijd kreeg de school in de volksmond al gauw de naam van de “Frahmeschool”. Naast het lager onderwijs werd aan deze school tevens meer uitgebreid lager onderwijs (M.U.L.O.) gegeven. De school was slechts toegankelijk voor kinderen waar schoolgeld voor werd betaald…….. .
Later stond het gebouw bekend onder de naam “De Korf”. Er was o.a. de huishoudschool en later de ambachtsschool in gevestigd. Weer later diende het gebouw als meubeltoonzaal.
Reeds drie jaar later (1864) bleek dat het probleem van meer schoolruimte met de opening van de school in wijk B niet opgelost was. Burgemeester en Wethouders stelden de raad voor geen leerlingen meer in te schrijven op te overbevolkte school in wijk C bij de kerk. De leerlingen moesten geplaatst worden op de school van de heer Frahm. Dit schoot bij de schoolcommissie in het verkeerde keelgat, want hierdoor zouden belangen van de leerlingen geschaad worden. Een toename van het aantal leerlingen en wie zou zeggen wanneer ook leerlingen waarvoor geen schoolgeld zou worden betaald toegelaten zouden worden, was kennelijk niet in het belang van de gegoede burgerij. In de notulen lezen we o.a.: “De gegoede ingezeten burgerstand heeft eene regtmatige aanspraak op het aanwezig zijn van eene zoodanige school” en ” het zeer ten naadeelen zal werken op de overige kinderen, welke alhoewel nog geen uitgebreid onderwijs ontvangen toch beschouwd kunnen worden, daar aanwezig te zijn om opgeleid te worden tot dat meer uitgebreid onderwijs”. Kunnen we hier spreken van een “eliteschool”?
Het eind van het liedje was, dat de schoolcommissie maar weer met een voorstel kwam tot het stichten van een nieuwe school in wijk B of C met een ruimte voor 500 leerlingen en de bestemming voor de school van de heer Frahm te laten voor wat het was. Tevens zou hiermee een oplossing gevonden worden voor de bijzondere school van Van der Bunge. De school en het schoolhuis in wijk C kwamen zodoende vrij voor de meisjes.
De raad toonde zich niet gevoelig voor het voorstel. Integendeel door het schoolgeld van de school in wijk te verlagen en gelijk te stellen met de andere scholen “degradeerde” men de school van de heer Frahm tot een “ordinaire” volksschool. Alleen de restrictie dat kinderen waarvoor schoolgeld werd betaald toegelaten werden bleef voorlopig nog gehandhaafd. Op de school van Van der Hoeven werden de kinderen van de minder vermogende ouders toegelaten Om een beeld betreffende de bekrompenheid van de school bij de kerk te schetsen enige cijfers. De vloeroppervlakte bedroeg ongeveer 70 m², het aantal leerlingen dat daarop bivakkeerde in september 1866: 284. Dat wil zeggen ongeveer 4 per m² …. . Duidelijk een noodsituatie om onder deze omstandigheden te werken. De commissie zette terecht meer druk op de ketel door de gemeenteraad aan te sporen tot nieuwbouw. Zelfs het dreigement de schoolopziener in de zaak te mengen werd gebruikt.
In 1866 was de raad uiteindelijk ook overtuigd van de noodzaak een nieuwe school te bouwen, maar het zou echter nog 8 jaar duren eer het zover was dat het schoolgebouw geopend werd. De school in wijk C kon en mocht voorlopig geen nieuwe leerlingen aannemen, zodat naarstig werd gezocht naar een oplossing. De school in wijk A zou vergroot moeten worden, waardoor een tijdelijke oplossing zou komen voor het ruimteprobleem.

Problemen op de school van Frahm

School-0402
Frahm

Merkwaardig te noemen is dat de zomervakantie, door de raad vastgesteld, van school tot school kon verschillen. Zo kreeg de leerlingen van de hierboven genoemde school in 1863, op verzoek van hoofdonderwijzer Frahm, 14 dagen vakantie in plaats van de gebruikelijk week. De overige scholen moesten na een week de schooldeuren weer openen.
Aan regels werd door de schoolcommissie veel waarde gehecht. Dit bleek wel toen het schoolhoofd, Frahm, werd aangesproken op het feit dat de tafel der werkzaamheden (het leesrooster), niet voorhanden was. Genoemd schoolhoofd had het echter te druk om een rooster op te stellen. Hij verzocht prompt (1862) de raad een tweede hulponderwijzer aan zijn school aan te stellen – wat ingewilligd werd – en daarna kreeg hij zijn handen vrij om aan de gestelde eis van de schoolcommissie te voldoen.
Frahm
Veel meer tongen kwamen los, toen bekend werd dat op de school van meester Frahm de hand werd gelicht met artikel 11 van het huishoudelijk reglement, namelijk de verordening de schooltijd te openen met gebed. Dadelijk kwam de schoolcommissie in actie en werd Frahm op het matje geroepen. De hoofdonderwijzer verklaarde ” een overwegend bezwaar te hebben, ook in verband met de wet op het openbaar onderwijs, in zake van godsdienstige overtuiging”.
Zowel tegenover de onderwijzers, als de leerlingen diende genoemde wet in acht te worden genomen. Het gewraakte artikel diende volgens Frahm te verdwijnen uit het reglement. Aan de onderwijzers moest de vrijheid gelaten worden al of niet met een gebed de schooltijd te beginnen. De commissie veranderde haar standpunt niet en wees het schoolhoofd nogmaals op zijn verplichting ten aanzien van het gebed. Mocht hij nog niet tot inkeer gekomen zijn dan diende hij zich maar met zijn verzoek tot de raad te wenden. Al met al een duidelijke vorm van protest tegen het gezag en dat in het jaar 1865… .

Telegraafkantoor
Een probleem van een geheel andere aard was de inkwartiering van een telegraafkantoor op de bovenverdieping van de school. In de school heerste blijkbaar een enorme rust, want de vloeren dienden belegd te worden met matten om geluidsoverlast te voorkomen. De telegrafist werd te kennen gegeven zo weinig mogelijk bewegingen te maken die het onderwijs in de school stoorden… .
De telegrafist op zijn beurt sloeg onmiddellijk terug. Bij de schoolcommissie komt zijn brief aan, waarin hij klaagt over de verregaande ongeregeldheden, welke plaats vinden op de school in wijk B. Na onderzoek bleek dat een school en een telegraafkantoor niet binnen één gebouw konden functioneren. De gemeenteraad werd geadviseerd uit te kijken naar een andere ruimte voor het telegraafkantoor.
De school van de heer Frahm kwam ook weer in opspraak, nadat een raadslid te kennen had gegeven, dat op het gedeelte, uitsluitend bestemd voor lager onderwijs, door de leerlingen zeer onzedelijke woorden gebezigd werden.
De heer Frahm, hierover aangesproken, vraagt opheldering naar de informant van het raadslid om zodoende de zaak nader te kunnen onderzoeken.

Gymnastiek
Zoals eerder gezegd nam in 1866 het plan tot stichting van een nieuwe school serieuze vormen aan. De schoolcommissie zat al enige tijd met het probleem in de maag dat aan de wet op het lager onderwijs geen uitvoering kon worden gegeven ten aanzien van het vak gymnastiek. Dit om de eenvoudige reden dat er in de gemeente geen geschikte ruimte aanwezig was voor deze lessen. Het op termijn vrijkomen van het schoolgebouw aan de kerk werd als een unieke mogelijkheid gezien om daarin te voorzien.
De behoefte was groot en de kosten, f 200,00 per jaar, voor een gymonderwijzer mochten geen bezwaar vormen. In 1868 ging dit voorstel naar de raad. De gezondheid van de leerlingen had hierbij duidelijk een prioriteit. Immers ziekten zoals t.b.c., epidemieën (cholera) kwamen in deze tijd nog veelvuldig voor. Het voorstel van één der schoolcommissieleden, de heer Prins Visser, waarin werd voorgesteld de schooldag met een half uur per dag in te korten, werd door de gemeenteraad aangenomen.

Klachten en feest
Klachten kwamen op het bureau van de schoolcommissie terecht. Het ging daarbij om het feiten zoals; het sluiten van de schooldeuren, waardoor telaatkomers hun vertier maar op straat moesten zoeken, het niet toestaan van verblijven tijdens pauzen in de school bij regen of bij het opeten van de boterham in de middagpauze. “Schooltje makken” kwam ook nog wel eens voor. De onderwijzers werd opgedragen de namen van de wegblijvers aan de commissie door te geven. Dit gold ook voor wat betreft de leerlingen die zich misdroegen ten opzichte van de hulponderwijzer. Als maatregel zou verwijdering van de school plaats kunnen vinden. Ook toen waren kennelijk niet alle kinderen lieverdjes…
Onderwijzers ontkwamen evenmin aan ingediende klachten. De hulponderwijzers van de school in wijk D werden beschuldigd van het kastijden van de schooljeugd.
De leerlingen bezorgden ook buiten de school nogal eens voor overlast. In 1864 werd in het herziene schoolreglement opgenomen dat de hulponderwijzers opgedragen werd de jongelui bij het verlaten van de school een eind weegs te volgen. De leerkrachten hadden enige moeite met deze nieuwe regel en ook het doorgeven van het schoolverzuim gebeurde niet nauw gelet.
In 1863 werd het feit herdacht dat ons land 50 jaar daarvoor zijn vrijheid had heroverd op de Franse overheersing. Op de scholen werd dit feit met een feestdag herdacht. De kinderen ontvingen een feestplaat met uitleg van de gebeurtenissen enige toepasselijke liedjes, waarmee men hoopte dat de leerlingen een goed denkbeeld zouden krijgen van het leed ons land 50 jaar daarvoor had geleden.
Het jaar 1866 was, vanuit het standpunt van de kinderen gezien, een prima jaar. De schoolbanken werden geverfd en deze klus was zo groot dat dit een week extra vakantie opleverde.

03 – Toename aantal leerlingen vereist een tweede school

Onder schoolmeester Jan de Groot zou het leerlingenaantal sterk toenemen. Nu was de tijd gunstig. De Franse overheersing was voorbij (1813) en het aantal ouders dat onderwijs voor hun kinderen wenste groeide. Gedurende de jaren 1826-1830 werd de school bevolkt door rond de 200 leerlingen. Zo’n 70 à 80 kinderen gingen voor rekening van de gemeente naar school. Een feit was dat de belangstelling onder het armlastige deel van de bevolking eveneens toenam. De Groot diende een ondermeester in dienst te nemen. Er werd zelfs in “ploegen” les gegeven. Voor de kosten draaide hij wel zelf op. Het schoolgeld werd hoger en bedroeg minstens 10 cent per leerling per week. De leerplichtige leeftijd was gesteld op 5 jaar. Dit lijkt aardig, maar dient wel te weten dat de kinderen na het bereiken van het 8e levensjaar de school dienden te verlaten. Het werk wachtte! Kennelijk eiste de gemeente wel waar voor het beschikbaar gestelde geld, immers de kinderen die voor hun rekening school gingen werden bij het verlaten van de school geëxamineerd door de burgemeester en drie raadsleden!

Een school voor het gehele dorp was uiteindelijk te weinig. Bij een besluit van de gemeenteraad van 16 maart 1827 werd overgegaan tot de aankoop van 2 huisjes aan de Tolsteeg.
School-0301Deze werden verbouwd tot onderwijzerswoning en de 2e school werd er in gevestigd.
Schoolmeester van de school werd de eerder genoemde Hendrik Slingerlandt. Hij heeft niet lang aan de school gewerkt. In overleg met de schoolopziener werd Hendrik wegens verregaande onkunde en slecht gedrag op 16 maart 1832 ontslagen. Trieste bijkomstigheid was dat de man door lichamelijke gebreken ook niet geschikt was voor handenarbeid. Vanuit de gemeentekas werd hem een bedrag uitgekeerd van f 2,50 per week.
Intussen (1829) was het aantal kinderen dat de school kon bezoeken reeds gestegen tot 500. Slechts voor 350 leerlingen was er maar plaats.
De plannen om een derde school te stichten waren serieus aanwezig, maar geldgebrek zorgde voor uitstel. Het gebouw aan de Tolsteeg werd gedeeltelijk vernieuwd en vergroot (1836). Het hoofd van de school was intussen Jan Bogaard.

Maranatha
School-0302Het plan een derde school te stichten werd in 1844 toch weer boven tafel gehaald. Op 25 januari van dat jaar besloot de gemeenteraad het gebouw van de voormalige wolspinnerij van Marinus Verschoor aan te kopen.
Dit gebouw, nu nog voor een gedeelte aanwezig en bekend onder de naam Maranatha, had oorspronkelijk een wolspinnerij binnen de muren gehad.
Later was er een synagoge in gevestigd.
In maart 1845 vond de aanbesteding voor de verbouw plaats en al in augustus van dat jaar zouden de eerste lessen gegeven kunnen worden. Er ontstond echter een probleem tussen het Rijk en de gemeente Sliedrecht rond de benoeming van de onderwijzer aan de school.

Aan sollicitanten was er geen gebrek. Een dertiental personen stond in de rij om aan de slag te gaan. Sliedrecht had een voorkeur voor de heer Teunis Dorland, op dat moment ondermeester aan de school bij de kerk. Het raadsbesluit de heer Dorland te benoemen werd door hogere instanties geschorst.
Wat speelde op dit moment namelijk? In 1840 was het Kantongerecht in Sliedrecht gevestigd. Vanuit de regering werd er op aangedrongen ook een gevangenis aan het gebouw te verbinden. De Sliedrechtse raad wenste hieraan niet mee te werken. Zo ontstond een probleem. Geen nor, geen onderwijzer. Aan deze strijd kwam eerst op 3 februari 1848 een eind. Aan de school werd benoemd Marie Jozef Michael Dahlburg Schieff. Uiteindelijk kwam er tevens een nor onder het Kantongerecht, evenals onder het 5 jaar later gebouwde Raadhuis in de Kerkbuurt. Beide gebouwen zijn nu in gebruik door het Sliedrechts Museum..
Sliedrecht was zodoende drie scholen rijk, welke te vinden waren aan het benedeneind (Tolsteeg), het midden (bij de kerk) en aan het boveneind (Maranathagebouw).

Weer een nieuwe school
Het gebouw aan de Tolsteeg moest in 1851 plaatsmaken voor een nieuwe school Op 28 november 1849 had de gemeente het huis “Bleyburg” met de bijbehorende grond gekocht. Op dit terrein werd de school gebouwd. Op 17 maart 1851 werd de school op Baanhoek in gebruik genomen.
Keren we terug tot de school bij de kerk. Daar was Jan de Groot ruim 40 jaar bij het onderwijs. Gelet op het grote aantal leerlingen moet zijn taak enorm zwaar geweest zijn. Op een leeftijd gekomen van 63 jaar werd het hem onmogelijk nog verder te werken. Ook bij de gemeente zag men dit in. Aan de meester werd in overweging gegeven ontslag te vragen. De Groot kon zich hiermee verenigen, maar vroeg wel een pensioen van f 800, = per jaar. Dit ging de gemeente te ver en het bedrag werd na enig heen en weer gepraat gesteld op f 700, = per jaar. Uit de gemeentekas ontving hij f 350, = en de rest diende zijn opvolger af te dragen……. . Tussen 1847 en 1858 vond deze aanbetaling plaats.
Cornelis Johannes van der Hoeven was eerder ondermeester geweest te Breda. Uit de vele sollicitanten was hij als de bekwaamste te voorschijn gekomen. Vooral zijn kennis op het gebied van de Franse, Duitse en Engelse taal, wiskunde en tekende had de doorslag gegeven bij zijn benoeming. Van der Hoeven zou zijn keuze later op velerlei terrein waarmaken.
Naast een aanstelling bij de gemeente kreeg Van der Hoeven ook een aanstelling bij het kerkbestuur als koster, voorzanger en klokluider. Hij werd geen doodgraver meer. Begraven in de kerk was een aflopende zaak en ook buiten de kerk, op het kerkhof gebeurde dat in latere jaren niet meer. Een nieuw kerkhof, gelegen aan de Stationsweg ten noorden van het kruispunt met de huidige Thorbeckelaan verving de oude begraafplaatsen.
Een enkele maal werd nog in de kerk begraven. Deze eer kreeg de oude meester De Groot. Hij werd begraven op de plaats waar hij vele jaren als voorlezer recht over de preekstoel had gestaan.
Een belangrijk jaar op onderwijsgebied was ook 1855. In dit jaar vond een volledige scheiding plaats tussen kerkelijke en burgerlijke gemeente. Bij de notaris werd een acte opgemaakt, waarbij overeengekomen werd dat het kerkbestuur afstand dee van de toren, de school, het erf ten noorden van de school en de onderwijzerswoning.
Van der Hoeven had nu dus duidelijk twee bazen. Er kwam dan ook een bepaling dat wanneer de onderwijzer die in de kosterswoning woonde, geen koster zou zijn het kerkbestuur jaarlijks f 75, = zou ontvangen voor het gemis van de kosterswoning. Over en weer werd het recht van overpad verleend.

02 – Wie er na Abraham kwamen

Tussen Abraham en Hendrik zou eerst nog een lange rij van leerkrachten passeren. Van een aantal weten we niet meer dat zij werkzaam zijn geweest op de Sliedrechtse school als de eerste opvolgers van Abraham Adriaensz. Dat waren: Herman Dircks Stip, Cornelis Vincenten,  Henrikus Buijtendyck en S.A. van der Sluys.

Alle genoemde personen hadden wel te voldoen aan de eisen gesteld in het schoolreglement. Daarin stond te lezen dat:
1e Alle gedrukte boeken en brieven prompt moet kunnen lezen.
2e Een goede hand van schrijven moest hebben.
3e De Psalmen Davids “bequamelijck” moest kunnen zingen.
4e “Ter nooddruft” moest kunnen rekenen”.
5e Een goede methode moest hebben “om de jeugd ten spoedigste te leeren”.

Een niet geringe lijst van eisen. Vraag is echter hoe de 17e eeuwse schoolmeester hieraan kon voldoen. Mogelijkheden tot scholing waren er nauwelijks. De positie van de schoolmeester was niet te benijden. Leerplicht bestond niet. Het analfabetisme was ontstellend. Op financieel gebied was het vooral voor de dorpsschoolmeester een treurige zaak. Bittere armoe noodzaakte tot het aannemen van allerlei bijbaantjes zoals we ook al zagen bij Abraham Adriensz.

Een brief met gevolgen
Pas rond 1657 kunnen we de draad weer opnemen. Schoolmeester is dan Andries van der Sluys. Veel zouden we ook van hem niet gehoord hebben als hij niet een brief verzonden had, welke gericht was aan sinjeur Michiel de Visser. In dit schrijven uitte hij beschuldigingen aan het adres van Schout Barent van Asperen. Bovendien was er het verzoek de brief te laten lezen aan de Heer van Sliedrecht. Grote beroering ontstond. Van der Sluys beweerde bij hoog en bij laag dat de brief geschreven zou zijn door de dominee. Hierbij gebruikte hij woorden als “soo moet de duivel mij halen” en “daer wil ik mijn ouden hals onder zetten”. Het schijnt meer een strijd geweest te zijn tussen de drie schouten van Sliedrecht. Dat waren Cornelis van de Graef (Naeltwijck), Barent van Asperen (Lockhorst) en Joost Boon (Niemantsvriend). De schoolmeester werd uiteindelijk de dupe van de kwestie. Op de vraag van de kerkenraad, of ” het niet syn amt was, het school waar te nemen, en op ’t leeren van de kinderen te passen, sonder met de kercke ofte ’t gerechte sich te bemoeyen “, antwoordde hij met een volmondig “ja”. Hij hield echter vol de brief niet geschreven te hebben. Toen een der aanwezigen de brief te voorschijn haalde en zei: “Gij oude schelm, gij hebt uw ziel al genoeg voor den duyvel gesworen” en daarna de hele brief voorlas kon meester Andries ” sich van schaamte niet onthouden “. De zoon van de meester herkende zijn vaders handschrift en de dochter nam vader onder haar hoede en leidde hem naar buiten.
Schoolmeester Van der Sluys was al eens eerder in opspraak geweest en wellicht was de brief de bekende stok om de hond te slaan. In ieder geval in 1672 is de man afgezet als schoolmeester. Kennelijk ging het ontslag van de oude leermeester velen te ver. De man had immers zijn beroep goed uitgeoefend. Het verzoek hem in ere te herstellen werd echter afgewezen. Zijn opvolger werd een zekere Jan de Heck. Toen deze in 1706 overleed maakten de kinderen kennis met meester Ambrosius Kool. *

Van de heer W. Bos te Sliedrecht ontvingen we een artikel dat enige informatie geeft over de persoon Ambrosius Kool.

Ambrosius Kool, maar kort schoolmeester te Sliedrecht

“Uit de genealogie Kool, gepubliceerd in de Nederlandse Leeuw, jaargang 110, nr. 7 en 8 is het volgende op te maken:

In 1674 kwam Jan de Heck in het schoolhuis van Sliedrecht. Hij overleed in 1706.
Het vinden van een opvolger was niet zo gemakkelijk. Min of meer ten einde raad droeg de kerkenraad Ambrosius Kool ter benoeming voor bij ambachtsheer Johan van der Burch. Het contact was ontstaan, doordat Ambrosius Kool, via zijn huwelijk met Grietje Gillesdr. de Heck, verwant was aan de overleden schoolmeester. Bovendien woonde hij dichtbij, in Hardinxveld.
Ambrosius Kool (1661-1726) was bij zijn benoeming al 45 jaar oud en niet echt in het onderwijs geïnteresseerd. Hij was niet onbemiddeld door zijn handel in grienden. Daar bleef hij mee bezig. Op 11 april 1710, toen hij al geen schoolmeester meer was, verkochten de erven van zijn zwager Adriaen Gillessen de Heck hem “eene buytengriend geleegen op de Steenplaets.”
Van 1688 tot 1690 was Kool diaken te Boven-Hardinxveld. Hij was daar ouderling in de jaren 1695 tot 1699 en in 1706, het jaar van zijn benoeming te Sliedrecht.
Gezien zijn belangen, zowel te Neder- als te Boven-Hardinxveld, was er vanaf het begin sprake van een “ad interim periode” in Sliedrecht.
Na voorlezing van de aanstellingsbrief werd “de schoolorde voorgelesen”, waarna de kerkenraad de papieren zoals gebruikelijk opborg ” in den kerckekist”.
Al spoedig bevielen Kool vooral de bijbaantjes van koster en voorzanger niet. Hij had ze, in tegenstelling tot de meeste schoolmeesters uit die tijd, financieel ook niet nodig en belastte graag anderen met het opwinden van “de horlogerie” en het luiden van de kerkklok.
Hij trachtte zich zo veel mogelijk op het onderwijs te concentreren, maar moest wel de doop-, trouw-, en begraafregisters zien bij te houden en opzicht uitoefenen op de grafdelvers.
Of Kool ontslagen werd of zelf ontslag nam is niet bekend. In 1708 kwam er al een opvolger in de persoon van Leendert Willemsz. Versteeg uit Moercapelle. Ook met hem was men niet gelukkig. Reeds op 15 juli 1714 ontving Versteeg “syne dismissy weegens syne benoeming te Berckel in het Delfland.”
Kool zat toen al weer hoog en droog in Hardinxveld, waar hij in 1726 overleed Hij zal zeker kennis hebben genomen van de feiten rond zijn opvolgers. Binnen korte tijd volgden de schoolmeesters elkaar op. In 1714 was daar Johan Storm. Hij vertrok nog hetzelfde jaar naar Beesd. Zijn opvolger in 1715, Johan de Soete. deed zijn naam geen eer aan. Hij raakte betrokken bij een zedenschandaal.”

In opspraak
Johannes de Zoete, een “jongman van Rijnsaterwoude”. De Zoete verrichtte zijn werk in het schooltje onder de kerk aanvankelijk naar tevredenheid.
Ook hij zou in opspraak komen. Als jongeman was hij niet schuw voor het vrouwelijk schoon, wat hem in de problemen bracht toen een zekere Agnietje Schram zwanger werd en Johannes als de vader werd aangewezen. Zelfs de deelname aan het Heilig Avondmaal (1725) werd hem ontzegd. Zelfs de deelname aan het Heilig Avondmaal (1725) werd hem ontzegd. Agnietje zuiverde hem echter van alle blaam. Hoewel meester De Zoete kon aanblijven, had hij kennelijk zijn conclusies al getrokken. In 1730 vertrok hij naar Lekkerkerk.
Jan Alblas werd in hetzelfde jaar door de Ambachtsheren van ons dorp benoemd tot de nieuwe schoolmeester. Hij vervulde naast deze baan de gebruikelijke taken om zijn toch wel schamele loon van f 80, = per jaar, aan te vullen. Als voorzanger moest hij verplicht gekleed gaan in een zwart kostuum op straffe van een boete van f 15, = aan de kerk. Dit baantje gecombineerd met dat van koster bracht f 40, = per jaar op. De drie ambachten. Naaldwijk, Sliedrecht, en Niemandsvriend dienden dit bedrag gezamenlijk op te hoesten. Dit gebeurde in verhouding tot hun grootte. Naaldwijk betaalde de helft f 60, =, Sliedrecht f 40, = en Niemandsvriend de rest.
Verder werd er van Alblas verwacht dat hij klok opwond en luidde. Hij zette de stoven in de kerk, zodat de voorname ingezetenen in de onverwarmde kerk in ieder geval geen last zouden hebben van koude voeten. Hij hield dit vol tot zijn dood in 1760.

Reglement voor de schoolmeester
Zoon Pieter Alblas verwierf de eer ” op de onderrigtinge en rapporten ” die de Ambachtsheer had ontvangen en ” vertrouwende op sijn vroomheijt, bequaamheijt en welgesintheijt in de ware gereformeerde Christelijke Religie ” zijn vader op te volgen tegen hetzelfde salaris.
Uit de salarisregeling blijkt verder dat Pieter Alblas ook les ging geven in Frans, Italiaans, boekhouden en stuurmanskunst
Alblas junior kreeg een uitgebreide instructie mee ” belangende ’t Schoolmeestersambt”. Hierin lezen we o.a.:

1. Er zal elke dag school worden gehouden van 9-12 uur en van 1-4 uur, behalve op de zaterdagmiddag, “welke dagh weeckelijks aan de kinderen vergunt wert tot desselft uitspanning en recreatië”.
2. In de koude tijd des jaars, of wanneer de schout het gelast, zal hij een vuur moeten stoken van het hout ” dat de knegjes ter schoole koomende, meede brengen”.
3. Elke schooltijd zal worden begonnen met gebed en geëindigd met het zingen van een psalm en dankzegging.
4. Hij zal onderwijs hebben te geven, niet alleen in het leren der letters, spellen, lezen en schrijven en cijferen, ” maar ook wel degelijk in de goddelijke waarheeden, specialijk alle de kinderen van buyten doen leeren het Register van het oude en het nieuwe testament, de articulen des geloofs en sodanige gebeeden voor ’s morgens en ’s avonds mitsgaders voor en na den eten, als daartoe aan hem, nevents dese instructie ter hant gestelt zal worden.”
5. De hele woensdagmorgen moet besteed worden aan het leren en opzeggen der psalmen, evenzo de hele zaterdagmorgen moet hij hen bijbrengen ” een generale kennisse en bevattinge van de voornaamste grontwaarden der religie en belijdenisse van de ware gereformeerde kerke, en voorts van alle hetgeene behoort tot een genoegzaame generale eenvouwdige en practicale kennise van alle grondwaarden die na de godsaligheijt sijn.”
6. Voorts moet hij zijn leerlingen diverse teksten, vooral uit de Spreuken en de Psalmen van buiten laten leren.
De bekwaamste leerlingen moeten elke week uit het hoofd leren de vragen en antwoorden van de Heidelbergse Catechismus, waarover op de volgende zondag in de kerk zal worden gepreekt. Deze kinderen moesten naar oud gebruik in de godsdienstoefeningen deze vragen en antwoorden voor de preekstoel, ten aanhore van de gemeente, opzeggen.
7. De schoolmeester heeft verder toezicht op zijn leerlingen, zowel in school als daar buiten. Hij moet dan ook bij het uitgaan van de school nu eens de kinderen die benedenkerks wonen dan weer die bovenkerks gaan in het oog houden, en als ze zich op de dijk niet netjes gedragen hen in de school straffen.
8. Vanaf 1 november tot de laatste februari wordt er bovendien avondschool gehouden.
9. De vakanties worden vastgesteld als volgt: de Paasweek, met Pinksteren een halve week, Nieuwjaarsdag en een week met Kerstmis. (Zomervakantie bestond dus nog niet!)
10. Ten slotte moet hij de kinderen van hen die bedeeld worden, zonder schoolgeldbetaling onderwijzen en hen net als andere leerlingen voorzien van boeken, papier, pennen en inkt, waarvoor hij echter 9 gulden per jaar zal genieten. Elke week moet hij de schout een lijstje geven van de arme kinderen die niet op school komen. Deze kan dan hun ouders bij de armbedeling daarover doen onderhouden.

Het eerste schoolgebouw
De schoolwoning welke in 1952 bij de noodzakelijke restauratie van de toren werd afgebroken, was te vinden aan de west- en zuidzijde van de toren. De school zelf lag aan de noordzijde van de toren.
Meester kon vanuit zijn huis rechtstreeks binnendoor de school en de toren bereiken. Voor het luiden van de klok en het opwinden van het uurwerk hoefde hij dus niet naar buiten. Vanuit de toren kwam hij in de kerk, waar hij zijn eerder genoemde “bijbaantjes” deed.
Hierover mogen we zeker niet te licht denken. Onderstaande maakt dit duidelijk.

Drukke werkzaamheden als koster en doodgraver
1. Er werden ’s zondags twee kerkdiensten gehouden en wel om 9 uur en om half 2 of 2 uur. Dit laatste was het geval als ’s morgens het Heilig Avondmaal was bediend of de predikant eerst op een andere plaats had moeten preken.
De koster-schoolmeester diende om 7 uur en om 8 uur de klok te luiden. Om kwart voor negen begon de meester te lezen en om negen uur precies liet hij de klok driemaal, met korte tussenpauzen, kleppen. Hij gaf daarbij de psalm op en liet deze zingen. Dit ritueel herhaalde zich in de middaguren. Aan de pastorie moest vooraf vermeld worden wat er gelezen zou worden. De meester mocht niet verzuimen en moest bij de kerkdiensten in het zwart gekleed zijn. Overtreding van genoemde kwam hem te staan op een boete van f 15, = ten behoeve van de kerk.
2. De sleutels van de kerk mocht de koster nooit afgeven op straffe van een boete van f 6, =. Herhaling van het feit kostte hem zelfs f 12, =.
3. Na de bediening van het Avondmaal ging van de korsten, het overblijvende brood en de wijn de helft naar de predikant en de andere helft was voor de koster.
4. De klok moest geregeld worden opgewonden. Dit gebeurde ’s morgens om 8 uur. De klok werd geluid ’s middags om 12 uur en ’s avonds om 8 uur. Indien nodig werd de klok na zonsondergang verzet.
5. Als de schout het nodig oordeelde moesten er door de koster warme stoven worden gezet op de plaatsen van de voorname ingezetenen, zoals de schout, de schepenen en de kerkenraad.

Als doodgraver was de taak van de schoolmeester ook nauwkeurig omschreven. Bij elke begrafenis van een volwassene werd een uur de klok geluid en bij die van een kind een half uur.

Verdiensten
Niet alleen de taken, maar ook de financiën waren vastgelegd.
Dit lezen we in een voor 1760 opgestelde “Ordonnantie en Reglement voor de Schoolmeester,
Coster en Dootgraver van de heerlijkheeden Naaltwijk en Sliedrecht.”

Den Schoolmeester sal voor sijn loon genietten en ontfangen van:

die leren spellen off lesen ’s weeks f –, 1 , –   **
die leren lezen f –, 1 , 4
die leren cijferen f –, 3 , –
die frans leren f –, 6 , –
die in ’t avontschool leren spellen off lesen f –, 2 , –
die frans leren in ’t winterschool f –, 4 , –
die italiaans boekhouden leren in ’t particulier commissie en compagnie eens f 36, – , –
die de stuurmanskonst leren  f 36, – , –
voor het leren van de armkinders met de leverantie van boecken, papier, pennen en inkt ’s jaars
f 9, – , –

** Te lezen van links naar rechts: guldens, stuivers en penningen.
( 1 stuiver = 16 penningen).

De schoolmeester zal jaarlijks voor tractement genieten van den geheelen dorpe van Sliedrecht.

Een hondert twintig guldens, welke 120 guldens als vanouds sijn en sullen betaalt worden uyt den binnenlandschen ommeslag van Sliedrecht, Naaldwijk en Niemandsvriend. De op school gebruikte materialen moesten de leerlingen zelf betalen, o.a. voor elk vel papier een oortje.

Als coster kwam de schoolmeester het volgende toe:

Den coster sal trecken voor het luyen voor een doode boven de 12 jaren ieder uur f –, 6 , –
voor een doode beneden de 12 jaren ieder half uur f –, 3 , –
hij sal treckken uijt de kerkeinkomste voor ’t smeren, opwinden en verstellen van het uurwerk jaarlijks
f 12, – , –
voor het wegsetten der baren f   3, – , –
voor ’t opsteecken der kaarssen in de avontpredicaten f   3, 3 , –
voor ‘ t schoonmaacken en wassen van ‘ t tafellaken, servetten en schuuren van de schotels en beeckers
tot gebrijk van ’t Heilig Avondmaal   f   3, – , –
voor ’t wegnemen en ’t stellen van de tafel  f  1 ,12 , –
voor ‘ t smeren van de klock, schoonmaken van de kerk f   1, – , –
voor een graft op het kerkhof van een persoon beneden de 12 jaaren f –, 5 , –
voor een persoon boven de 12 jaaren f –, 10 , –
in ’t winter zaaysoen voor een beneden de 12 jaaren f –,  8 , –
voor een boven de 12 jaaren bij vorst f –, 15, –
voor een graft in de kerk één diep f –, 12 , –
voor twee diep f – -,18 , –
voor drie diep f   1, 4 , –
voor vier diepf   1,10 , –

Bijschooltjes
Omstreeks zien we dat er op een aantal plaatsen “bijschooltjes” weden gehouden. Hier was het schoolgeld meestal lager. Een concurrentie voor de schoolmeester van de eerste orde! Meester Alblas was hierop zeker niet gesteld. Zijn inkomsten liepen terug. Bovendien was de kwaliteit van het onderwijs in de “bijschooltjes” van een mindere kwaliteit. Het zou wel eens zover kunnen komen dat er geen schoolmeester met voldoende kennis meer te vinden zou zijn voor een grotendeels verlopen school aan de kerk.
Daar de “bijschooltjes” zonder vergunning werkten, was het eenvoudig een eind aan de situatie te maken. In 1774 was het dan ook zover. “Het houden van bijscholen werd verboden, behoudens vergunning om kinderen beneden de 6 jaar te onderwijzen in het ABC.” Overtreding zou worden bestraft, de eerste keer met drie gulden, te betalen door hen, die een kind naar een dergelijke school zouden zenden en door de schoolmeester of onderwijzeres (schoolmatres), een volgende keer met negen gulden boete en verbod van school houden. Bij het uitgaan van de kerk werd dit besluit aan de gemeente voorgelezen.

Een nieuwe wet (1806)
Het onderwijs was tot nu toe een plaatselijke zaak geweest. In de Franse tijd kwam er een eerste landelijke onderwijswetgeving. De wet kende het beginsel van: “Vrijheid van Onderwijs” niet. De wet kende openbare (uit de overheidskas bekostigde) en bijzondere scholen van de eerste klasse (door een instelling als de diaconie of het “Nut” bekostigde scholen) en van de tweede klasse (particuliere scholen).
De openbare school moest een gemengde school zijn, toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige richting. De school was niet onchristelijk. De kinderen dienden te worden opgevoed “tot alle maatschappelijke en Christelijke deugden”.
Bepaald werd dat de schooltijd, hetzij wekelijks, hetzij dagelijks, met gebed zou worden geopend en gesloten, waarbij ook een psalm mocht worden gezongen. Voor Christelijk leerstellig onderwijs gegeven door de onderwijzer was echter geen plaats op de openbare scholen. De kerken werden uitgenodigd de godsdienstlessen te verzorgen op de scholen.
De scholen waren duidelijk aan voorwaarden gebonden. Dit zou in de komende jaren aanleiding geven tot een langdurige strijd.
Ieder kreeg in principe recht op onderwijs, een lesprogramma werd aangegeven.

Klassikaal onderwijs
In de vorige eeuw werd het onderwijs nog individueel aan de leerlingen gegeven. De wet van 1806 maakte hier een einde aan. De leerlingen werden vanaf dan verdeeld over drie klassen die een afzonderlijke plaats in het schoolgebouw kregen. De meester stond voor de klas bij zijn onafscheidelijke bord en gaf klassikaal les. De kinderen zaten in lange banken, waarin plaats was voor 8 à 10 leerlingen. Eerst in 1866 wordt er voorzichtig gesproken over banken voor twee personen. Waren er meer meester in een lokaal werkzaam, dan hingen er uiteraard ook meer borden langs de voorwand, waar zich ook nog het telraam bevond.
Vaak hingen achter in de klas de jassen en mantels, petjes, mutsen en hoeden van de leerlingen wat weinig bevorderlijk was voor de frisheid en de atmosfeer en de activiteit van de kinderen. Die hadden dan gelegenheid genoeg om dromerig te staren naar de wandkaarten, vaak een product van meesters eigen vlijt en talent, of naar platen met afbeeldingen van dieren of planten. Op de kast stonden de meetkundige figuren; de kubus, de piramide, en de kegel, die dienst deden bij de “vormleer”. Ook de decimale maten en gewichten ontbraken niet.
Tot de “hoofdelijk” leermiddelen voor het kind behoorde in de eerste plaats de lei. Bij de lei behoorden de griffels die in eenvoudige spanen doosjes of houten griffeldozen werden opgeborgen, versierd met het opschrift “Voor het vlijtige kind”. Verder was er de spons in een blikken of glazen doosje, tezamen met een boon of een erwt die daar het wonder van hun groei demonstreerden. Boven in de bank bevond zich het inktpotje, meestal van glas, maar het kon ook van lood gemaakt zijn.

Inspectie en schoolopziener
Een onderwijsinspectie werd ingesteld en schoolopzieners hielden de naleving van de wet goed in de gaten. Met de plichten van de schoolmeester bemoeide hij zich pijnlijk precies.

“Hij -de meester- zal zorgen dat de scholieren niet onnodig naar buiten gaan, dat zij zich, gedurende de ganschen schooltijd stil en aandachtig, alsmede op straat als op den weg steeds vreedzaam, zedig en beleefd gedragen. Geen gelegenheid zal hij verzuimen om het schoolbord, dat klassikale leermiddel bij uitstek, te gebruiken. De schooltijd, zal tenminste bij het begin en het einde van elke schoolweek, met een gepast Christelijk gebed geopend en gesloten worden.”

De schoolopziener bezocht de scholen minstens tweemaal per jaar. Daar werd hij met veel egards ontvangen. Het is zelfs bekend dat een schoolopziener door de jeugd met het volgende lied werd ontvangen:

Dag Lieve Schoolopziener!
Gij bezoekt ons weer, wij zijn nu blij.
Gij houdt niet op te zorgen.
Wees welkom dan, o brave man!
Elke onzer zal, zoveel hij kan Uw zorgen dankend lonen.

Niet alleen bij de jeugd was de schoolopziener in ere, ook de onderwijzers hadden voor hem een diep respect. Zij kenden hem van zijn schoolbezoek, als lid van examencommissie. Hij was present bij de opening van een nieuwe school, bij de begrafenis van een voortreffelijke bovenmeester, of speldde het schoolhoofd voor zoveel jaren trouwe dienst het goud op de borst. Met “menschkundig beleid” diende hij moeilijkheden uit de weg te ruimen.
Zijn werk deed hij op strenge en rechtvaardige wijze. Met argusogen bekeek hij o.a. of de school wel voldoende aandacht besteedde aan het nieuwe metrieke stelsel. Aan de tijd dat ons volk rekende met ellen, palmen, duimen en strepen moest een einde komen.

Eisen
Er werden minimumeisen ingesteld waaraan onderwijzers moesten voldoen.
Deze waren:
1. Er werd tweeërlei toelating als onderwijzer geëist; één voor de Staat en één voor een bepaalde school of plaats.
2. De uitgereikte akten waren van de 4e, 3e, 2e en de 1e rang die konden worden behaald op de leeftijd van 16, 18, 22 en 25 jaar.
Onderwijzers van de eerste en tweede rang mochten aan alle scholen lesgeven; die van de derde en vierde rang konden alleen naar de kleine plaatsen en gehuchten.
Met vacatures werd een vergelijkend examen ingesteld.
3. Als de school meer dan 70 leerlingen telde, mocht er een ondermeester of tweede meester worden aangesteld
4. De inkomsten van de schoolmeester moesten “toereikend” zijn.

“Toereikend” betekende een laag salaris, een pensioen weinig meer dan een fooi. Zijn nabestaanden zouden geen cent inkomen hebben als hij eens onverwacht “tot hoger werkzaamheid werd geroepen”, zoals de term in die tijd luidde.

De wet van 1806 had er eveneens toe bijgedragen dat de oude schoolmeester zoals wij hem kennen van prenten, schilderijen uit de achttiende eeuw verdween. De tabberd, de baret of pruik, de plak, de gard, de tiendkam, waarmee de luizenhoofden van de kinderen hardhandig werden bewerkt, werden langzamerhand museumstukken, evenals het schandbord en de ezelskap, waarmee de meester de ijver en het IQ van zijn leerlingen had trachten op te vijzelen. Verlopen handwerkslieden, soldaten zonder emplooi, koetsiers en tuinlieden stram van de reumatiek kwamen niet langer in aanmerking om de kinderen les te geven; de onderwijzersopleiding was bij schoolwet geregeld.

School-0201

Een nieuwe school
Tot 1777 was Pieter Alblas de schoolmeester in ons dorp. Hij werd opgevolgd door de 21 jarige Leendert de Groot die daarvoor schoolmeester was te Ottoland. Hij diende zijn voorganger gedurende 5 jaar een bedrag te betalen van f 200, =. Wellicht had Alblas dit bedrag hard nodig voor zijn studie voor predikant die hij op ver gevorderde leeftijd ging volgen.
Het jaar 1807 werd een belangrijk jaar voor het plaatselijke onderwijs. Tot dit moment was de school eigendom van de kerk. In genoemd jaar kwam er een nieuw plaatselijk reglement. Hierin werd vastgesteld dat het gemeentebestuur voortaan ging deel uitmaken van het kerkbestuur en uiteraard van het schoolbestuur.
Het positieve van dit feit was het besluit tot afbraak van de oude school en tot bouw van een nieuwe school bij de kerk. De oude school was klein om alle kinderen op te vangen. Het bedrag dat nodig was voor de bouw van de nieuwe school en consistorie werd door de ingezeten vrijwillig bijeengebracht. De bouw werd gegund aan de laagste inschrijver, Leendert de Landgraaf. Dit alles voor een bedrag van f 2704, =. Uiteraard kwam daar nog heel wat bij aan bijwerk.

De eerste steen werd gelegd door Jacobus van Hattem, het zoontje van de toenmalige burgemeester. Dit gebeurde op 14 juni 1807. Deze steen is nu zien in het Sliedrechts Museum. Eind 1807 werd de nieuwe school in gebruik genomen. door meester Jan de Groot die zijn vader in 1805 was opgevolgd.De nieuwe school betekende voor de ouders van de leerlingen een hogere bijdrage. In de oude school had men een open vuur gestookt. Wat moet dit voor kinderen hebben betekend wat betreft atmosfeer en ventilatie!? Van oudsher brachten de leerlingen, zoals we eerder lazen hout en andere brandstof mee naar school. Dit gebeurde in de wintermaanden van 15 november tot 15 maart. In de nieuwe school was het niet mogelijk een open vuur te stoken. De schoorsteen was zodanig gebouwd dat er een kachel diende te worden geplaatst. Daar de schoolmeester het geld voor het stooksel onmogelijk kon opbrengen, moest men er toe overgaan het schoolgeld met vier duiten per week gedurende de wintermaanden te verhogen. De kinderen en de meester waren verzekerd van een verwarmd gebouw en de lucht in het lokaal was heel wat zuiverder!

01 – Inleiding

Inleiding
Wie aan onderwijs denkt, laat de gedachten al snel teruggaan naar de eigen schooltijd. Herinneringen uit de jeugdjaren komen weer boven en langzaam wordt het vage beeld van de school steeds duidelijker. Weinigen zullen zich realiseren dat het woord school uit een ver verleden stamt. De oude Grieken spraken van scolè en bedoelden hiermee vrije tijd voor studie van kunsten en wetenschappen. Ook werd met het begrip scolè de plaats aangegeven, waar men terecht kon om te studeren.
Bovenstaande wil niet zeggen dat de eerste vorm van onderwijs in Griekenland plaats vond. Al van het oude Mesopotamië en Egypte is het bekend dat er, zo’n 5000 jaar geleden, scholen bestonden. Meestal waren de scholen nauw verbonden met de kerkelijke (paleis) of wereldlijke (tempel) macht. Er was echter ook al een aantal particuliere scholen. Slechts een select groepje leerlingen volgde de lessen in o.a. lezen, schrijven, rekenen en landmeetkunde.
De joden bepaalden zich meer tot de godsdienst en de ethiek. Merkwaardig was hierbij dat men probeerde het gehele volk bij deze vorm van onderwijs te betrekken.
Door de Grieken werd een systeem van vakken opgesteld. Leerplicht bestond niet, maar het was een normale zaak dat ieder kon lezen en schrijven! Het onderwijs werd gegeven door particulieren.
Door de Romeinen is de Griekse opzet later overgenomen hoewel bij dit volk het accent meer lag op het hoger onderwijs. Bovendien was sprake van staatsbemoeienis ten aanzien van het onderricht.
Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk (400) kreeg het onderwijs een christelijk stempel opgedrukt.
De verzorging was in handen van de kerk, het klooster, of de landheer. In de steden speelden bisschoppen, gilden, stadsbestuur en particulieren een belangrijke rol. De kinderen kregen les in: zingen, kennis van het Onze Vader, godsdienst en de Tien Geboden. In feite waren de lessen voor iedereen bestemd, een vorm van volksonderwijs waarin de praktijk niet veel van kwam. De kinderen van de kasteelheer gingen niet naar één van bovengenoemde scholen, maar kregen hun opleiding op het slot bij een bevriend adellijk heer. Van belang waren: jagen, vechten, het schaakspel en de dichtkunst. De meisjes werden onderwezen en opgeleid door hun moeder op het eigen kasteel. Goede manieren en sociale omgang namen hierbij een belangrijke plaats in.
Hogere vormen van onderwijs trof men in de grotere steden aan, zoals de Latijnse school. In de 12 e en 13 e eeuw werden de eerste universiteiten gesticht: Bologna, Oxford, Parijs, Leuven, e.a.

Nederland
Op het gebied van onderwijs bleef ons land achter ten opzichte van de boven beschreven situatie. Van de periode voor 1200 tasten we in het duister. Drie eeuwen later treft men vele parochiescholen aan, waar de leerlingen in ’t algemeen gedurende twee jaar onderwezen werden. Latijnse scholen waren gevestigd binnen de muren Utrecht en een aantal Hanzesteden.
Het onderwijs stoelde op het eind van de Middeleeuwen op de Rooms Katholieke leer. De tachtigjarige oorlog zorgde voor een ommezwaai en een calvinistisch tintje.

School-0101
Dit was de eerste universiteit
in Nederland (1575).

Universiteit te Leiden
Een geschenk van Prins Willem van Oranje aan de stad Leiden voor het kranige verzet tegen de Spanjaarden in de 80 jarige oorlog.

De eerste universiteiten in ons land werden gevestigd te Leiden (1575),Franeker(1585), Groningen (1614) en Utrecht (1636) en Harderwijk 1648.

Sliedrecht zal geen uitzondering geweest zijn in geschetste ontwikkeling. We moeten echter wachten tot het eind van de 16e eeuw eer we houvast krijgen aan de Sliedrechtse onderwijsdraad.

Armoede en geen onderwijs
Lange tijd was onderwijs in Sliedrecht een ongekende zaak. De grote verandering binnen de kerk – De Hervorming – had niet direct gezorgd voor een stichting van een school binnen onze in het kader van de verdediging tegen de Spanjaarden – we vertoefden immers in de jaren van de tachtigjarige oorlog – eisten hun tol. De beurs liet geen uitgaven toe tot de bouw van een school.
Tegen het eind van de 16e eeuw wordt voorzichtig gesproken over het lesgeven aan kinderen. Het was de eerste Sliedrechtse dominee Wilhelmus Lontius (1582-1584) die zich beklaagde over het feit “datter te Sliedrecht en de Wijngaerde geen schole is”. Hij heeft kennelijk geen schoolmeester kunnen begroeten, want ook zijn opvolger dominee Arnoldus Wassenburgh (1584-1603) zat nog steeds zonder meester. De kinderen zouden “woestelijk opwassen der kindre daer er geen schoolmeester is.”
Govert Ollendorp, ook wel bekend onder de naam Godefridus, kreeg van de classis in 1587 de opdracht “voor eene goede schoolmeester bij sijne overheijt te schriven”.

De eerste schoolmeester
Het zou tot 1594 duren eer er sprake is van de benoeming van een schoolmeester, Abraham Adriaensz was zijn naam. Ondanks de voortwoedende oorlog was er geld voor zijn aanstelling. Abraham die ” gesont in leere ende leeven was bevonden” ging de kinderen les geven in een lokaaltje bij de kerk. Zijn taak bestond uit “de kinderen leeren lesen, schrijven, spreken ende vrije konsten kennen, maer deselve oock in de godsaligheyt ende Catechismus onderwijsen.”
Gelet op het laatstgenoemde zal ook hij, zoals in die tijd gebruikelijk was, aan de eis hebben moeten voldoen zuiver in de Calvinistische leer te zijn.

De schoolmeesters moesten daartoe een formulier ondertekenen met de volgende tekst:
“Wij ondergeschrevene Schoolmeesters verklaren oprechtelijk in goede conscientie voor den Heer met deeze onderteekening, dat wij van herte gevoelen en gelooven, dat alle Artikels en stukken der leer in deze belijdenis en Cathechismus der Gereformeerden Kerken begrepen, mitsgaarders de verklaring van eenige Artikelen der voorzegde leere, in de Nationale Synodus te Dordt gedaan, in alles met Gods woord overeengekomen. Beloven derhalve, dat wij de voorgezegde leer getrouwelijk zullen voorstaan, en de jeugd naar eisch van ons beroep en haar begrip naarstiglik inscherpen, op poene, dat wij hiertegen doende, van onze schooldienst zullen afgezet worden.”

School-0102Ook op de door de schoolmeester gebruikte boeken werd streng toezicht gehouden. Ze moesten beslist niet in strijd zijn met de “ware Gereformeerde Religie”.

Ook Abraham zal onder vergelijkbare omstandigheden gewerkt hebben in zijn schooltje aan de voet van de Sliedrechtse kerk …
Abraham zal zijn schamele inkomen, zoals gebruikelijk in die tijd, hebben aangevuld met zijn nevenfuncties van koster, voorzanger in de kerk, doodgraver, klokkenluider, enz.
Trouwens om in aanmerking te komen als schoolmeester diende door de kandidaten een proeve van bekwaamheid te worden afgelegd. De sollicitanten bij een vacature moesten, per drietal, op zondag in de kerk hun vaardigheid tonen in het voorlezen uit de bijbel en het zingen van psalmen. De kerkenraad maakte vervolgens een voordracht. Benoeming vond plaats door de Heer van het Ambacht.

Abraham Adriaensz. werd later beroepen naar Kedichem, daar ruilde hij met de classis Leiden naar Zoeterwoude, vandaar gaat hij naar Zunderdorp c.s., Eethen en Drongelen, Aalburg, om tenslotte in Arkel te blijven tot zijn dood in 1629.

Het zou tot 1827 duren eer er een tweede school in Sliedrecht bij kwam. De stond ter hoogte van de Tolsteeg. Een tweetal woningen werd verbouwd tot een school en een schoolmeesterswoning. De eerste onderwijzer van deze school heette Hendrik Slingerlandt over wie we later meer zullen vernemen.

Sliedrecht versus Oversliedrecht

Bij mijn aantreden als adviseur bij het vieren van het 950-jarig bestaan van Sliedrecht kwam ik er achter dat er enkele misverstanden bestaan over of er wel een Sliedrecht aan de overkant heeft gelegen en wat de verhouding tussen de beide dorpen was. De argumenten die ter tafel werden gebracht waren de volgende:

– Er is geen Sliedrecht verdronken in 1421, omdat het niet op de lijst van verdronken dorpen voorkwam.
– Er staat in het huidige Sliedrecht een kerktoren met een fundering van rond 1000, en de bijbehorende kerk is gewijd aan St Pieter, waardoor hij dus belangrijker was dan omringende kerken.
– Dus Sliedrecht was altijd al op deze zijde. De overkant behoorde wel tot de parochie Sliedrecht, maar droeg die naam niet.

Ik zou niet graag willen dat deze discussie het jubileum gaat verstoren, dus ik zal proberen te bewijzen dat het oorspronkelijke dorp wel degelijk aan de overkant lag, ook al is de oudste vermelding in 1064 gebaseerd op een vervalste oorkonde. Dat betekent echter niet dat er in 1064 niet een dorp van die naam lag. De geschiedenis van de ontginningen langs de Merwede gaat terug tot de vroege elfde eeuw en de tekenen wijzen erop dat ze aan beide oevers ongeveer tegelijkertijd plaatsvonden. Het vervalste document uit 1064 en het erop volgende charter uit 1105, dat wel echt is, waarin Sliedrecht wordt genoemd, geven niet aan waar het dorp lag, noordelijk of zuidelijk van de rivier. Helaas gaat de regelmatige notering van gebeurtenissen in dit gebied pas rond 1200 beginnen, maar dan krijgen we wel voldoende bewijzen voor wat waar lag. Hiervoor zijn vooral de oorkonden van de grafelijkheid en de leenregisters van de diverse adellijke huizen die in Holland bezittingen hadden van belang. Hierin staat duidelijk aangegeven waar deze lenen lagen, omdat de leenmannen daar aan hechtten en de begrenzingen helder moesten zijn. Maar eerst zal ik proberen de bovenstaande drie argumenten te behandelen.

Sliedrecht staat niet in de lijstjes
De oudste verslagen over de ramp van 1421 noemden grote aantallen verdronken mensen en dorpen. Men ging wel tot 100.000 doden en 72 verdronken parochies.1 Dat is later allemaal behoorlijk afgezwakt. De Dordtse archiefbibliothecaris Jan Alleblas concludeerde in 2007 dat er ca 31 verlaten en verdwenen dorpen geweest moesten zijn en ex-stadsarcheoloog van Dordrecht, Johan Hendriks, zou het niets verbazen als er maar zo’n 200 mensen verdronken waren.2 De eerste lijsten van welke dorpen er dan verdwenen waren dateren uit het begin van de zeventiende eeuw, twee eeuwen na de ramp, toen Sliedrecht (Noord) al een gevestigd gegeven was, waar niemand zich verder nog vragen over stelde. Als je kijkt naar de reconstructiekaarten die in de zestiende eeuw van het overstroomde gebied werden gemaakt, voornamelijk om oude grenzen van het bezit vast te leggen, dan blijken daar diverse dorpen al niet meer op voor te komen.3 De kaartmakers en chroniqueurs, welke laatsten meestal niet uit de buurt kwamen (er waren de nodige vreemdelingen bij) waren hier niet bekend. Toch wisten de mensen uit de omgeving na 100 jaar nog heel goed waar wat gelegen had. In de Informatie roerende den Verdroncken Waert in Zuijthollant anno 1521 staan de naast elkaar gelegen dorpen aan de zuidoever keurig opgenoemd: Craiesten, tLange Ambocht van Slijdrecht, tCorteambacht van Slijdrecht en Houweningen.4 Alleen al deze opsomming zou de discussie over het al of niet bestaan van het oorspronkelijke Sliedrecht (Zuid) moeten doen verstommen, maar ik kom er verderop nog op terug, want er is veel meer, en vroeger, bewijs voor.
Dat deze dorpen niet in de lijsten van onder water verdwenen nederzettingen staan heeft meer met de kennis van degene die ze opschreef te maken dan met de werkelijke situatie. Jan Smits, in zijn ellenlange lezing over de Elisabethsvloed uit 1421, heeft in zijn aantekeningen daarop ook een lijst van die 72 dorpen gegeven, en daar komen Sliedrecht en haar aparte ambachten, behalve ‘Craijenstein’, inderdaad niet in voor. En dat geldt ook voor de door hemzelf getekende reconstructiekaart van de Grote Waard.5 Die kaart is echter al bijna 200 jaar achterhaald.
Hoe verder van de gebeurtenis, hoe minder duidelijk de oorspronkelijke situatie dus was. Het probleem is dat juist die latere gegevens, zoals die van Smits en later Van der Aa, het best zijn blijven hangen.6

Kerk dateert uit het jaar 1000
Het tweede argument, dat de kerk van Sliedrecht (Noord) uit het jaar 1000 zou dateren, aan St Pieter gewijd was en dus belangrijker was dan de omringende (lees: die van de overkant) kerken is gebaseerd op wel heel los zand. Bij het speculeren over de ouderdom van de toren en de daaronder gevonden stenen sarcofagen hebben de mannen van gemeentewerken ten tijde van de restauratie van de toren in 1952 behoorlijk lopen fantaseren. Maar ook de toenmalige rijksdienst voor de Monumentenzorg, die niet wist dat de onderkant van de toren van tufsteen was gebouwd, heeft schuld aan het verspreiden van dubieuze dateringen. In het artikel in de Merwestreek van 11 april 1952 worden ze geciteerd dat het onderstuk uit de Romaanse tijd stamde en dat die tussen 1000 en 1100 te dateren valt.7 Het Romaanse bouwen, ook met tufsteen, duurde in ons land echter tot ver in de dertiende eeuw, want de in andere landen al omstreeks het midden van de twaalfde eeuw beginnende stijlperiode van de Gotiek kwam toen pas bij ons in de mode.
Daar komt nog bij dat het bouwen van stenen kerken bij ons pas vanaf ca 1050 aan te wijzen valt en dan nog voornamelijk waar men over, Romeinse, ruines beschikte, zoals bijvoorbeeld in Utrecht of Valkenburg (ZH). In de eerste locatie was ook een rijke bisschop met een hele hofhouding van hoge geestelijken aanwezig die voldoende invloed en geld hadden om met de aanwezige tufsteen en eventueel voorzichtige import van elders, grote stenen kerken te bouwen. Dergelijke kerken werden elders ook alleen maar gebouwd waar de lokale vorst, dus de graaf of de hertog, er het geld voor over had om een statussymbool neer te zetten.8 De graaf van Holland was er in dit opzicht vroeg bij want hij liet in Egmond, binnen de door hem gestichte abdij, al rond 950 een klein stenen kerkje (10,5 x ca 24 m, maar waarschijnlijk is de opgegraven rest een deel van een groter geheel) bouwen. Een kroniekschrijver die Egmond in 980 bezocht, verbaasde zich over de aanwezigheid van zo’n dure, zware kerk in die verre uithoek van het Duitse rijk.9 De echte belangrijke Romaanse kerken in Holland dateren echter van na 1100. Het klooster van Egmond bouwde een nieuwe over het eerste stenen kerkje heen vanaf ca 1130. Van ongeveer diezelfde tijd dateren de oudste stenen kerken in Dordrecht, Haarlem en wat later Vlaardingen en Leiden.10 Het klooster van Rijnsburg, ook een grafelijke stichting (1133), kreeg pas aan het eind van de twaalfde eeuw een tufstenen kerk (1183).
Een overeenkomst van deze kerkstichtingen was dat ze alle of door de bisschop of door de graaf waren gesticht, lieden die het geld en de middelen hadden om zo’n dure kerk te bouwen. Wie zou dat in een eenvoudig, klein dorp aan de Merwede gehad moeten hebben? Den Hartog noemt in haar boek ook de hoge adel als bouwer van stenen dorpskerken.11 Toevallig waren beide Sliedrechten onderdeel van de goederen van de heren van Voorne, van wie gezegd wordt dat ze uit het grafelijke huis stamden. Zij waren zo rond 1200 zeker zo rijk dat ze konden beginnen aan dergelijke projecten, maar waarom dat juist langs de Merwede was en niet op Voorne, waar hun stamgoederen lagen, is de vraag. In dat gebied zijn geen tufstenen kerken uit de twaalfde eeuw te vinden. En of ze in de twaalfde eeuw hier al zo invloedrijk waren is ook niet bekend.
In de gebieden van de bisschop van Utrecht in het noorden (Groningen, Drenthe) en oosten van het land (Deventer, Zutphen, Tiel) ontstonden dergelijke kerken wat eerder, meestal zo in de tweede helft van de elfde eeuw.
Dorpskerken in het rivierengebied van Holland waren toen echter nog alle van hout en zeer klein: zo’n 6/8 x 12/16 m en eventueel met een versmald koor aan de oostkant er tegenaan gebouwd.12 Of er ooit, zowel in Sliedrecht als Oversliedrecht een eerste houten kapel of kerk gestaan heeft is nu niet meer te achterhalen, tenzij er via archeologisch onderzoek nog eens onder de huidige kerk gegraven kan worden. Of aan de overkant in de Merwelanden…

St Pieter was de belangrijkste heilige
De kerk van Sliedrecht (Noord) was aan St Pieter gewijd. Dat wordt tenminste beweerd in diverse boeken en artikelen, o.a. omdat een achttiende-eeuwse bron zegt dat er een windwijzer met daarin een afbeelding van St Pieter op het dak van het koor stond. De bron zegt dat het daarom waarschijnlijk is dat de kerk aan die heilige is gewijd.13 Ik heb proberen uit te vinden waar dat idee vandaan komt, maar dat is nog niet gelukt. Ik zal in de bronnen in Utrecht moeten kijken of dit klopt. De indruk bestaat dat men elkaar heeft nageschreven en dat het daarom een zekerheid is geworden. Historisch onderzoek werkt echter niet met zulke aannames en gaat van bronnen uit. En dan moet je nog oppassen dat er geen vervalsingen hebben plaats gevonden.
Het is niet echt bijzonder dat een kerk in het Nederlandse taalgebied aan deze heilige apostel is gewijd; dat waren er tientallen. Enkele zeer bekende Hollandse waren (en zijn soms nog) het klooster van Egmond (net als de St Pietersabdij in Gent, waar de monniken vandaan kwamen die Egmond het eerst bevolkten toen het een mannenklooster werd) en de kerken in Leiden, Noordwijkerhout en Zuid-Scharwoude. Elders in Nederland waren er St Pieterskerken in Maastricht, Middelburg en natuurlijk Utrecht. De kapittelkerk van St Pieter in de stad Utrecht had zelfs nogal wat bezit aan de Merwede en Maas in Holland. Brabant en Vlaanderen hadden beide de apostel als patroon.14 Vergeet ook niet dat de abdij van St Pietersdal bij Heisterbach (onder Bonn) een uithof had in de Grote Waard en dat het patronaat van de kerken van Dordrecht en Sliedrecht in de dertiende eeuw beide aan die abdij geschonken waren.15 Beide kerken waren echter aan Maria gewijd, dus het hoefde niet zo te zijn dat de patroon dezelfde was als die van het klooster waar het een bezitting van was of werd.
16 Of deze abdij invloed had op het patronaat van Sliedrecht (Noord) is niet bekend.
Dat Sliedrecht (Noord) een St Pieterskerk had was dus helemaal niet bijzonder en het was zeker geen reden om die kerk belangrijker te vinden dan die van het dorp aan de overkant.

Oversliedrecht had meer parochies onder zich
Het derde argument was: Sliedrecht was altijd al op deze zijde. De overkant behoorde wel tot de parochie Sliedrecht, maar droeg die naam niet. Dit zegt in zoveel woorden dat Sliedrecht tot de parochie van Oversliedecht behoorde. Dat kan niet. In dit deel van de middeleeuwen, zeg maar van ca 1000 tot 1300, was elke kerk een parochiekerk. Hij bezat een parochiepriester of pastoor en bediende de omwonende parochianen. Een nieuwe kerk in een nieuwe ontginning was meestal een eigenkerk van de ontginner, maar kon tegelijk een dochterkerk van een moederkerk zijn, zoals in het geval van Sliedrecht en Houweningen, maar ook die dochterkerk werd een parochiekerk. Wel had de pastoor van de moederkerk nog het nodige te zeggen in die dochterparochie, mocht o.a. de priester daar aanstellen en kreeg een deel van de opbrengst omdat de afsplitsing van een dochterkerk hem inkomsten scheelde. Het is dus niet zo dat een parochie uit meerdere kerken bestond: één kerk=één parochie. Later kon in een uitgebreide parochie ergens een kapel bijgeplaatst worden die door een kapelaan van de parochiekerk werd bediend. Dergelijke kapellen konden soms uitgroeien tot een nieuwe parochiekerk (dat gebeurde nogal eens in groeiende steden) maar kapellen in dorpen werden zelden zelfstandig.17
Het bewijs voor het voorkomen van twee parochies is nog sterker. In 1394 gaat het ambacht Oversliedrecht tussen de kerk en de Matena, over op Arnoud van Lokhorst: met de werftiende, de visserij, de vogelarij en de kerkgift, aanstelling van de schout, secretaris, heemraden en bode. De kerkgift, of het patronaatsrecht, was dus in handen van de leenheer, in dit geval de heer van de Merwede. Van Sliedrecht (Zuid) weten we dat dit recht al in 1267 aan de abdij in Heisterbach werd geschonken.18 Het waren dus duidelijk twee verschillende parochies.

Wat zeggen de leenregisters?
Uit de oorkonden van het grafelijke huis van Holland en de leenregisters van zowel de graven als zijn hoge edelen blijkt dat het niet klopt dat het huidige Sliedrecht het oorspronkelijke was. Er was een duidelijk verschil tussen Sliedrecht en Oversliedrecht, dat pas verdween na de St Elizabethsvloed, toen Sliedrecht (Noord) als enige overbleef en zijn voorvoegsel, Over-, verloor.
Het mag duidelijk zijn dat als er een Oversliedrecht wordt genoemd, er ook een Sliedrecht is. Het laatste dorp is bewijsbaar in 1105 met die naam genoemd in een conflict met de plaats, Houweningen, waar een dochterkerk stond van die in Sliedrecht zelf.19 Oversliedrecht wordt pas in 1203 voor het eerst genoemd, maar het is dan niet duidelijk of het een ambacht/dorp is of de naam van een visserij in de Merwede tegenover Sliedrecht.20 Ik schrijf hier dat de plaatsnamen ‘genoemd’ werden, maar dat is eigenlijk een verkeerde benaming. Toevallig zijn er twee bronnen, oorkonden op perkament, bewaard gebleven waar die namen in voorkomen.
Het zou best kunnen wezen dat er veel meer geweest zijn en dat ze nog vroeger waren ook, maar die zullen we helaas nooit zien. Tenzij er natuurlijk nog eens een charter opduikt in een bibliotheek, museum of particuliere verzameling. Daar kun je echter niet vanuit gaan. We moeten het doen met de oorkonden zoals die in de grote verzameling die het Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 heet en die tussen 1970 en 2005 zijn gepubliceerd. Ze staan inmiddels ook op internet en vormen de ruggengraat van het historisch onderzoek voor 1300 in Holland.21
We kennen dus de naam Oversliedrecht al uit 1203, maar pas in 1290 weten we zeker dat het een ambacht is en bij de tol van Niemandsvriend ligt.22 Dat is nogal vaag, maar uit de omschrijvingen van diverse lenen in de leenregisters van de graaf en hoge edelen als de Van Voornes, de Van de Leckes, de Van Nijenrodes en de Van de Merwedes, blijkt duidelijk wat waar lag.23 In 1329 is er namelijk een aanwijzing waar de grootste scepticus niet omheen kan. Op 13 mei van dat jaar beleent Gerard van Voorne, burggraaf van Zeeland, Floris van de Merwede met het ambacht Oversliedrecht nadat diens vader Daniël (IV) van de Merwede er afstand van heeft gedaan. Het zijn met name de tienden te Sliedrecht en Oversliedrecht aan beide zijden van de Merwede in het ambacht van Nicolaas van de Merwede (heer van Langambacht) en Nicolaas van de Kortenambacht (is hij familie?) enerzijds en Floris van de Merwede Daniëlsz (heer van Oversliedrecht) en Herbaren, zoon van wijlen Herbaren Florekensz. en van Herbaren van Kraaienstein (die dan heer van het latere Naaldwijk is, naast ook nog heer van Kraaienstein aan de overkant) anderzijds. De heren zijn familie van elkaar, maar komen uit verschillende takken. In de verdere registers zijn beide takken goed te volgen. Dat ze heren van dit gebied zijn komt rechtstreeks voort uit het feit dat beide complexen tot de goederen van de Van Voornes horen. En waarschijnlijk wat dat al heel vroeg zo, ca 1200, maar de vroegste vermeldingen van leenovereenkomsten gaan helaas niet verder terug dan ca 1290. Misschien hebben de Voornes te maken gehad met de ontginningen, maar het kan ook zijn dat dit gedeelte van Holland bij het bezitsgebied van deze hoge edelen gerekend werd die voornamelijk op de Zuid-Hollandse eilanden, in het uiterste zuiden van het graafschap, gegoed waren.
In de leenregisters zijn nog tientallen aanwijzingen voor het voorkomen van de ambachten Niemandsvriend, Oversliedrecht (later Lokhorst) en heer Symons ambacht van Teylingen (later Naaldwijk) ten noorden van de Merwede en Craijestein, Langambacht en Kortambacht, samen Sliedrecht genoemd, ten zuiden van de Merwede. Wie het niet gelooft laat ik graag de bewijsplaatsen zien.

Conclusie
Ik hoop hiermee aangetoond te hebben dat aan beide zijden van de Merwede rond 1050, misschien iets vroeger, poldertjes ontgonnen zijn, waarvan de zuidelijke tussen het ambacht Merwede (dat heette pas sinds ca 1240 zo) en Houweningen, al snel Sliedrecht werd genoemd. Aan de noordkant lagen ca 1100 tussen Papendrecht en Hardingsveld ook polders, maar die komen tot aan 1203 (1290) niet met een eigen naam voor. Tenzij we Menkenesdrecht hier moeten zoeken, maar die naam komt alleen in een valse oorkonde uit 1064 (eigenlijk ca 1145) voor. Het feit dat Sliedrecht in 1105 al enkele tientallen jaren in Houweningen een dochterkerk bezat en we in Oversliedrecht pas in de loop van de twaalfde eeuw een tufstenen kerk kunnen vermoeden, betekent dat het eerste belangrijker was dan het tweede. Daar doet de patroon St Pieter van de noordelijke kerk niets aan af.
In 1521 wisten de vissers en vogelaars, riet-, rijs- en biezensnijders uit Papendrecht, Sliedrecht, Giessendam en Hardingsveld nog precies wat er onder het water aan de overkant lag en konden ze nog resten van de dijken, dorpen, kerken en kerkhoven herkennen en benoemen. Lijstjes met verdronken dorpen uit nog weer honderd jaar later en nog recenter, waar Sliedrecht niet op voorkwam, zijn daarom geen bewijs dat het oorspronkelijke Sliedrecht niet op de zuidoever van de Merwede lag.

Henk ’t Jong MA
Dordrecht, 22.2.2014

 
1 – Joh. van Beverwijck, ’t Begin van Hollant in Dordrecht (Dordrecht 1640) 313; Jacob van Oudenhoven, Beschrijvinghe van Dordrecht (Haarlem 1670) 509; Matthys Balen, Beschrijvinge der Stad Dordrecht (Dordrecht 1677) 769-770; Pieter Hendrik van de Wall, Handvesten, privilegien , etc. der stad Dordrecht (Dordrecht 1790).
2 – Jan Alleblas, ‘Het kindje in de wieg en de Elisabethsvloed van 1421’, in H.A. van Duinen en C. Esseboom, Verdronken dorpen boven water (Dordrecht 2007) 95; Johan Hendriks, ‘De watersnoodrampen van 1421 en 1424’, ibidem, 125. Dit artikel raad ik iedereen aan te lezen. Het ontkracht een heleboel onhistorische verhalen.
3 – Kaarten van Pieter Sluijter, 1560, die wel Lang- en Cortambacht heeft, en N. Diert, 1565, die tussen het huis Te Merwede en Werkendam niets heeft.
4 – Valentine Wikaart, ‘Nijet dan water ende wolcken’ (Tilburg 2009) 134-136.
5 – Jan Smits, Verhandeling over de inbraak en overstrooming van den Grooten Zuid-Hollandschen Waard (Dordrecht 1822).
6 – A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek, 13 delen (Gorinchem 1839-1851). Het foutieve verhaal over Sliedrecht in deel 10, p. 421.
7 – Knipselmap bij De Stamboom, vriendelijke mededeling van K. Blokland.
8 – Elizabeth den Hartog, De oudste kerken van Holland (Utrecht 2002) 47-81.
9 – E.H.P. Cordfunke, Opgravingen in Egmond. De abdij van Egmond in historisch-archeologisch perspectief (Zutphen 1984) 87-89; Den Hartog, Oudste kerken, 83-84.
10 –  Herbert Sarfatij, Archeologie van een Deltastad. Opgravingen in de binnenstad van Dordrcht (Utrecht 2007) 255-256; Den Hartog, Oudste kerken, 107-108, 129-140..
11 – Ibidem, 165-209.
12 – Ibidem, 35-39.
13 – Geciteerd in Kees Blokland, Een moment voor een monument (Sliedrecht 2005) 31.
14 – Stijn van der Linden, De heiligen (Amsterdam/Antwerpen 2002) 700.
15 – OHZ I, nr 261, voor 5.11.1203; OHZ I, nr. 386, 1217; OHZ II, nr. 665, 27.7.1245; OHZ III, nr. 1459, 11.10.1267.
16 – Wikaart, ‘Nijet dan water’, 135.
17 – Jan Kuys, Kerkelijke organisatie in het middeleeuwse bisdom Utrecht (Nijmegen 2004) pp. 43-50.
18 – OHZ III, nr. 1459, 11.10.1267.
19 – OHZ I, nr. 93, 1105.
20 – OHZ I, nr 261, voor 5.11.1203.
21 – http://resources.huygens.knaw.nl/oorkondenhollandzeeland.
22 – OHZ IV, nr. 2435, 23.2.1290.
23 – De leenregisters voor ons gebied zijn tussen 1972 en 1997 alle gepubliceerd in het genealogisch tijdschrift Ons Voorgeslacht.

Sliedrecht 950 jaar oud

Sliedrecht 950 jaar oud. Of nog ouder?
Sliedrecht viert in 2014-2015 zijn 950-jarig jubileum. Dat getal is gebaseerd op het noemen van het dorp in een oorkonde uit 1064. Maar er is wat met die oorkonde… Het gedeelte waarin Sliedrecht genoemd wordt, luidt als volgt:

Sliedrecht-950-01
Fig. 1: detail uit de tekst van de oorkonde van 2.5.1064.

…van het einde der rivier Alblas tot de Merwede, vandaar tot Menkenesdrecht de helft van het gehele land, met alle ambachten , voorts van Riede langs de Merwede tot Sliedrecht, voorts langs de Merwede in de Dordrecht, vandaar in de Dubbel, vandaar in de Duvelhara (Devel), vandaar in de Waal, vandaar weer in de Merwede tot in Dordrecht, met de pas gebouwde kapel, van Dordrecht oostwaarts tot Godekins hofstede die bij Werkenmonde staat.1

Eigenlijk staat er Sclidreth in dit citaat uit een oorkonde, want zo schreef men de naam toen. Wat u hier leest is een vertaling uit het oorspronkelijke latijn. In die taal werden alle officiële teksten in de vroege en hoge middeleeuwen (500- 1200) geschreven. De oorkonde zou op 2 mei 1064 door de Duitse koning aan de bisschop van Utrecht gegeven zijn. Dit jaartal is de basis onder het 950-jarig bestaan van Sliedrecht dat vanaf 2.5.2014 tot en met 2.5.2015 gevierd zal worden. Er is echter wat aan de hand met dit geschrift; het is namelijk een vervalsing. Ik zal in dit artikel uitleggen hoe we dat weten, wat dat betekent en of het invloed heeft op wat we weten over het ontstaan van Sliedrecht.
Ik ben echter lang de eerste niet die aandacht besteed aan dit feit. Cornelis Lips (1903-1999), medewerker van het Dordtse gemeentearchief, schreef in de late jaren dertig een serie artikelen over de geschiedenis van Sliedrecht in de Merwebode. De hele reeks werd later nog eens herhaald in de Merwestreek en in de jaren negentig in het clubblad van de Historische Vereniging Sliedrecht. Inmiddels staat hij ook al weer een aantal jaren op de website van de HVS.2 Die geschiedenis van Sliedrecht is dus inmiddels al meer dan 75 jaar geleden opgeschreven. De geschiedvorsing heeft sinds 1938 niet stil gestaan en we weten nu veel meer over de middeleeuwen in Holland dan toen. Het wordt eigenlijk tijd voor een nieuwe middeleeuwse geschiedenis van het dorp, maar dat is een ander verhaal.
Uiteraard behandelde Lips in zijn geschiedenis ook het ontstaan van Sliedrecht. Hij deed dat echter nogal hap-snap en had duidelijk een voorkeur voor sappige anekdotes. Die voegden niet veel toe aan de kennis over middeleeuws Sliedrecht, maar lazen journalistiek wel lekker weg. Het maakte ook dat er weinig uitgelegd werd over het hoe en waarom van het ontstaan van het dorp en de verdere gebeurtenissen die plaatsvonden. Hij besteedde ook zo goed als geen aandacht aan de politieke en maatschappelijke achtergronden van het ontstaan van de veenontginningen langs de Merwede. Dat is toch een belangrijke voorwaarden om te kunnen begrijpen wat voor dorp Sliedrecht was.
Lips was op de hoogte van de archiefstukken waarin Sliedrecht voor het eerst genoemd werd. Het waren er maar twee, beide van voor 1200, en één daarvan was dus een vervalsing. En ook dat wist hij. Hij schrijft er tenminste over in het artikel ‘Sliedrecht in de middeleeuwen’:3
Bij nader onderzoek is echter gebleken dat dit charter niet in 1064 gegeven is, maar eerst omstreeks 1140 door de ambtenaren van de bisschop van Utrecht zelf vervaardigd is.
In de twaalfde eeuw bestond het begrip ambtenaar nog niet, maar het was wel een bisschoppelijke klerk die het opschreef.
Met medeweten van de bisschop uiteraard. Lips vervolgt met:
Dit doet natuurlijk veel af van de waarde van het stuk als bewijs voor de eigendomsrechten van de bisschop maar de aardrijkskundige gegevens, waarom het ons te doen is, zijn stellig juist. Had de bisschop in het onechte stuk onjuiste aardrijkskundige gegevens opgenomen, dan zou men hem natuurlijk direct betrapt hebben.
En dat klopt. Lips geeft hier gelijk aan waar de oorkonde over gaat: een claim van de Utrechtse bisschop op land dat hem door de ‘Hollandse’ graven is ontnomen.
Wat hij verzuimt te doen is uitleggen waarom de bisschop bijna honderd jaar na dato meent een vals document te moeten maken en wat de naam Sliedrecht daarin doet. Dat die aardrijkskundige gegevens, ondanks dat ze in een vervalsing staan, toch bewijzen dat er omstreeks 1064 al een dorp bestond dat Sliedrecht heette is aanvaardbaar. En het was daarom een goede reden om in 2014 het 950-jarig bestaan te vieren. Maar het is niet het hele verhaal. Een historicus zou zeggen: om te begrijpen wat er staat moet je het in zijn context plaatsen. In zijn situatie in ruimte en tijd. In het geheel van politieke, kerkelijke, maatschappelijke en misschien zelfs economische gebeurtenissen. Dat wil ik in het hierna volgende betoog doen.

Sliedrecht-950-02
Fig. 2: Afschrift van de oorkonde van 2.5.1064, eind 12e eeuw. Rijksarchief Utrecht – archief van de bisschoppen, inv. nr. 43 (Liber Donationum) fol. 53.

Die vervalste oorkonde is één van de weinige bewijzen voor het bestaan van Sliedrecht. Die periode van de middeleeuwen, van vóór 1200, wordt voor heel de geschiedenis van ons land gekenmerkt door een groot gebrek aan ‘bronnen’, zoals dat soort geschriften genoemd wordt. Het zijn, zoals gezegd, voor Sliedrecht letterlijk twee stukken perkament en meer niet. Pas ver na 1200 komt er wat meer bewijs voor wat er in deze omgeving gebeurde. De ene oorkonde, de onechte, is opgetekend in een boek en de andere is een flink blad perkament met een zegel erop. Daar moeten we het mee doen.
Lips heeft die vervalsing niet zelf ondekt; die was al sinds 1909 bekend. Dr. Otto Oppermann (1873-1946) was een geniale Duitse geleerde, die nogal met de Nederlandse geschiedenis bezig was. Hij werd op den duur dan ook professor aan de universiteit van Utrecht. Hij was een groot kenner van de diplomatiek of oorkondenleer; de wetenschap die de echtheid van oorkonden onderzoekt en introduceerde die in Nederland. Het is zijn verdienste dat hij als een stofzuiger door de toen bekende middeleeuwse bronnen heen om ze te controleren op hun echtheid. Hij vond honderden vervalsingen; dit was echt de enige niet. Er zijn er later nogal wat teruggedraaid, want op een bepaald moment zag hij ze overal, maar veel bleven vals. Over de acte van 1064 was geen twijfel mogelijk. Oppermann somde in een artikel erover in het Westdeutsche Zeitschrift fúr Geschichte und Kunst niet minder dan 13 bewijzen op. Daar kon niemand omheen.4
Hijzelf dacht dat de vervalsing tussen 1156 en 1160 gemaakt kon zijn, anderen zochten het rond 1120. Zelf kwam hij er nog een keer op terug en stelde 1129 voor, maar die datum was om allerlei redenen niet vol te houden. Pas in 1997 is bekend geworden dat hij van ca 1146 moet zijn.5
Lips zat er met zijn schatting van het ontstaan rond 1140 dus best dichtbij.
Zoals Lips al aangaf betekent een dergelijke vervalsing niet dat de informatie die erin staat niet klopt voor de tijd waar het over gaat. In 1064 moet die situatie van de ligging van de door de graaf ingepikte landen en hun namen al zo geweest zijn. De bisschop zal zijn lijst van bezittingen uiteraard op de toestand ter plekke, voor zover in Utrecht bekend, gebaseerd hebben want anders zou hij wel heel ongeloofwaardig zijn geweest. Er lagen daar inderdaad al allerlei dorpen aan de met name bekende rivieren. Archeologen en historisch geografen hebben ook aangetoond dat er hier voor 1050 al langs de Merwede begonnen werd met ontginnen. De ontginningsactiviteit in deze streek blijkt ook uit andere bewaard gebleven schriftelijke bronnen.6 Dus er zal in 1064 best een dorp Sliedrecht geweest zijn.

De vraag is dus waarom de bisschop het nodig vond bijna honderd jaar na dato zo’n lijst te vervalsen. De reden was dat het een laatste oprisping was in een strijd tussen de bisschop en de graven die over dit gebied aangesteld waren door de Heilige Roomse keizer. Die strijd duurde al zo’n 150 jaar en hiermee werd een laatste keer geprobeerd om oude rechten terug te krijgen.
De graven die deze streken voor de keizer bestuurden werden de Westfriese graven genoemd. Hun graafschap of gouw heette Westfrisia, niet te verwarren met het huidige West-Friesland.7 Het graafschap omvatte Kennemerland tussen Alkmaar en Haarlem, de monding van de Rijn bij Koudekerk en Rijnsburg en het domein Maasland, het zuidelijk deel van het huidige Westland, plus beide kanten van de Maasmonding.8
Naar een vroege bezitting, met burcht, langs de Maas, Vlaardingen genaamd, stonden ze ook wel bekend als de Vlaardingse graven. In de valse acte wordt de graaf echter ‘van Holland’ genoemd. Die naam werd echter pas tegen 1100 in gebruik genomen door Floris II. Blijkbaar wist de klerk van 1146 dat niet meer en maakte zo een opvallende fout.
Oppermann gebruikte die natuurlijk als één van zijn bewijzen.
Al rond 1010 was graaf Dirk III begonnen land in te pikken dat oorspronkelijk van de bisschop was. Het was weliswaar voornamelijk veenmoeras, maar hij betrok er inkomsten van. Toen Friese boeren, beschermd door de graaf, het land ontgonnen en in bezit namen droogden die inkomsten voor hem op en verdwenen ze in de zakken van de graaf.Toen die ook nog eens kooplui die langs voeren uit ging schudden werd het oorlog. Gedurende ruim 50 jaar werd er regelmatig gevochten waarbij zowel de graaf als de bisschop wel eens verloor of won. Sommige graven sneuvelden (Dirk IV in 1049 en Floris I in 1061) daarbij, soms werd een bisschop gevangen genomen (Koenraad 1076) of zelfs vermoord (dezelfde Koenraad in 1099). In 1061 kon bisschop Willem vanwege het feit dat Dirk V nog maar een kind van circa zes jaar oud was het hele graafschap veroveren. Omdat de bisschop op goede voet stond met het koninklijk hof kon hij koning Hendrik IV, toen nog maar 16 jaar oud, en zijn raadslieden bewegen hem het leen van de Westfriese graaf te schenken. Dat gebeurde in een echte oorkonde van 30 april 1064 (!).10

Sliedrecht-950-03
Fig. 3: Liber Donationum.

De meeste van dergelijke oorkonden bestaan niet meer, maar ze werden wel allemaal gearchiveerd. De bisschoppen van Utrecht hadden een boek, dat Liber Donationum werd genoemd, waarin alle schenkingen stonden die ze sinds 777 hadden ontvangen van de koning of keizer of van particulieren.
Dat boek is later nog een paar keer overgeschreven, maar de meeste exemplaren zijn verdwenen. Er bestaat nog één versie en die dateert uit de late twaalfde eeuw. Het boek ligt in het Utrechtse archief.11
Op pagina’s 39-40 staat de acte van 30 april 1064. Maar de oorkonde van 2 mei 1064 staat helemaal achterin het boek afgeschreven op pagina’s 53-54, na een oorkonde uit november 1145. Het is waarschijnlijk dat dit exemplaar van het Liber Donationum letterlijk is overgeschreven van een ouder exemplaar dat werkelijk in 1145 eindigde en waar die valse actie aan het eind aan is toegevoegd. Dat is op zichzelf natuurlijk al verdacht. Maar delen ervan blijken echter nogal knullig gekopieerd te zijn uit de oorkonde van 30 april. Dat, plus nog de nodige kleine details, en de aanhef dat het over de graaf van Holland gaat, zijn voldoende bewijs dat hij vals is.

Wat was dan precies de aanleiding om een koninklijke schenkingsoorkonde te vervalsen? Met het dateren van deze acte circa 1146 past hij precies in de politieke situatie van die periode. We moeten wel eerst even terug in de tijd. Graaf Dirk V had in 1076, toen hij volwassen was, zijn graafschap terug veroverd op de bisschop. Wel bleef de door zijn voorvaderen gestichte abdij van Egmond onder de Utrechtse bisschop horen. Zijn kleinzoon graaf Dirk VI droeg na een tocht naar het Heilige Land in eigen persoon Egmond en de in 1133 gestichte abdij van Rijnsburg in 1140 op aan de paus. De bisschop kon niet anders dan daarmee akkoord gaan, maar hij kreeg zo wel nog minder grip op de graaf, die toch al zijn eigen gang ging en zich niets van Utrecht aantrok.
Dirk ontzag zich zelfs niet om regelmatig het Sticht, het gebied waar de bisschop zowel geestelijke als werelds vorst over was (nu de provincie Utrecht), binnen te vallen. Omdat de bisschop, Hartbert, het zat werd, werd de graaf door hem geëxcommuniceerd. Dat was een strenge straf die de graaf toegang tot de kerk en zijn sacramenten verbood. Voor een vrome vorst als Dirk VI, de Jeruzalem pelgrim, was dat zwaar.
Hij smeekte op zijn blote voeten om opheffing van die ban en toen had de bisschop hem waar hij hem hebben wilde. Hij toonde hem de vervalste oorkonde en Dirk moest toegeven dat het land rond de Merwede bisschoppelijk bezit was.
Bisschop Hartbert overleed echter al in 1150 en de graaf kon zijn eigen bisschopskandidaat op de troon in Utrecht krijgen. Het gevaar was geweken en het hele betwiste gebied bleef Hollands.12 De valse acte had dus niet echt geholpen, maar we hebben er wel een verwijzing naar Sliedrecht in 1064 van overgehouden en daarom herdenken we 950 jaar Sliedrecht.

Sliedrecht-950-04
Fig. 4: Reconstructiekaartje van de route in 1064.

De acte bevat nog veel meer bezittingen dan het lijstje uit de aanhef van dit artikel; ze liggen over geheel westelijk Holland. Het citaat geeft echter een indruk van waar de diverse ontginningen in het Merwede gebied lagen. Het doet dat door de langs de rivieren liggende ontginningen te noemen in een volgorde zoals je er voorbij zou varen. Op het kaartje ziet u waar ze ongeveer lagen. Let even op de rivierenlopen, de doorbraak tussen de Merwede en de Maas, die nu de Oude Maas heet, was er nog niet, die ontstond pas na een grote stormvloed in 1170.13

De andere bron van voor 1200 waarin Sliedrecht voorkwam, was een echte oorkonde uit 1105. Deze komt van de toenmalige bisschop, Burchard, zelf en zijn zegel zit er nog steeds op. Ook die berust in het Utrechtse archief.14
De naam Sliedrecht komt er als Schlidreht wel zeven keer in voor. Omdat deze oorkonde tenminste veertig jaar ouder is dan die in het Liber Donationum, is dit dus echt de oudste vorm van de naam: Schlidreht in 1105, Sclidreth in 1146. De uitspraak is trouwens hetzelfde, een beetje slissend: Sjliedrecht. Later is die slis vervallen. Aan het handschrift uit 1105 kan je verder ook zien dat het antieker is.

Sliedrecht-950-05
Fig. 5: De oorkonde van 1105. Rijksarchief Utrecht – archief kapittel van St. Jan, inv. nr. 321.

Deze oorkonde is een uitspraak over een ruzie, maar nu één tussen twee dorpen: de graaf had er niks mee te maken. In het dorp even verderop, Houweningen (het lag tegenover Giessendam), had de ontginner, of zijn zoon, een man met de voornaam Boite (spreek uit: Boote), een kerk gebouwd. Het was waarschijnlijk een simpel houten kerkje, met riet gedekt, maar er werd daar wel de mis opgedragen door een eigen priester.15 Die was door Boite zelf aangesteld, maar dat vond de pastoor van de Sliedrechtse kerk niet goed. Hij claimde dat Boiteskerke een dochterkerk van zijn kerk was en dat hij daar de priester mocht aanstellen. Boite toonde hem echter een oorkonde van de vorige bisschop, Koenraad, waarin stond dat hij de baas was in zijn eigen kerk. Het meningsverschil liep hoog op.
Zo hoog dat de aartsdeken van dit deel van Zuid-Holland, een soort hulp van de bisschop om ver van Utrecht gelegen gebieden te controleren, er niet uitkwam.16 Hij verwees de pastoor naar de bisschop van dat moment, Burchard (1100-1112). Dus trokken de pastoor en enkele van zijn parochianen, allemaal vrije mannen, naar Utrecht. Ze werden vergezeld van wel acht pastoors van omliggende parochies, waaronder Papendrecht en Hardingsveld, als getuigen. Dat was nog best een flinke reis; je was wel een paar dagen per schip onderweg.
De bisschop gaf de Sliedrechtse pastoor gelijk, want hij zag wel dat die zogenaamde oorkonde van zijn voorganger niet erg betrouwbaar was. Hij noemde hem in zijn uitspraak in de ruzie ‘niet wettig’ en dat betekent dat er geen zegel aanhing waaraan je kon zien dat de bisschop hem echt had laten opstellen. De vervalser had natuurlijk geen bisschoppelijk zegelstempel tot zijn beschikking.
Het conflict was dus opgelost, de kerk van Sliedrecht was de baas over die van Houweningen. Alleen de Sliedrechtse pastoor mocht daar de mis opdragen of een plaatsvervanger aanstellen die dat deed. Niet heer Boite. Hoe het verder afliep is niet bekend, maar Houweningen werd op den duur een eigen parochie en was toen niet meer van Sliedrecht afhankelijk.
Dat is het: deze twee stukken, waarvan één een vervalsing en één waarin ook een vervalsing voorkomt, zijn de oudste bewijzen van het bestaan van Sliedrecht. Tot meer dan een eeuw later hebben we geen bewaard gebleven documenten over Sliedrecht.

Sliedrecht-950-06
Fig. 6: Reconstructiekaart van de ontginningen rond de Merwede, ca. 1050.

Er moet nog wel gezegd worden dat het in beide oorkonden over het oorspronkelijke Sliedrecht gaat en dat lag een de overkant van de Merwede. De bewijzen daarvoor zijn duidelijk en hier komt ook die vervalsing van 1064 weer om de hoek kijken. Uit de volgorde van de daarin genoemde ontginningen en het feit dat Sliedrecht aan dezelfde kant van de rivier lag als Thuredrecht (het latere Dordrecht) is er niet aan dat feit te ontkomen. Maar als je weet dat in de dertiende eeuw aan de overkant van de Merwede, dus de kant van het huidige Sliedrecht, Oversliedrecht ligt dan moet het oorspronkelijke zuidelijk van de rivier gelegen hebben. Later blijkt uit bewaard gebleven leenregisters dat de ambachten ten noorden en ten zuiden van de rivier in verschillend bezit zijn.
Daarin wordt ook duidelijk aangegeven waar wat lag.
Trouwens: pas na 1421, als Sliedrecht zuid verdronken is, wordt Oversliedrecht Sliedrecht genoemd.17

De vraag die nog wel beantwoord moet worden is: was ons Sliedrecht dan ook zo oud? Hij kan met ja beantwoord worden. Historisch geografen hebben aangetoond dat beide oevers van de Merwede tegelijk ontgonnen zijn. Dus ergens rond de jaren 1040-50.18 In 1105, zoals ik hiervoor besprak, lagen Papendrecht en Hardingsveld er al. Wat er tussen lag wordt jammer genoeg niet genoemd, maar je laat een ontginning niet onbewoond en onbewerkt liggen Dus daar moeten ook boerderijen gestaan hebben en misschien al een kerkje.
Er zijn mensen die zeggen dat Menkenesdrecht, genoemd in het lijstje uit 1064, de naam voor deze ontginning tegenover Sliedrecht was.19 Het probleem is dat uit die lijst niet precies is op te maken waar Menkenesdrecht lag. Het kan zelfs de oudere naam voor Papendrecht zijn, maar als het in 1064 Menkenesdrecht genoemd wordt en al in 1105 Papendrecht heet, lijkt dat onwaarschijnlijk.20 Maar misschien was het Zuidelijk Oud Alblas wel.

Om af te sluiten zet ik de feiten nog eens op een rijtje.
– Rond 1040-50 worden de beide Merwedeoevers ontgonnen.
– De bisschop zegt dat in 1064 o.a. Sliedrecht aan de  zuidoever van die rivier van hem was.
– In 1105 heeft de kerk van Sliedrecht al een dochterkerk in een ontginning even verderop. Een kerk moet toch al zo’n generatie of misschien langer bestaan hebben voor ze dochters kan hebben, dus tussen de 25 en 50 jaar daarvoor moet er In Sliedrecht al een kerk hebben gestaan.
– Dat de bisschop pas in 1146 Sliedrecht noemt maakt hierin geen verschil: hij beschrijft dan een situatie die in 1064 bestaan moet hebben, anders was hij met zijn valse oorkonde toen al door de mand gevallen.

De conclusie moet dus luiden dat Sliedrecht ten zuiden van de Merwede nu minstens 950 jaar oud is. En dat Sliedrecht ten noorden van de Merwede er in aanleg ook al gelegen moet hebben. De ontginningen gingen gelijk op en je laat een stuk nieuwe polder niet ongebruikt liggen. Het dorp wordt jammer genoeg niet genoemd, tenzij hiermee Menkenesdrecht bedoeld werd, maar dat zal nooit bewezen kunnen worden.
Kortom: het is hier echt 950 jaar oud, maar misschien al wel 960 of 970 jaar. Dus er is zeker wat te vieren dit jaar. Het is jammer dat we inmiddels niet meer kunnen wijzen naar resten uit de periode van het ontstaan van het dorp. De oudste gebouwen gaan terug tot de zeventiende eeuw en dat is toch een behoorlijke tijd later. Er zijn echter nog wel andere resten over uit de ontginningstijd.
In het midden van de elfde eeuw werd in de zomers door de toekomstige bewoners het moeras te ontgonnen. Ze stonden waarschijnlijk vele weken, misschien wel maanden, tot over hun knieën in het water met een schop sloten te graven en het kleiige veen op hopen te gooien. Daar maakten ze dan weer achter- en zijkaden van. Ze moesten trouwens langs de rivier ook nog een heel elzenbroekbos omhakken, maar daar konden ze dan weer boerderijen van bouwen. En die konden ze dekken met het riet uit het veen. De wanden werden aangesmeerd met de gedolven klei.
Die sloten waren in eerste instantie meer dan een kilometer lang en ze lagen elk ruim 100 meter uit elkaar. Dus ze liepen van de rivier, die toen nog geen dijk maar alleen een wat verhoogde oeverwal had, tot de Tiendweg, die oorspronkelijk de achterkade van de eerste ontginning was.
Later in de middeleeuwen werd de ontginning met nog een paar kilometer verlengd tot hij Wijngaarden bereikte.

Sliedrecht-950-07
Fig. 7: Gezicht op de sloten in de polder van Sliedrecht (Google Earth).

Men realiseert zich misschien niet dat men hier nog steeds langs bijna 1000 jaar oude sloten leeft. De Tiendweg is nog een beetje zichtbaar langs de zuidrand van de Rijksweg, en voor de rest overbouwd, maar als je even de spoorlijn over- of onderdoor gaat, dan beginnen daar de genoemde sloten. Er zijn er door de eeuwen wat bijgekomen en natuurlijk zijn ze steeds gekant en uitgediept, maar het zijn nog wel steeds die sloten.
Als men dus nog wat wilt zien uit de tijd van 950 jaar geleden moet men even over de spoorlijn gaan kijken.

Henk ’t Jong MA
19.5.2014

1 – Vertaling van de originele tekst zoals gepubliceerd in A.C.F. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, deel 1: eind van de 7e eeuw tot 1222 (’s-Gravenhage 1970), nr. 86 (voortaan OHZ, 1), gemoderniseerd naar o.a. F. van Mieris, Groot Charterboek der Graaven van Holland, etc. deel 1 (Leiden 1753) 68.
2 – https://www.historie-sliedrecht.nl.
3 – https://www.historie-sliedrecht.nl/gesch%20sliedrecht.htm
4 – O. Oppermann, ‘Untersuchungen zur Geschichte van Stadt und Stift Utrecht, vornehmlich im 12. und 13. Jahrhundert’, Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst 28 (1909) 233-243 (‘Exkurs: Ein falsches Utrechter Diplom Heinrichs IV.und die Entstehung des Utrechter Liber donationum).
5 – P.A. Henderikx, ‘De bisschop van Utrecht en het Maas-Merwedegebied in de elfde en twaalfde eeuw’, in: B. van Bavel, G. van Herwijnen, K. Verkerk (red.), Land, water en bewoning. Waterstaats- en
nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de middeleeuwen (Hilversum 2001) 56, noot 71. Zie ook dezelfde, ‘Het cartularium van Radbod’ in hetzelfde verzamelwerk, pp 251-252.
6 – P.A. Henderikx, ‘De zorg voor de dijken in het baljuwschap Zuid-Holland en in de grensgebieden ten oosten daarvan tot het einde van de dertiende eeuw’. Geografisch Tijdschrift, Nieuwe Reeks, 11 (1977) 410, noot 10; P.A. Henderikx, ‘De ontginning van de veengebieden in de Rijn-Maasdelta, tiende tot dertiende eeuw’, lezing uit 1988, gepubliceerd in: B. van Bavel, G. van Herwijnen, K. Verkerk (red.), Land, water en bewoning. Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de middeleeuwen (Hilversum 2001), 21-37, met name 25-27; C. de Bont, Vergeten land. Ontginning, bewoning en waterbeheer in de WestNederlandse veengebieden (800-1350), 2 delen, academisch proefschrift universiteit van Wageningen (Wageningen 2009) 76, 145, 290-293;
7 – OHZ 1, 52-141; D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke, Graven van Holland. Portretten in woord en beeld (880-1580) (Zutphen 1995) 15-17.
8 – De Boer-Cordfunke, Graven, 15 (kaartje).
9 – Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd & Een fragment over bisschop Diederik I van Metz(H. van Rij, red.)(Amsterdam 1980) 79-87; De Boer-Cordfunke, Graven, 26-48, voor deze periode, waarin de hieronder beschrevengebeurtenissen plaatsvonden.
10 – OHZ, 1, nr. 85.
11 – Utrechts Archief, 218-1 Archief bisschoppen, invr. nr. 43.
12 – De Boer-Cordfunke, Graven, 44-48.
13 – H. Sarfatij, Archeologie van een deltastad. Opgravingen in de binnenstad van Dordrecht (Utrecht 2007) 42-45.
14 – Utrechts Archief, 222, Archief kapittel van St. Jan, inv. nr. 321. Vreemd genoeg wordt deze acte gerangschikt onder die voor de Zeeuwse bezittingen van het kapittel.
15 – E. den Hartog, De oudste kerken van Holland (Utrecht 2002) 34-45.
16 – Voor meer informatie over de aartsdekens zie: C. Dekker, ‘De vorming van aartsdiakonaten in het diocees Utrecht in de tweede helft van de 11e en het eerste kwart van de 12e eeuw’, Geografisch tijdschrift, nieuwe reeks 11, 5 (1977) 339-360.
17 – Zie ook mijn artikel: H.C. ’t Jong, ‘Sliedrecht versus Oversliedrecht’ (Dordrecht 2014), te vinden op: https://www.academia.edu/6684398/Sliedrecht_versus_Oversliedrecht.
18 – Zie noot 6, hiervoor.
19 – Waaronder Lips in https://www.historie-sliedrecht.nl/gesch%20sliedrecht.htm. Henderikx noemt het in ‘De bisschop’, noot 20: “de onbekende plaats Menkenesdrecht”.
20 – Al in 1770 werd hier aan getwijfeld: P.H. van der Wall, Handvesten, Privilegien, Vrijheden, Voorregten, Octrooijen En Costumen; Midsgaders Sententien, Verbonden, Overéénkomsten en andere Voornaame Handelingen Der Stad Dordrecht: Beginnende met de Oudste Brieven, en eindigende met de Graaflijke Regeering uit het Huis Van Henegouwen, deel 1 (Dordrecht 1770) 4.

Het kasteel Crayenstein volgens Henk ’t Jong

Enkele opmerkingen naar aanleiding van een bijschrift over kasteel Crayenstein.

Kasteel Crayenstein 01
Uit: C. Baardman, Leo J. Leeuwis, M.A. Timmermans, Langs Merwede en Giessen (Den Haag 1961)

Op de zuidelijke oever van de Merwede lag tussen de heerlijkheid van die naam en het dorp Houweningen het dorp Sliedrecht (Sclidreth, Slydrecht). Dat bestond uit drie aparte ambachtsheerlijkheden die elk hun eigen heer hadden. Van west naar oost waren dat Crayenstein, Langambacht en Kortambacht. In het eerste stond sinds ca 1250 het door Zeger van Riede gebouwde huis Crayenstein. De heerlijkheid was dus naar het kasteel genoemd. Van Riede was een edelman uit een oude familie die al in de 12e eeuw in de omgeving van de graaf van Holland en de heren van Voorne wordt genoemd. Hun oorspronkelijke bezit lag in wat later de Riederwaard zou worden en ze waren daar heren van Ri(e)derkerk, Barendrecht en Pendrecht. Er zijn aanwijzingen dat zij ook heer waren van het oostelijk van Dordrecht gelegen bezit Merwede. De heren van die naam komen pas ca 1240 voor en voeren een duidelijk van de Van Riedes afgeleid wapen. Het zit erin dat de Van de Merwedes een jongere tak van de Van Riedes waren. Die familie bezat dus ook Crayestein, dat pas zo ging heten nadah het kasteel werd gebouwd, want een ‘stein’ of ‘steen’ was de middeleeuwse benaming van wat wij een kasteel noemen. Dat woord werd toen nog niet voor een versterkt stenen huis gebruikt. Zeger was ook heer van het oostelijke ambacht van Oversliedrecht, dat later Naaldwijk werd genoemd. In die hoedanigheid was hij ook betrokken bij het stichten van het waterschap van de Alblasserwaard in 1277.
Kasteel Crayenstein 02
De Elisabethsvloeden van 1421 en 1424 hebben gaten geslagen bij Werkendam en Broek (ongeveer tussen Moerdijk en Zevenbergen) waardoor de Grote Waard langzaam onderstroomde. Na de tweede vloed was er geen initiatief meer om de dijken te dichten, hoewel dat na de eerste keer nog wel geprobeerd was. De dorpen in dit gebied werden dan ook langzamerhand verlaten. Stenen gebouwen werden voor zover mogelijk afgebroken en de stenen werden elders hergebruikt. De houten en lemen huizen en boerderijen vervielen langzamerhand. Er zullen weinig mensen zijn verdronken, want de overstroming kreeg pas langzaam greep op het gebied. De bevolking, die natuurlijk alles achter moest laten behalve wat ze in een bootje konden laden, verspreidde zich over de omgeving. Velen waren verarmd en moesten door liefdadigheid geholpen worden. Anderen vestigden zich tussen de boeren aan de noordkant van de Merwede of in de Langstraat. Tussen de wat hogere stukken oeverwal of donken ontstonden op den duur kreken en moerasgebied.

De dijk langs de Merwede bleef er echter nog lang liggen, al ontstonden er soms wel gaten in waar kreken in uitkwamen. De kasteelplaatsen van de huizen te Merweden en Crayenstein lagen hoger en de kastelen bleven gewoon staan. Merwede werd echter verlaten door de heer, ook omdat de familie uitstierf. Het kasteel werd door Dordtenaren dankbaar als steengroeve gebruikt. Crayenstein bleef waar het stond en was soms ook bewoond door de heren. Tot het land eromheen niet langer meer bruikbaar was en de laatste ambachtsheer, Splinter van Hargen, het huis in 1563-64 af liet breken. De stenen verkocht hij aan de inwoners van Sliedrecht aan de overkant. Misschien zitten er nog fundamenten onder de oever of in de rivier, maar die zijn nooit opgegraven. In 1592 was het dus al bijna 30 jaar verdwenen en zeker niet langzaam in het moeras gezakt.
Kasteel Crayenstein 03Op dezelfde plek werd trouwens ten tijde van de opstand (dus na 1568) een redoute gebouwd, een klein vierkant fortje, dat er een flinke tijd heeft gelegen. Misschien is het fortje wel opgericht op de fundamenten van het kasteel. De naam werd op den duur verbasterd tot ronduit en tot de Derde Merwehaven werd aangelegd heette de polder hier de Ronduit en kwam de Ronduitsloot er uit in de rivier.

Kasteel Crayenstein 04
De tekening boven het bijschrift.

Of de getekende afbeelding uit 1537 dateert is onwaarschijnlijk; hij ziet er eerder 17e of 18e eeuws uit. Waarschijnlijk is het daarom een fantasietekening. Lips schreef in zijn Geschiedenis van Sliedrecht dat het kasteel nog is afgebeeld op een kaart van het gebied uit 1537 die door ene Cornelis Schilder gemaakt zou zijn, dus hij bedoelt hier niet dit aanzicht mee. De schrijver van het bijschrift heeft die verwijzing dus verkeerd begrepen.

Kasteel Crayenstein 05
De gekopieerde kaart uit 1537 van Cornelis Schilder (12.9.1591) – Hingman 1890A.

Deze kaart, een kopie uit 1591, berust nog steeds bij het Nationaal Archief en erop is heel goed te zien dat het kasteel geen ruïne is. Op een kaart van het ambacht Crayenstein zoals dat er in 1543 uitzag is verder heel duidelijk te zien dat het kasteel op het uiterste oosteinde van het nog tamelijk goed herkenbare ambacht lag. Het nog steeds niet vervallen gebouw, met een flinke toren, werd aan drie zijden omgeven door water. Geen wonder dat Van Hargen er niet helemaal rustig woonde, als hij dat al deed, want hij was ook nog heer van Oisterwijk.

Kasteel Crayenstein 06
Kaart van de ambachten Merwede en Crayenstein, 1543 (Hingman 1978) uit W. van Wijk, Historische atlas van de Biesbosch (Zwolle 2012) 38-39.

Overigens is uit deze kaart ook op te maken waar het kasteel precies lag; pal ten zuiden van de kerktoren van Wijngaarden. Als je nu een loodlijn van die toren naar het zuiden trekt kom je uit op de oever boven de Derde Merwedehaven, ongeveer tegenover het Kerkerak in Sliedrecht. Volgens kaarten uit de 17e eeuw lag het kasteel waarschijnlijk schuin tegenover de molen in het vroegere wijk C, waar de huidige Molendijk naar genoemd is, iets naar het westen.

Hoeveel dorpen er tijdens en na de Elisabethsvloeden zijn ‘verdronken’ is bijna niet te reconstrueren. Het hangt er maar vanaf wat je als een dorp beschouwt. Er kunnen, net als Sliedrecht, meer dorpen geweest zijn die uit meer ambachten hebben bestaan. Daar is echter nooit onderzoek naar gedaan. Tegenwoordig wordt uitgegaan van rond de 15 kerkdorpen of parochies, waarbij die soms in enkele ambachten onderverdeeld kunnen zijn. Meer dan 30 kunnen het er bijna niet geweest zijn, misschien inderdaad maar 23, maar nader onderzoek zal dat uit moeten wijzen .

Waarom Arnoud van Crayenstein als een belangrijk heer wordt aangeduid is me echter een raadsel. Er is bijzonder weinig van hem bekend, behalve dat hij tussen ongeveer 1315 en 1339 ambachtsheer was na de dood van zijn oudere broer Zeger. Hij was een jongere zoon van Sophia van Riede, vrouwe van Crayenstein en Herbaren van Drongelen en was dus eigenlijk een Van Drongelen. Hij ging zich echter Van Crayenstein noemen en wijzigde de achtergrond van zijn vaderlijk wapen met het zilveren rad van blauw in zwart. Hij had een zoon Herbaren, die vroeg stierf, en een dochter Sophia, die met Dirk van Teilingen trouwde, waarna het ambacht in die familie kwam. Dat is het.

Het bijschrift laat dus nogal wat fouten, aannames en een verkeerd begrepen beschrijving zien en de vraag blijft waarom Arnoud van Crayenstein zo belangrijk werd gevonden.

Henk ’t Jong MA
Dordrecht , 1.11.2014

31 – Aanleg Rijksweg 15

Al in een ver verleden is een goed wegennet van belang. Zo hebben de Romeinen de heerwegen. Heer betekent hier leger. De naam wijst op het oorspronkelijk doel van deze ’snelwegen’. Na de val van het Romeinse Rijk raken deze wegen in verval.

Een latere vorm zijn de handelswegen, de Hanzewegen, vanaf 1400 tot aan het eind van de Middeleeuwen. Ze vormen een verbinding tussen de oude Gelderse Hanzesteden. Het wegennet in de Nederlanden van de zeventiende en achttiende eeuw bestaat vrijwel alleen uit wegen die het ene dorp verbinden met het andere. Uitzonderingen hierop zijn de Hessenwegen (oude handelswegen).

Later, ten tijde van Koning-Stadhouder Willem III (eind zeventiende eeuw), maken we kennis met de Koningswegen. Deze zijn aangelegd ten behoeve van de jachtactiviteiten van de koning.

De Franse bezetting brengt verandering. De  Napoleonswegen zijn verhard,  meestal kaarsrecht. Gepland om voor het Franse leger snel militaire troepen en materieel te verplaatsen. Pas in de negentiende eeuw ontstaat een verhard wegennet. Tussen 1820 en 1850 wordt 500 km extra bestrate rijksweg bijgebouwd. Daarna zijn er lange tijd vrijwel geen nieuwe wegen aangelegd.

De opening van de eerste Nederlandse spoorweg in 1839 zet echter een rem op de ontwikkeling van het in 1814 door koning Willem 1 gepresenteerde wegenplan. Een andere concurrentie voor de verkeersweg vormt de trekvaart.

De roep om een modern wegennet wordt steeds luider
De grote verandering komt rond 1900. Nieuwe transportmiddelen, de fiets en even later de auto. Begin 1898 telt ons land dertien autobezitters. Bij het verlenen van een vergunning krijgt de automobilist een volgnummer. Nummer één wordt uitgereikt op 26 april 1898; het laatste klassieke volgnummer op 30 december 1905. Hierna worden de autonummers een zaak van de provincie. Het nummerbord krijgt een toevoeging in de vorm van een provinciale letter.
Het is Ir. Lely die als minister van Waterstaat erop aandringt te komen tot een landelijk hoofdwegennet  Erg serieus neemt de overheid auto’s en auto(snel)wegen nog niet. In 1915 lukt het Ir. Lely  te komen tot een introductie van de Rijkswegencommissie. Dat is de eerste aanzet tot het Rijkswegenplan van 1927.

Geschiedenis-3101Het Rijkswegenplan 1927
Dit plan is het eerste echte wegenplan dat sinds Napoleon wordt gepresenteerd. Liefst 2800 km aan rijkswegen zullen in een tijdsbestek van nog geen dertig jaar aangelegd moeten worden. Andere provinciale en gemeentelijke wegen zullen worden uitgebreid. Twaalf bruggen over de grote rivieren zijn gepland. De kwaliteit van de Nederlandse wegen is slecht. De meeste wegen zijn smal, meestal maar drie meter of minder. Intensiever gebruik beschadigt het wegdek en de reparaties zijn onvoldoende. Bovendien zorgen tolplaatsen en veerponten voor enorm veel oponthoud. Intussen zijn er een aantal dingen gebeurd die van belang zijn voor de latere ontwikkeling van het Rijkswegennet in Nederland.

We denken dan aan de groeiende populariteit van asfalt. Het probleem met de negentiende-eeuwse wegen is vooral het onregelmatige oppervlak en stof. Stof vormt een bedreiging voor de gezondheid. Wegen worden besprenkeld om het stuiven te voorkomen In 1850 wordt in Europa de eerste asfaltweg geopend. De eerste Nederlandse proef met asfaltsteenslag wordt in 1923 genomen bij Wassenaar. Op aansturen van Gerrit Jan van den Broek wordt de Wegenbelastingwet (1926) aangenomen, waarin het meebetalen aan de wegenbouw door de gebruikers wordt geregeld. Het plan van Van den Broek krijgt vorm in juni 1927, als hij het Rijkswegenplan presenteert.

Nieuwe trajecten en bruggen
In het plan worden de belangrijkste steden van ons land met elkaar verbonden. Ook komen er een aantal nieuwe trajecten, waaronder Den Haag-­Utrecht, Den Haag-­Rotterdam, Rotterdam-­Gouda­-Amsterdam, Amsterdam­-Utrecht en Amsterdam­-Leiden. Verder bevat het plan een aantal grote verkeersbruggen. Doorgaande wegen zullen niet langer  gehinderd worden door talloze pontveren. In een kort tijdsbestek krijgt Nederland de beschikking over geweldige verkeersbruggen, waaronder de brug over de Noord bij Alblasserdam (1939).

Rijksweg 15
In 1932 vinden we een bericht in de Nieuwe Rotterdamse Courant over het feit dat de minister van Waterstaat het tracé van de nieuwe rijksweg door de Alblasserwaard heeft vastgesteld. Vanaf Alblasserdam over de Achterdijk naar Papendrecht, naar Sliedrecht over de Oude Tiendweg, bij Giessendam over de Peulen en voorts naar Gorinchem tussen het Kanaal van Steenenhoek en de spoordijk. Vanuit de kant van de gemeenten ziet men de weg liever iets noordelijker geprojecteerd. Ondanks diverse protesten, o.a. van de kant van de landbouwers, zal de weg er uiteindelijk  zoals boven beschreven komen. Begin 1933 is het zover dat er een proefstuk in de Sliedrechtse polder zal worden aangelegd.

Het aanleggen van een nieuwe rijksweg gaat uiteraard gepaard met de onteigening  van gronden en het slopen van woningen. De prijzen variëren van f 1,25 tot 30 cent per m². Het zal niet vreemd in de oren klinken dat dit nogal op bezwaren stuit. Reikhalzend ziet men in januari 1934 uit naar het tijdstip waarop de eerste spade in de grond zal worden gestoken. Hierbij is men echter afhankelijk van de gelden die van het ministerie moeten komen. Hoewel de minister 40 miljoen gulden heeft uitgetrokken voor de uitvoering van de werken, is het nog lang niet zeker dat Rijksweg 15 hiervan zal profiteren! Dit wordt bewaarheid door het volgende bericht in de krant van april 1934: Naar wij vernemen zal met de aanleg van de rijksweg door de gemeente Hardinxveld dit jaar nog niet worden begonnen. Enige woningen, die al zijn onteigend en ontruimd, worden nu weer bewoond! Echter, een maand later lezen we over de aanbesteding van de rijksweg Rotterdam-Elst, (gedeelte Buldersteeg tot aan Schelluinen). De raming is f 150.000,-.

Werklozenproject
Het bestuur van de vereniging ‘Hardinxveld Vooruit’ verzoekt de minister van Waterstaat te bepalen dat een gedeelte van het werk met handarbeid moet worden uitgevoerd in plaats van met machines, waardoor een groot aantal werklozen uit de gemeente te werk gesteld zal kunnen worden, terwijl de kosten van het werk er niet door zullen stijgen. De laagste inschrijver is de N.V. Aannemingsmij en Wegenbedrijf P. C. Zanen  te Haarlem voor een bedrag van f 119.000,-, volledige machinale behandeling en voor f 149.000,-  met zoveel mogelijk gebruikmaking van handkracht.
Geschiedenis-3102
De aanleg wordt echter gegund aan de N.V. De Geruischlooze Weg te Heemstede die het werk in het kader van de werkverschaffing met zoveel mogelijk handkracht zal uitvoeren.  De kans op het vinden van werk voor een groot aantal werklozen uit de gemeente Hardinxveld is hierdoor groot geworden. Dit lukt inderdaad. Er worden 74 werklozen  tewerkgesteld. Dit voor een uurloon van f 0,30.

In september 1934 vordert men al goed met de aanleg. Twee stoomwalsen bewer-ken een dikke laag hoogovenslakken. De slakken zullen bedekt worden met klinkers, die in november aangebracht worden. Ongelukken blijven bij de werkzaamheden niet uit. Een met zand beladen kipkar kantelt, doordat het zand te ver is weggegraven. Een van de arbeiders wordt bedolven. Gelukkig is er bij hem niets gebroken!

In maart 1935 is het eerste deel van de rijksweg, ruim 3 km, gerealiseerd. Op 15 april is de openstelling voor het verkeer tussen Schelluinen en de Buldersteeg te Hardinxveld. Het nieuwe rijwielpad langs het kanaal van Steenenhoek is dan al in gebruik genomen. De aanbesteding van deel twee van de rijksweg, het deel door de Peulen, zal spoedig daarna plaatsvinden.

Door de Peulen zal een aarden baan worden aangelegd. Verder staat de inpoldering van dit gebied op de agenda. Hiertoe zal een sluis gemaakt moeten worden, zodat een afwatering naar de Merwede mogelijk is. Een zaak waarmee zowel de gemeenteraad van Hardixveld als die van Giessendam hebben ingestemd.

Geschiedenis-3103Aanbesteding in augustus 1935
De aanbesteding, gepland voor 17 september betrefende het deel van de Peulen tot Papendrecht, is verschoven naar 1 oktober. Het betreft een bedrag van f 1.400.000,- aan grondwerken.

De diverse viaducten en bruggen zullen over twee jaar apart worden aanbesteed. Een laag zand ter dikte van twee meter zal aangebracht moeten worden. Gerekend wordt op een verzakking van de bodem met één meter. Dit kan plaatselijk mee- en tegenvallen. Berekend is dat de veenlaag hier en daar negen meter dik is!  Het zand zal zich gedurende een periode van twee jaar moeten zetten. Bij het Sliedrechtse station zal meer zand gestort moeten worden i.v.m. de aan te leggen op- en afritten. Juist op die plaats heeft men een zeer dikke veenlaag aangetroffen. Het viaduct over de Stationsweg zal een lengte hebben van honderd meter. De hoogte zal vier meter zijn. Het viaduct bij de spoorbaan te Baanhoek zal een zogenaamd etage-viaduct worden. Het snelverkeer gaat ter halve hoogte door de spoorbaan, terwijl de voetgangers, wielrijders en paardentracties een verdieping lager de spoordijk zullen doorkruisen. De Parallelweg loopt dan weer met een eigen viaduct onder de aan te leggen rijksweg door.

Op de grens Sliedrecht – Giessendam zal de nieuwe rijksweg de dijk kruisen. Op die plaats komt een viaduct, in de vorm van een boogbrug, waaronder het verkeer richting de Peulen  zal gaan. De rijksweg zal ter hoogte van de Peulen tevens dienst gaan doen als nieuwe waterkering. Een tweede kruising van de rijksweg met de dijk gaan we krijgen in Hardinxveld nabij de ijzergieterij Versteeg. Eenzelfde boogbrug zal hier gebouwd worden. Er vindt echter opnieuw uitstel van aanbesteding plaats. Dit in verband met problemen inzake het grondwerk dat men voornemens is te doen in het kader van de werkverschaffing.

De rijksweg zal een aarden baan met een kruinbreedte van 19 meter krijgen. Het traject tussen Baanhoek en de Buldersteeg heeft een lengte van 10 km. Op- en af-ritten staan gepland bij de spoordijk te Baanhoek, bij de Stationsweg te Sliedrecht en de Nieuweweg te Hardinxveld. Het werk wordt gegund voor f 1.080.000,-. De oplevering dient plaats te vinden na 600 dagen. De laagste inschrijver voor dit traject is aannemer A. J. Siepe te Winterswijk voor een bedrag van f 950.000,-. Er zullen circa 150 werklozen te werk worden gesteld. Dit gaat in de volgende verhouding: Hardinxveld:Giessendam:Sliedrecht als 3:2:5. Het loon bedraagt 35 cent per uur.

Peulen
In 1936 wordt voor de aanvoer van zand een spoorrails gelegd over de Nieuweweg en de Merwededijk door de firma Siepe. Gedeputeerde Staten geeft toestemming voor de bouw van een sluis ten noorden van de ontworpen rijksweg ten behoeve van de drooglegging van de Peulen. Merkwaardig is wel dat het deel van de rijksweg tussen Schelluinen en Gorinchem is overgeslagen bij de werkzaamheden. Dit heeft te maken met de onzekerheden over de plaats waar een brug over de Merwede zal komen. Pas in 1963 zal de ingebruikname van de brug plaatsvinden. (Het deel Schelluinen-Gorinchem wordt tijdens de Tweede Wereldoorlog op provisorische wijze aangelegd en in gebruik genomen.)
Geschiedenis-3104
De opdracht tot het maken van de viaducten aan de rijksweg wordt gegund aan de N.V. Zwolsche Bitumenbouw voor f 103.343,-. Het werkverschaffingsproject verloopt niet zonder strubbelingen. Na een staking volgen ontslagen bij de tewerkgestelden.

Bij het inheien van de betonpalen voor het viaduct rijksweg te Sliedrecht zakken de zes ton wegende palen zonder enige druk meters diep in de veenbodem weg. Het zand is intussen aangevoerd. De rijksweg krijgt een breedte van 31 meter. Er komen twee rijstroken van 6,25 meter, fietspaden en een middenstrook van 4,50 meter met bermen tussen de rijweg en de fietspaden.

Geschiedenis-3106Boogbruggen
Het maken van de schutsluis met overbruggingen in rijksweg 15 voor het sluisschap Giessendam-Hardinxveld wordt gegund aan N.V. Kraaijeveld Aannemers Maatschappij en A. Hofman te Heemstede voor een bedrag van f 136.000,-. Aan het werk begint men in juni 1937. De sluis zal ongeveer in januari 1938 gereed zijn.

Voor de bouw van de brug over de rijksweg te Hardinxveld vindt een tijdelijke omlegging van de dijk bij ijzergieterij Versteeg plaats. Langs de rijksweg zal een fietspad komen richting Sliedrecht. In 1938 is de zandtoevoer gestopt en gaan de werklozen aan de slag met het afdekken van de rijweg met klei. Niet iedereen is het eens met de onteigeningen. Er wordt zelfs een vereniging opgericht om de gezamenlijke belangen te behartigen! Op 7 juni 1938 vindt de aanbesteding van de verharding van de  aarden baan tussen Buldersteeg en Baanhoek, en de bouw van drie boogbruggen van gewapend beton met bijkomende werken, plaats. Dit zijn de passages bij Oud-Alblas, Sliedrecht en Giessendam-Hardinxveld. De N.V. Bato te ‘s Gravenhage is met f 576.890,- de laagste inschrijver.

Schutsluis
Kennelijk valt de bouw van de nieuwe sluis tegen. Pas in augustus 1938 wordt bij de Molenplaat de vlag gehesen! Gemeentebesturen van Giessendam en Hardinxveld en verdere genodigden maken de feestelijke gebeurtenis mee. Schepen liggen al voor de sluis te wachten op de doorvaart. Al 25 jaar eerder was er nagedacht over deze bredere vaarweg naar de Merwede. Een tweede nut is de  verversing van het water in het Peulengebied. Tot sluismeester wordt benoemd de heer W. Breur.

De hoop is om de rijksweg eind 1939 gereed te hebben, inclusief de brug over de Noord. Voor de onderbouw van een spoorbruggedeelte te Baanhoek bij km 86.188. is N.V. Zwolsche Betonijzerbouw  met f 27.881,- de laagste inschrijver.

De openbare aanbesteding in januari 1939 voor het maken, leveren, stellen en verven van een brug voor enkelspoor over rijksweg 15 nabij Baanhoek bij km 86.188 is de laagste inschrijver: Kon. Ned. Machinefabriek v.h. E.H. Begemann te Helmond.

In januari 1939 worden de overige 200 palen geheid voor de tunnel rijksweg 15 te Neder-Hardinxveld. De palen hebben een lengte van 12 tot 17 meter. Voor de twee viaducten van gewapend beton in rijksweg 15 langs de spoorweg Dordrecht – Gorinchem onder de gemeente Sliedrecht is de laagste inschrijver N.V. G en A. Schrale te Zwolle. Prijs f 123.867,-.

In oktober 1939 is het zover dat het wegdeel tussen de Buldersteeg en de Nieuweweg wordt opengesteld. In die maand zal ook de brug over de rijksweg bij Hardinxveld worden geopend.

Geschiedenis-3107Geschiedenis-3108Geschiedenis-3109Opening brug over de Noord
Dinsdag 14 november 1939 vindt de opening van de brug over de Noord plaats. Hoofdoverspanning 165 meter. Aan weerszijden kleinere overspanningen van respectievelijk 48 en 42 meter. Aan de oostzijde een viaduct van 615  meter. Deze zijde is gekozen daar de bodem ter plaatse zeer drassig is. Op deze dag wordt ook het deel tussen Ridderkerk tot aan Stationsweg te Sliedrecht opengesteld. Een traject van 13 km met aan de westzijde twee rijbanen, naar het oosten voorlopig één rijbaan. De grondbaan is ter plaatse al wel geschikt voor twee rijbanen! Aan de opening is geen feestelijk tintje gegeven. De openstelling van het traject voor het verkeer is 14.00 uur. Het plan tot de openstelling tussen Sliedrecht en Hardinxveld is december 1939. Het fietspad  langs de rijksweg wordt vanuit de richting Baanhoek in november 1939 geopend tot aan de Stationsweg. Het viaduct nabij de Veerweg te Papendrecht wordt een maand later opgeleverd. Zaterdag 27 april 1940 vindt de openstelling van rijksweg 15 tussen de Nieuweweg te Hardinxveld en de Stationsweg te Sliedrecht plaats. Hiermee is het plan rijksweg 15 in onze omgeving voltooid! De Duitsers maken in mei 1940 al rap gebruik van de nieuw aangelegde weg!

 

Tekst: Bas Lissenburg

Bron: Diverse digitale kranten

30 – Winter 1954

Bron Digitale archief Gorinchemse couranten.

Een jaar na de Watersnoodramp van 1953 wordt ons land ‘getrakteerd’ op een ouderwetse strenge winter. Het gevaar van een overstroming bij een invallende dooi is niet denkbeeldig. Door kruiend ijs is dit gevaar zeker aanwezig! Op 4 februari 1954 komt Prinses Wilhelmina, tijdens een niet aangekondigd bezoek, bij de Tolsteeg naar het werk van de ijsbrekers op de Merwede kijken. Drie binnenschepen worden door de ijsbrekers uit het ijs verlost. Het zijn de Spanje, de Linge en de Spaarne en twee slepers van de rederij Haniël, eigenaar van de ingevroren schepen.
Geschiedenis-3001
De inwoners van Sliedrecht hebben vanaf de dijk een prima uitzicht! Rijkswaterstaat heeft een plan opgesteld om het ijs op de veiligste manier door ijsbrekers te laten te breken. Eerst zal men in de Nieuwe Merwede en de Boven-Merwede het ijs breken. Dit gebeurt vanaf Moerdijk. De ijsbrokken dienen weg te stromen, richting zee, via de Nieuwe Merwede! Pas later zal het ijs in de Beneden-Merwede gebroken worden.

De Prinses arriveert rond één uur per auto met de pont vanuit Dordrecht te Papendrecht. Bij de Tolsteeg verschijnt ze om half twee. Men is op die plaats bezig met het bevrijden uit het ijs van drie ingevroren rijnschepen. Al spoedig wordt de Prinses herkend. Talloze nieuwsgierigen komen op het bericht van het Koninklijk bezoek af. Burgemeester Winkler en de gemeentepolitie weten het publiek op de juiste afstand te houden. De Prinses kijkt vanuit haar auto naar het werk van de ijsbrekers. Onder luid applaus vertrekt de vroegere Koningin weer.

Geschiedenis-3002Terug in de historie
We schrijven januari 1954. De Merwede ‘zit’ en de eerste men-sen hebben al een tocht te voet over het ijs afgelegd. IJsbrekers hebben al een poging gewaagd om bij Werkendam door het ijs heen te komen, maar Gorkum en het eindpunt van de Beneden-Merwede is nog lang niet bereikt. De rivier zal nog wel even in de koude greep gevangen blijven…

Het komt in de geschiedenis meermalen voor dat zich drijfijs op de Merwede bevindt, maar dat men er over heen kan lopen komt minder voor. In 1917 is dat het geval en pas daarna gebeurt het in 1929. In dat jaar heeft de rivier een behoorlijk lange tijd onder het ijs vastgezeten. Op 11 februari heeft het zich gehecht en pas op 7 maart is er weer open water te zien. Bijna een maand heeft de Merwede toen ‘gezeten’.

Geschiedenis-3002aHet verloop in de maand februari 1929 is zeer vlot. Op 11 februari ‘zit’ de rivier en op 12 februari kan men er al overheen lopen! Op 14 februari worden er bij Gorkum voetpaden gelegd naar Sleeuwijk en Woudrichem. Zelfs auto’s gingen al spoedig over de ijsvlakte. De ijsdikte bedroeg gemiddeld 1,25 meter. Het heeft die winter bar hard gevroren. Van de 672 uren die de maand februari telt, vroor het 526 uur!

Geschiedenis-3003Ook in 1940 heeft de rivier ‘gezeten’, zij het slechts kort. In het begin van januari is er al drijfijs en na een korte periode van dooi, wordt de vorst hervat en het drijfijs wordt veelvuldig. Op 19 januari wordt het drijfijs zeer zwaar en de overzichten melden, dat op 20 januari reeds mensen te voet overstaken. Dit heeft niet lang geduurd. Op 25 januari verschijnen ijsbrekers, die echter zo langzaam en moeilijk opschieten dat als ze in de buurt van Vuren zijn, zij geholpen moeten worden door militairen met springstoffen om hun weg te kunnen vervolgen! Nadien heeft de rivier nog drijfijs gehad. Het is dan echter uitgesloten om een overtocht te doen. In de winter van 1942 was het weer prijs. Ook dan bedekt een dikke ijslaag de rivier. Dit gebeurt eveneens in de vorstmaanden van 1946/1947.

Op de Nieuwe Merwede al actief
In 1954 is dit ook weer wel het geval. De eerste voetgangers hebben de risicovolle tocht over de rivier al gemaakt! Tussen de aaneengevroren schotsen bevinden zich nog open gedeelten! Mensen begeven zich op de schaats op de rivier. Hoe lang het deze keer allemaal zal duren? We moeten de komst van de ijsbrekers afwachten. Wanneer en waar de rivier zal worden opengebroken is nog maar de vraag. Er wordt gemeld dat de ijsbrekers op de Nieuwe Merwede al actief zijn. Ze zullen nog zo’n zeven kilometer van Werkendam verwijderd zijn. De Beneden-Merwede is ook al voor een deel ijsvrij gemaakt daar er voor Dordrecht schepen liggen in gevroren.

Het kan echter nog wel even duren voordat al het ijs in de Boven-Merwede zal zijn verwijderd. De gemeentelijke veerdienst heeft een voetpad over het ijs aangelegd naar Sleeuwijk. Binnenkort is de overtocht te voet te maken! De veerpont is uiteraard uit de vaart genomen.

Zware ijsbarrières in de Merwede
De ijsbrekers die in dienst van Rijkswaterstaat op de Nieuwe Merwede werken, hebben opnieuw een poging gedaan om Werkendam te bereiken en ditmaal zijn zij er na een zware strijd in geslaagd om dit kritieke punt te bereiken. ’s Morgens om 10.30 uur zijn ze reeds op zeven kilometer afstand van deze plaats; het punt waar zij twee dagen achtereen moesten terugkeren. De vloot is nu versterkt met de Spitsbergen en ook de zware Siberië is weer present, maar de Canada laat nog verstek gaan wegens averij. De zes zwaarste schepen rukken op naar Werkendam, gevolgd door twee ‘En Avants’ die de schollen kleiner maken. Drie ijsbrekers blijven achter bij de Moerdijkbrug, om daar het vastraken van de ijsvelden te voorkomen.

Geschiedenis-3004Het is de zwaarste dag geworden voor de ijsbrekervloot. Op het punt bij Werkendam, waar de drie rivieren samenkomen, blijkt zich aan de zuidzijde een zware ijsdam gevormd te hebben, die de helft van de rivier in beslag neemt en zich over een lengte van een kilometer uitstrekt. De acht ijsbrekers hebben drie uur moeten zwoegen om deze muur van ijs te doorbreken. Men was er wel op voorbereid, dat het ijs hier zware tegenstand zou bieden, maar dit had men niet verwacht! Het is nu nog onmogelijk door te stoten naar Gorinchem. Op de terugweg stuit de vloot op weer zwaar opnieuw vastzittend ijs bij de Kop van ’t Land en het duurt geruime tijd eer hier de weerstand is overwonnen. Pas om zeven uur vaart men de haven van Moerdijk binnen. De bemanningen hebben het zwaar te verduren gehad en zijn dan ook doodmoe.

Geschiedenis-3005IJsdammen
“Een van de grote angsten van de bewoners van het rivierengebied was de ijsgang in de rivieren tijdens vorstperioden. Zware ijsgang en kruiend ijs konden immers veel schade aan dijken en bruggen toebrengen. Nog gevaarlijker waren de ijsdammen van soms wel 10 meter hoog die de afvoer van het water blokkeerden. Hierdoor kon het water achter de dam dramatisch snel stijgen en moesten de bewoners, voor zover mogelijk, een goed heenkomen zoeken. Hoewel ze meestal niet volkomen waterdicht waren, liep al bij normale watertoevoer het water voor deze ijsdammen vaak zo hoog op dat de dijken overliepen en doorbraken. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw werd een start gemaakt om de loop en de bedding van de rivieren drastisch te reguleren en te verbeteren. Het graven van de rivier de Nieuwe Merwede is hiervan een mooi voorbeeld.”

Sliedrecht moet geduld  hebben
Er wordt in totaal met veertien schepen gewerkt op de Nieuwe Merwede, de Boven-Merwede en De Waal. Een ploeg van zes opereert stroomopwaarts en een groep van acht schepen zorgt er voor dat het ijs rustig naar zee kan worden afgevoerd. Het is daarom noodzakelijk, dat het ijs in de Beneden-Merwede, dus van Hardinxveld tot Dordrecht, blijft ‘zitten’. Er is bij Hardinxveld-Werkendam een mooie bocht in het ijs ontstaan, waarlangs het ijs van bovenaf wordt afgevoerd naar de Nieuwe Merwede. Als deze bocht er uit zou zijn, dan zal het ijs rechtdoor willen gaan en onherroepelijk vastlopen. Als men de Beneden-Merwede ook zou openbreken, zal er te veel ijs langs Dordrecht worden gevoerd. Een opeenhoping zou ontstaan, die zeer gevaarlijk zou zijn. Tevens zou er dan geen scheepvaart van Dordrecht naar Rotterdam meer mogelijk zijn. Willens en wetens laat men de Beneden-Merwede dicht zitten.

Geschiedenis-3006Hetzelfde liedje
De vorst is zo hevig, zo hardnekkig dat de ijsbrekers er in de Nieuwe Merwede enkele dagen over hebben moeten doen om deze ijsvrij te krijgen. Telkens als zij ’s morgens uit de haven van Moerdijk varen, is de rivier weer dichtgevroren en kan men opnieuw gaan breken. Zo wordt enige malen Werkendam bereikt, maar verder komt men niet. Het is dan al weer tegen donker geworden, zodat de thuishaven Moerdijk weer opgezocht wordt. En de volgende dag is het dan weer hetzelfde liedje. Maar eindelijk is men dan toch doorgestoten naar Gorinchem! Het is ’s morgens nog erg heiig en met een verrekijker is er in Gorinchem nog geen spoor van de ijsbrekers te bekennen. Deze kunnen toch niet zo heel ver weg zijn. ’s Middags is er enig leven in westelijke richting te bespeuren. Even later doemen de boten uit de nevel op. De ijsbrekers zijn in aantocht. Velen willen het breken van het ijs zien. Van grote afstand worden de vorderingen van de boten gevolgd. Vooruit, achteruit, stukje vooruit… Zwaar slaan de schroeven door het water, ijsbrokken kapot beukend. Grote ijsvelden raken los en drijven van de rest westwaarts weg. Als de schepen zich tegen de avond afmeren, gaat er een hoeraatje op onder de toeschouwers. De bemanning is blij dat de bestemming Gorkum is gehaald. Anders zouden ze weer helemaal terug moeten gaan naar Moerdijk. Tussen de genoemde plaatsen is namelijk geen haven te vinden met genoeg diepgang! De volgende dag, zondag, wordt het werk voortgezet. Richting Loevestein gaat het. De ijsvelden worden in  brokken gesneden. Er zit goede vaart in het wegstromende ijs. Men kan de verschillende voetpaden, nog bedekt met zand en afgezet met palen, richting Nieuwe Merwede langs zien drijven.

Geschiedenis-3007Einde schaatspret
In Sliedrecht kan men nog enige tijd op de rivier schaatsen, maar … het einde van de winterpret nadert. Donderdag 18 februari wordt, na een stremming van 18 dagen, door de ijsbrekers het ijs gebroken. Na vijftien minuten is er alweer vaart op de rivier mogelijk. De natuur kent toch onnavolgbare krachten! Eerst de storm en het alles vernielende water in 1953; een jaar later de koude die een altijd maar stromende rivier in een vaste greep weet te houden.
Artikel bewerkt door Bas Lissenburg (december 2010)

29 – Watersnood 1953

Het weerbericht voorspelt zaterdag 31 januari 1953 weinig goeds. Via de radio vernemen we het weerbericht van 18.00 uur: “Boven het noordelijke en westelijke deel van de Noordzee woedt een zware storm tussen noordwest en noord. Het stormveld breidt zich verder uit. Verwacht mag worden, dat de storm de gehele nacht zal voortduren en in verband hiermede werden vanmiddag om half zes de groepen Rotterdam, Willemstad en Bergen op Zoom gewaarschuwd voor gevaarlijk hoog water.” Om elf uur ’s avonds is het zover. Het waterpeil in de Merwede stijgt met de minuut. De buitendijks wonende mensen zijn op hun hoede. Heel Sliedrecht is in rep en roer.

Geschiedenis-3001
Het anders zo lieflijke ‘Klaaindiepie’, een boosdoener voor de bewoners van Wijk C tijdens de Watersnoodramp van 1953

Al omstreeks twaalf uur staat er water in de Kerkstraat en de Dijkstraat. Het Klein Diep is buiten de oevers getreden. Langs de gehele dijk is men buitendijks aan het ‘kisten’. Planken worden voor deuren en ramen aangebracht. De hamerslagen klinken door het hele dorp. Het is dé manier, die in de buitendijkse woningen al eeuwenlang wordt toegepast, om het water buiten te houden.

Geschiedenis-3002“In de buitendijkse stoepwoning, A 178, waar ik opgroeide, is het al niet anders. Mijn vader is bedreven in het ‘kisten’. Als hij zelf klaar is, wordt er nog bijgesprongen bij de buren. Het water komt echter steeds verder richting dijk. Tijd om binnen maatregelen te nemen. Het vloerkleed in de kamer verhuist naar de zolder. De haardkachel en het dressoir worden bovenop de tafel gestald. Andere meubel-stukken verhuizen via het laddertje in de keuken naar de zolder. Nog is alles droog in huis. Het water staat al op het stoepje voor de deur. Een tijdje later horen we het tegen de kistplank aanklotsen. De wind giert door de stoep. Een uur later nadert het water de dijk. Bij ons binnen luidt op dat moment de noodklok. Het water is via het raam en even daarna over de kistplank heen ons huis binnengedrongen. Het zeil wordt al als verloren beschouwd. Van het behang zal weinig overblijven … We hopen maar dat het hier bij zal blijven.”

Geschiedenis-3003Wellicht zijn de mensen in de polder, zoals in Wijngaarden, nog niet op de hoogte van wat er rond de dijken afspeelt. Tijd om de noodklok te luiden, mobiele telefoons zijn uiteraard nog onbekend. Om half vier ’s nachts begint het gelui van de torenklok van de Grote Kerk. De polderbewoners zijn gewaar-schuwd! De dijk bij Papendrecht is doorgebroken! In Sliedrecht is de toestand eveneens zorge-lijk. De dijk bij de Tolsteeg loopt gevaar. Velen sjouwen met zandzakken om een dijkdoorbraak te voorkomen. Gelukkig slaagt men hierin.

“Intussen zijn we naar de zolder verhuisd. Het water staat zo hoog in de benedenverdieping dat de kolenhaard in de keuken met de poten in het water staat. We hebben nog wel kunnen zien dat het water tot aan het randje van de dijk gestegen is. Van mijn vader hoor ik dat het springtij is! Het wordt – dat zal duidelijk zijn – een onrustige nacht. Van slapen komt niets. Achteraf vraag ik me wel eens af of mijn vader beseft heeft wat er met het oude huisje had kunnen gebeuren. De muren waren beslist niet zo solide. Ik denk hier wel eens aan terug als ik de ravages zie na een aardbeving ergens in de wereld …”
Geschiedenis-3004
Om zeven uur in de morgen luidt de torenklok opnieuw. Op de grens tussen Giessendam en Sliedrecht is de dijk doorgebroken! Met grote kracht stroomt het water al onder de ‘Witte Brug’ over de rijksweg de Sliedrechtse polder in. Deze wordt nu van twee kanten bedreigd.
Gelukkig begint rond acht uur het water in de rivier te zakken. Honderden koeien worden uit de Binnenwaard, uit hun warme stallen, naar hoger gelegen delen gedreven. Ook op de dijk in Sliedrecht loopt het vee, klaaglijk loeiend, onder begeleiding rond. De dieren worden in loodsen en schuren, zelfs in tuinen ondergebracht.

Geschiedenis-3005Naar een veilige plaats !
“Gelukkig begint het water in onze stoep te zakken. De kistplank gaat er uit en langzaam loopt het vieze water – we woonden nabij een kolenopslag – via de deur naar buiten. Wat een troep blijft er over in de kamer en de keuken. Op meer dan een meter hoogte is het behang drijfnat en donkergrijs gekleurd. Het zeil lijkt veel breder en langer te zijn en bobbelt aan alle kanten. Het huilen staat mijn moeder nader dan het lachen. Ik, als 11-jarige jongen, zie er de ernst niet zo van in. Integendeel, ik vind het allemaal reuze spannend. Vooral als ik hoor dat de dijk op de ‘Kaoi’ doorgebroken is. Gauw er heen, slapen kan later wel! Wat ik daar zie, zal ik nooit meer vergeten. Beseffen wat de gevolgen zijn, doe ik niet echt. Het ergste vind ik nog wel dat een deel van ons voetbalveldje weggespoeld is.”

Geschiedenis-3006Zondag 1 februari 1953 wordt er in niet één kerk een dienst gehouden. Verbijsterd luistert men naar de radio. Het besef van een nationale ramp dringt tot de mensen door. De toen nog kleine binnendijkse uitbreiding komt langzaam maar zeker onder water te staan en de bewoners moeten uit hun woningen vertrekken. Dit lot treft ook de bewoners van de vele stoepen die Sliedrecht in deze tijd nog kent. De begraafplaats wordt onbereik-baar. Op een open terrein aan de Merwesingel wordt een noodbegraaf-plaats ingericht. Sliedrecht telt in 1953 het aantal van 16335 inwoners. Hiervan zijn er 6161, een kleine 40%, binnen Sliedrecht bij familie, vrienden of kennissen ondergebracht. Bovendien worden ook nog eens 1100 personen van buiten Sliedrecht in ons dorp opgenomen. Helaas verliest een 86-jarige alleenwonende vrouw, L.Vogel-Kraaijeveld, in Wijk C het leven als zij bij het vluchten voor het water de zolder tracht te bereiken, maar van de trap valt. Als men haar later aantreft, komt de hulp te laat!
Geschiedenis-3007Geschiedenis-3008
In de polder verdrinkt helaas veel vee. De kadavers zijn maar moeizaam te verwijderen. De dode dieren worden naar de rijksweg overgebracht en vervolgens afgevoerd naar een destructiebedrijf.

Geschiedenis-3009Tijdelijk rijden er geen treinen meer. Dit komt doordat de spoorbaan tussen het Wantij en Baanhoek ernstig beschadigd is. De verbinding in de richting Gorinchem is volledig onmogelijk.

Het station Sliedrecht ligt te midden van een enorme waterplas.
Na de versterking van het baanlichaam kan de tijdelijke verbinding Baanhoek – Dordrecht worden ingesteld. Even wordt de oude halte Baanhoek weer in gebruik genomen. Op 19 februari kan de gehele spoordienst echter weer hervat worden.

“Mijn oma woont binnendijks. Als bij ons het water verdwenen is en de boel zo goed en kwaad als mogelijk opgeruimd is, komt in haar tuin het water juist opzetten. Langzaamaan zie ik het achterste deel van haar tuin vol lopen. Met een stok kras ik strepen op het tuinpad. Vol spanning ga ik elke morgen, middag en avond kijken hoeveel water erbij gekomen is. Ja, ik moet wel in de gaten houden dat mijn konijnen niet kunnen verdrinken. Weet ik veel hoe hoog dat het water zou komen? Nou ja, ik heb toch mooi de hele dag de tijd. Maandag nog even naar school geweest, maar gelijk weer naar huis. De school had ook last van het water! Dat vinden we niet erg. Een extra vakantie noemen we het. In de oude gepotdekselde schuur van mijn oma, waar normaal alleen maar wat oude rommel te vinden is, staan nu warempel een paar koeien. Best leuk eigenlijk allemaal …”

Geschiedenis-3010Herstel
Al op zondagavond 1 februari is het gat in de dijk bij de Kaoi dicht. In Papendrecht duurt dat heel wat langer. Pas op 5 februari 1953 lukt het daar om het veel grotere dijkgat te sluiten. Met veel pompen wordt het water afgemalen. Ongeveer 1800 huizen hebben in het water gestaan en 1521 stuks vee hebben in Sliedrecht onderkomen gevonden. Hulpacties komen op gang. Het zelf door de ramp getroffen Sliedrecht brengt 125.000,00 gulden op bij de inzameling voor het rampenfonds. Zodra mogelijk vertrekken de baggeraars naar het zwaar geteisterde rampgebied in Zuidwest-Nederland. De baggermaatschappijen beginnen met hun nieuwste werktuigen aan het sluiten van de dijkgaten. Dit is een nog moeilijker karwei dan het dichten van de dijken op Walcheren in 1946. Boskalis werkt o.a. aan de dijkdichting bij Kruiningen op Zuid-Beveland. Volker werkt o.a. aan het dijkherstel bij Schelphoek op Schouwen.

Geschiedenis-3011“Kom ik op een morgen de waterstand weer ‘opmeten’ en zie dat de watermassa bedekt is met een ijslaagje. Nou dat kan een mooie ijsbaan worden, denk je dan. Dat wordt het inderdaad, maar schaatsen is er niet bij! De politie kijkt er streng op toe dat er geen personen met minder goede bedoelingen bij de leegstaande huizen komen. Zodoende ook voor ons jongens verboden terrein! Met de koeien gaat het prima, de rest van de schuur is intussen gevuld met hooi en stro. De waterhoogte zie ik teruglopen. De dijken zijn weer dicht hoor ik verluiden. Nog steeds geen school. De kachel van de centrale verwarming heeft in het water gestaan en is nu kapot gevroren. Met nog een paar jongens moet ik me soms melden bij de bovenmeester om wat huiswerk op te halen. Geen probleem, toch tijd zat! Natuurlijk wagen we ons wel op verboden terrein. Dat geeft wat spanning. Leuk is het vlotje varen op de losgespoelde bruggetjes over de sloten waarover de boer normaal met paard en wagen van en naar zijn weiland rijdt. Dat je daarbij wel eens een nat pak haalt, als je net boven een sloot zinkt, neem je maar op de koop toe. Al met al was de tijd van de watersnoodramp voor ons toch ook wel een spannende belevenis. O ja, voor we vanuit de 6e klas op 1 april naar een nieuwe school gegaan zijn, hebben we nog een paar gewone schoolweken meegemaakt…”

Bron: De Tijd van Toen … Van Ir. W. Bos.
Cursieve teksten: Jeugdherinneringen van Bas Lissenburg.
Geheel bewerkt door Bas Lissenburg.

28 – Wederopbouw

Geschiedenis-2801Om na afloop van de Tweede Wereldoorlog zo spoedig mogelijk aan de slag te kunnen gaan met de wederopbouw van ons land wordt het in de Biesbosch verborgen baggermaterieel van Volker, Boskalis, de H.A.M. enz. naar de scheepswerven in Sliedrecht gebracht.
Met het opgekalefaterde materieel trekt men in 1945 onder andere naar het door een dijkbreuk getroffen Walcheren, een groot karwei voor de Sliedrechtse baggeraars. Pas in september 1946 zal de klus geklaard zijn. Als feestuiting wordt in de zaal ‘Schuttershof’ te Middelburg tijdens de afscheidsavond door de baggeraars een revue opgevoerd.

1945:
Dijk Westkapelle juist gesloten. De vuurtoren staat nog. De nieuwe dijk is nog maar een mager gevalletje. De oude dijk lag ongeveer aan de linkerrand van de foto. Het meer op de achtergrond is het overstroomde land.
Geschiedenis-2802Nederland gaat na de wereldbrand aan de ‘vooruitgang’ werken. Sliedrechtse baggeraars laten zich niet onbetuigd. Volker gaat aan de slag in Rotterdam. Boskalis heeft een groot aandeel in de uitbreiding van de hoofdstad. Vanuit o.a. de Sloterplas wordt zand opgespoten naar de terrei-nen van de nieuw te bouwen ’tuinsteden’ Slotermeer, Sloter-vaart, Osdorp, enz.

Schaars
In het eigen dorp begint de zoektocht naar de eerder tijdens de oorlog in de bodem verstopte spullen. Veel metalen voorwerpen zijn door zuren behoorlijk aangetast. Ingemetselde voorwerpen in de woningen of onder de vloeren komen wel goed weer te voorschijn. Ook aan diverse Sliedrechtse woningen is heel wat te herstellen. De scholen beginnen weer met de lessen, maar in de winter tijdens de vorst worden de kolen gespaard en blijven de scholen gesloten. Dit niet tegen de zin van de leerlingen! Scholen hadden overigens direct na de oorlog gebrek aan allerlei middelen, zoals speelgoed op de bewaarschool en papier op de lagere school. Levensmiddelen zijn nogal schaars en vaak alleen verkrijgbaar met daarvoor bestemde bonnen.

Geschiedenis-2803Vooruitgang
Vanaf 1947 worden de emmerbaggermolens vrijwel allemaal dieselelektrisch aangedreven. Op het gebied van de accommodatie voor de bemanning wordt na de oorlogsjaren grote vooruitgang geboekt! Wastafels met stromend water, douchecellen en kombuizen met stromend warm en koud water doen hun intrede aan boord. Veel zorg is tevens besteed aan de verwarming, de ventilatie en de isolatie.

Geschiedenis-2804In 1948 wordt herdacht dat het gemeentehuis aan het Dr. Langeveld-plein 25 jaar geleden in gebruik werd genomen.

Ter gelegenheid hiervan worden door de gezamenlijke Sliedrechtse baggermaatschappijen drie gebrand-schilderde ramen voor de trouwzaal aangeboden. Hierop zijn de diverse werkzaamheden van de baggeraars te zien. Naast de voordeur worden enige lantaarns geplaatst.

Geschiedenis-2805Kerk
In hetzelfde jaar vindt een heuglijke gebeurtenis voor de Rooms Katholieke bewoners van ons dorp plaats.
Nabij het viaduct van de rijksweg over de Stationsweg wordt een nieuwe stenen kerk gebouwd.
Deze vervangt het oude houten gebouw waarin tot nu toe de diensten worden gehouden.
Binnen een tijdsbestek van nog geen half jaar staat het gebouw er!

Geschiedenis-2806Einde veer
Per 1 januari komt er een eind aan het laatste van de vijf Sliedrechtse stoomveren. Op Den Hoek waren er in de gloriejaren twee Bovenveren. Een voor de FopSmitboten en een voor de stoomboot die op Heusden voer. Het derde was bij het Middelveer, het vierde nabij hotel-restaurant Bellevue en de vijfde in de rij was het Benedenveer te Baanhoek.
Het laatste veer dat opgeheven wordt, is dat van de Heusdense Boot. De veervrouw, Huibertje de Groot, van het ‘Heusische Veer’, nabij de gasfabriek wordt eervol ontslagen.

Geschiedenis-2807Koninklijk bezoek
Prins Bernhard brengt op 14 juli 1949 per auto een bezoek aan Sliedrecht. Op een toen nog onbebouwd gedeelte van de Merwesingel, ter hoogte van de huidige Piet Heinstraat, decoreert de Prins de helden en heldinnen van de verzetsstrijd. Mensen uit deze omgeving die nauw betrokken geweest zijn de bij de Biesboschcrossings.
Eenenzestig verzetsstrijders worden onderscheiden, waaronder acht personen uit Sliedrecht. Dit zijn J. de Landgraaf, J. Bakker, J. Visser, J. Meijer, D. H .van Gool, C. L. Bolijn, P. van Dam en A. Kunst.

Bijna een jaar daarvoor, op 30 augustus 1948, is Jan de Landgraaf (1921- 1979) uit Sliedrecht door Koningin Juliana onderscheiden met de Militaire Willemsorde vierde klas. Op de Sonsbeekheide te Arnhem wordt hem dit ereteken op 7 oktober 1948 door H.M. persoonlijk opgespeld tijdens dezelfde plechtigheid waarbij Prinses Wilhelmina gedecoreerd wordt met de Militaire Willemsorde eerste klas. Dertig keer heeft De Landgraaf met zijn kano de achttien kilometer lange Crossline bevaren. In samenwerking met anderen heeft hij als ondercommandant in de Biesbosch kleine groepen zwaar bewapende Duitsers overvallen, opgeborgen en streng bewaakt.

Rode Kruis
Juli 1950 kan de vereniging Het Nederlandsche Roode Kruis, afdeling Sliedrecht, de bouw van een eigen verenigingsgebouw aan het Burgemeester Drijberplein laten aanbesteden. Het werk wordt gegund aan de laagste inschrijver de firma P. van Houwelingen te Sliedrecht. Het ontwerp is van architect G. de Kluiver van het architectenbureau Groeneveld en De Kluiver te Sliedrecht. De officiële opening vindt plaats op zaterdag 17 maart 1951 in tegenwoordigheid van burgemeester Winkler, de wethouders, de gemeentesecretaris De Haas van Dorsser en een afvaardiging van het hoofdbestuur van het Rode Kruis. De openingshandeling – het hijsen van de Rode Kruisvlag wordt verricht door de kleinzoon (Dirk Zijp) van de in 1950overleden oprichter van de afdeling Sliedrecht, Dokter D. Zijp. Om de exploitatie van het gebouw rond te krijgen, moet er wel een verhuur plaatsvinden. L. de Jong krijgt het toezicht op het gebouw.

Geschiedenis-2808Weer hoog bezoek
Tijdens het streekbezoek aan de Alblasserwaard brengen Koningin Juliana en de Prins op 28 juli 1951een bezoek aan Sliedrecht. Zij bezoeken eerst het Hervormd Rusthuis aan de Stationsweg, waarna men naar het raadhuis vertrekt. Tegenover burgemeester Winkler uit H.M. haar bewondering voor het fraaie gebouw. Binnen bewonderen de Koninklijke gasten de gebrandschilderde ramen en luisteren zij naar een uiteenzetting over de baggerij door Adriaan Volker II. Met de Piet Hein – aan boord de Prinsessen Beatrix en Irene – vertrekt het Koninklijk Paar en hun gezelschap vanuit de Sliedrechtse haven. Het jacht vaart onder de enthousiaste toejuichingen van een duizendkoppige menigte langs het baggermaterieel naar het open water van de Merwede.

Geschiedenis-2809Kerktoren op instorten
In 1952 wordt Sliedrecht opgeschrikt door een schokkende gebeurtenis. In april wordt een ernstige bouwvalligheid geconstateerd van de eeuwenoude toren van de Grote Kerk. De godsdienstoefeningen moeten worden gestaakt. Er wordt dankbaar gebruik gemaakt van de gastvrijheid in de Gereformeerde Kerk in de Oranjestraat. Het zware verkeer wordt niet meer bij de toren toegelaten, het werd omgeleid via de Havenstraat en de Westerbrug.
Er wordt een speciale gemeenteraads-zitting belegd, omdat de toren in tegenstelling tot de kerk, gemeente-eigendom is. Men besluit tot restauratie van het historische bouwwerk. De kosten worden op f 60.000,- begroot.
Het oude schooltje – sinds lang gymzaal, kapperszaak en vergaderlokaal worden in overleg met het kerkbestuur afgebroken. Zo krijgt men meer ruimte in het centrum voor het toenemende verkeer. De voet van de toren wordt met een betonnen mantel verzwaard. Veel zeer oude stenen worden vervangen.

Geschiedenis-2810Bij de werkzaamheden worden twee sarcofagen gevonden. De zich daarin bevindende geraamten worden gedateerd uit de tijd van de Noormannen. De geheel gave sarcofaag gaat naar een museum in Leiden, de andere – beschadigde – behoudt de gemeente. Later is deze samen met de gevelsteen van het schooltje naar het Sliedrechts Museum verhuisd. Tijdens de restauratie worden nog meer menselijke resten gevonden.

In de torenkamer wordt de daar van oudsher aanwezige nor gesloopt. Hij was al zo’n 100 jaar niet meer in gebruik. Immers vanaf 1853 is een kerker onder het raadhuis in de Kerkbuurt in gebruik. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt een nieuw gebouw voor het kerkbestuur achter de kerk te bouwen. Zoals in vroeger eeuwen het geval geweest was, wordt onder in de toren weer de toegangsdeur naar de toren zichtbaar. De consistoriekamer wordt iets ingekort en van een nieuwe gevel voorzien. Een paar banken geven voortaan de mogelijkheid, rustig gezeten onder de oude toren, het komen en gaan in Sliedrechts centrum te bekijken. Hierbij zullen zeker heel wat herinneringen aan vroeger worden opgehaald. Bij de ingangen van de kerk worden de klompenhokken verwijderd. De gevelstenen met het jaartal 1763 (herbouw van de kerk) komen bij de werkzaamheden weer tevoorschijn.

Groene Kruisziekenhuis
Geschiedenis-2811Geschiedenis-2812In 1952 doet de leuze ‘Voor het nieuwe huis van het Groene Kruis’ in Sliedrecht in kranten en folders de ronde. Met deze kreet wordt een actie onder de bevolking gevoerd, die rond f 60.000,- opbrengt. Het gemeentebestuur verstrekt de garanties voor de financiering van de bouwkosten voor een gemoderniseerd ziekenhuis. Op 12 november 1952 legt mevrouw A.K. Volker-Schuytemaker de eerste steen voor een nieuw te bouwen gedeelte. Zij doet dit met de woorden: ‘Ik wens, dat dit huis zal worden een huis van heul en heil en heelkunde in de hoogste zin van het woord’. Medio 1954 wordt de nieuwbouw van het ‘Groene Kruisziekenhuis’ in gebruik genomen. Veel strubbelingen zorgen er voor dat eerst op 7 november 1955 sprake is van een Sliedrechts gemeenteziekenhuis.

Geschiedenis-2813Brandweerkazerne
In 1951 zijn er plannen om een brandweerkazerne achter school 3, op de hoek Oranjestraat – Middeldiepstraat, te maken. Wegens financierings-moeilijkheden wordt de bouw evenwel uitgesteld. Men moet zich blijven behelpen met de houten brandweergarage achter de school. Het drogen van de slangen blijft ook een probleem. Gelukkig kan men soms gebruik maken van de nieuwe droogtoren in Papendrecht, terwijl men overweegt de warmte van het badhuis aan de Middeldiepstraat te benutten.

Voorjaar 1954 legt brandweercommandant G. G. Lanser wegens drukke werkzaamheden het commando neer.
De plaatsvervangende commandant A. Baars Azn. wordt tot zijn opvolger gekozen. Inmiddels is de bouw van een brandweerkazerne met droogtoren en bovenwoningen toch begonnen.

Geschiedenis-2814Middeldiep
Het gebouw verrijst aan het einde van het Middeldiep, dat daardoor al weer een stukje wordt ingekort. De toren is binnenwerks twee bij twee meter en voorzien van stijgijzers, bordessen en jukken. Het ontwerp is van architect Jac. C. van den Hout uit Sliedrecht. Het gebouw bestaat uit een garage met boxen, een werkplaats, een magazijn, een wachtlokaal en een garderobe, waarboven twee woningen voor de chauffeurs van de autospuiten. Voor het snelle uitrukken vindt men het van belang dat de chauffeurs zo dicht mogelijk bij de bergplaats van de spuiten wonen. De kazerne wordt boven de reinwaterkelder gebouwd. Er voor komt een plein, dat gelegenheid biedt met het materieel te oefenen. De ligging in het centrum is uitermate gunstig, ook dichtbij de haven en de bedrijven aan de Industrieweg. Sinds de oprichting van het korps is altijd dankbaar gebruik gemaakt van het open water in het centrum van de gemeente zoals het Kleine Diep, en vele gantels. In verband met de demping van het Kleine Diep moet wel naar andere waterwinplaatsen worden gezocht.

Bron:
De Tijd van Toen van Ir. W. Bos
Sliedrecht in oorlogstijd van J. A. Batenburg

Bewerkt door Bas Lissenburg

27 – Oorlogswinter 1944

Geschiedenis-2701De geallieerde troepen landen op 6 juni 1944 in Normandië. Een enkeling in Sliedrecht weet via Radio Oranje het verheugende nieuws op te vangen. Geallieerde legers bevrijden in september 1944 Noord-Brabant. ‘Dolle Dinsdag’ breekt aan. Men rekent zich al bevrijd van het Duitse juk. Ondanks de gunstige berichten blijft Sliedrecht in bezet gebied liggen. De bevrijding is nog ver weg. De Biesbosch vormt de scheiding tussen het door de Duitsers bezette gebied en de bevrijders. Daden van verzet blijven, mede door een oproep van Radio Oranje, niet uit. In oktober 1944 wordt er springstof op de spoorlijn gevonden. Als represaille moeten mannelijke inwoners tot de leeftijd van 60 jaar, die in de dorpen langs de spoorlijn wonen, in ploegendienst dag en nacht wachtlopen om de spoorlijn te bewaken.

Geschiedenis-2702Bombardement
Zondag 15 oktober 1944 gaan de sirenes weer eens af. Geallieerde jagers zijn begonnen aan een aanval op een trein. Deze rijdt, met paarden, militairen en oorlogsmaterieel, aan Sliedrecht voorbij. De trein wordt vol onder vuur genomen. De locomotief komt tot stilstand bij het perron, de goederenwagons staan tot voorbij het Stationsplein. ’s Middags volgt nog een bombardement. Niet alleen het station, maar ook de omgeving daarvan wordt getroffen. Op de laatste twee woningen van de Stationsweg vallen bommen. Mannen van het Rode Kruis zetten zich met leeuwenmoed in om slachtoffers te redden. Voor de heer Jongsma komt de hulp te laat. Als hij onder het gevallen puin vandaan gehaald wordt, is hij al overleden.

Geschiedenis-2703Van oktober 1944 tot Kerstmis 1944 worden er bij voortduring schoten gehoord. Gebieden ten zuiden van ons dorp, zoals De Biesbosch en Het Eiland van Dordt krijgen het zwaar te verduren. Een goed teken vormen de eindeloze rijen Duitsers die zich met hun resterende bezittingen, geladen op paard en wagen terugtrekken. Echter overal worden inwoners gedwongen tot inkwartiering van Duitse soldaten.
De scholen liggen stil. Ook in deze gebouwen verblijven veel Duitse soldaten. Het Duitse leger kan van alles gebruiken. Fietsen, paarden, dekens, bedden, enz. worden gevorderd.

Koud
Zeer koude wintermaanden breken aan. Bij Keizersveer wordt door de Duitsers de brug opgeblazen om de opmars van de geallieerden te stuiten. De rookwolken zijn vanuit Sliedrecht te zien. Twee weken later valt de elektriciteit uit en de gasvoorziening stagneert door gebrek aan kolen. Sliedrecht moet zich behelpen met kaarsen, olie- of carbidlampen. De voedselnood is hoog. Op 28 december 1944 wordt ook een centrale keuken geopend. Aan de bevolking wordt tegen inlevering van voedselbonnen een maaltijd verstrekt. Door gebrek aan kolen varen de veerponten naar Dordrecht niet meer. Alleen per roeiboot is de stad nog bereikbaar. Een nijpend probleem voor patiënten en bezoekers van de ziekenhuizen!

Geschiedenis-2704De voedselsituatie wordt kritiek, het broodrantsoen wordt tot 500 gram per week verlaagd. De kolen raken op, ook in Sliedrecht worden nood-gedwongen veel bomen omgezaagd en gebruikt als brandhout in de kachel. In februari 1945 komen zelfs de suikerbieten op de bon! Op 23 april 1945 sluit de gaarkeuken door gebrek aan grondstoffen. De waterleiding werkt nog maar op halve kracht. Hier en daar worden pompen aangesloten op het grondwater.

Toch weet men dat het einde van de oorlog nabij is. Duitse VI en V2 raketten vliegen weliswaar laag over, maar het zijn de laatste Duitse troeven in een verloren oorlog. Dagelijks is men dan ook bang, dat in Sliedrecht een ‘misser’ zal ontploffen.

Geschiedenis-2705Op Nieuwjaarsdag is het mooi vriezend weer. Plotseling verschijnen twee Britse vliegtuigen type ‘Hawker Typhoon’ aan de heldere hemel. De aanval is gericht op schepen die liggen in een gantel naast de Molenstraat. De bommen op de gantel missen hun doel en richten schade aan bij de woningen Molenstraat 17 en 19. De bommen gevallen op de Molenstraat hebben ook slachtoffers gemaakt. In de Molenstraat wordt het gezin Kazen getroffen. Vader Jacob, moeder Pietje, grootvader Teunis en grootmoeder Jannigje komen om het leven. Ook het buurjongetje Maarten Ruis vindt de dood. In de middag volgt nog een aanval gericht op de omgeving van de haven. Daar worden een baggermolen en twee laadbakken geraakt. Op de baggermolen staat Gerrit A. Teeuwe te vissen.
Een bomscherf treft hem dodelijk. De 15-jarige Jan Wisselink, die in de haven staat te vissen, wordt eveneens getroffen en ook hij overlijdt.

Vanuit een Brits toestel valt een bom op garage Kramer in de Oranjestraat. De naast de garage gelegen kleuterschool wordt ook getroffen. Gelukkig is Nieuwjaarsdag een vrije dag voor de scholen zodat er geen kinderlevens te betreuren zijn. In het woonhuis van de garage laat echter mevrouw Kramer-Leeuwestein het leven.

Geschiedenis-2706Spoorbrug opgeblazen
Doordat er geen treinen meer rijden en de spoorbrug zodoende haar functie heeft verloren, blazen de Duitsers de spoorbrug op. Dit om de opmars van de Geallieerden te stuiten. De overspanning van de brug is grondig vernield. Alleen de middelste boog blijft staan om de doorvaart mogelijk te houden. Dit in verband met de toevoer van voorraden.

In de Biesbosch
In de Biesbosch gebeurt intussen ook het een en ander. Dit gebied tussen bevrijd en bezet Nederland kent veel onderduikers. De daar wonende landbouwers en veehouders vormen een zeer welkome steun. Geschiedenis-2707De K. P. (Knok Ploeg) Sliedrecht, een ondergrondse verzetsorganisatie, vindt in het waterrijke gebied een onderkomen. De Knokploeg heeft het vooral gemunt op Duitsers die in de Biesbosch verdwaald of gedeserteerd zijn. Deze worden gevangen genomen en aan de Geallieerden uitgeleverd. K.P – leden zijn vaak zelf onderduikers. Onderduikers die uiteraard van voedsel moeten worden voorzien. November 1944 komen er echter nieuwe bonkaarten in omloop. Voedsel is alleen op de bonnen te krijgen. Om aan de gewenste bonnen te komen besluit men een distributiekantoor te overvallen. Het Sliedrechtse post0kantoor wordt als doelwit gekozen. Daar worden veel bonkaarten buit gemaakt. Daarvan worden er 11.600 naar de Biesbosch gebracht.

Verzetsgroep Albrecht
Naast de Knokploeg is er de Crossploeg. Mensen die in de nachtelijke uren in de Biesbosch op verkenning uitgaan. Later krijgen ze de taak om verbindingen te onderhouden tussen de Geallieerden en het bezette gebied. Hiermee worden tientallen door de Duitsers gezochte personen gered. Vanuit de Crossploeg wordt de verzetsgroep Albrecht gevormd. Via een zender wordt de nodige informatie aan het geallieerde leger doorgegeven. Op een oude stencilmachine worden vele blaadjes afgedraaid. Onder de bevolking van Sliedrecht en omstreken worden de geschriften verspreid door koeriers.
De bevolking weet zodoende hoe de strijd zich verder afspeelt.

Vooral bekend is de crossline van Sliedrecht door de Biesbosch naar bevrijde plaatsen als Drimmelen en Lage Zwaluwe. Langs deze weg kunnen geallieerde piloten, die hun vliegtuig boven Nederland hebben moeten verlaten, ontsnappen. Ook wordt een verbinding onderhouden tussen de B(innenlandse) S(trijdkrachten) en hun hoofdkwartier in Brabant en met de Geallieerden. Een leeuwenaandeel in de vele crossings neemt de Sliedrechtenaar Jan de Landgraaf voor zijn rekening. De Sliedrechtse verzetsstrijder J. Bakker, medewerker van de verzetsgroep Albrecht, werkende onder de schuilnaam Alblas, stippelt de route uit. De centrale figuur voor de crossers in Sliedrecht wordt D. H . van Gool. Hij regelt de tochten door de Biesbosch en is het contactadres voor de crossers.

Geschiedenis-2708Voor de eerste maal vindt een crossing over de Sliedrechtse route plaats op 10 januari 1945. De knecht op de Helsluis is hierbij een prima en betrouwbare hulp. Het crossen is een zeer gevaarlijke onderneming. Denk maar aan de patrouillerende Duitse stormboten. Een overtocht kan alleen bij een bewolkte hemel gemaakt worden. Verder speelt het getijde een rol. Met eb gaat men van huis en met vloed dient men terug te keren naar de woonplaats. Zoveel mogelijk van de stroom gebruik maken en zo weinig mogelijk lawaai maken bij het roeien is het credo. De vraag om mensen naar het zuiden over te zetten groeit met de dag. Naar belangrijkheid wordt gekeken bij voldoen van de aanvragen.

Geschiedenis-2709Molendijk 16
Bertus van Gool woont in het fraaie herenhuis op Molendijk 16. Deze woning zal later nog drie jaren als baggermuseum dienen. Tijdens de oorlog is het een belangrijk doorgangspunt. Het dient als het eindpunt van de koerierslijn over land en als het beginpunt van de crossline over water. In een verborgen schuilplaats onder het huis bevinden zich de eerder genoemde zender, een radio, een berichtenarchief en een voorraad wapens. Een andere bekende Sliedrechtenaar in het verzet is Jan Jasper Volker (bekend als Zwarte Jan). Op 5 mei 1945, de dag van de bevrijding, vindt de laatste crossing plaats. ’s Avonds op 4 mei is de melding van de overgave van de Duitse troepen bekend geworden.

Een plaatselijk nieuwsblad beschrijft die gebeurtenis als volgt:
‘Wij waren door dit overweldigend nieuws beduusd. Holland vrij! Verlost van tirannen! Het nieuws verspreidde zich die avond als een lopend vuurtje door onze gemeente. Het oranje werd voor den dag gehaald. Zingende mensen trokken al spoedig voorbij. En uit het raam kijkende zagen we de vreugdelichtkogels aan het front in het zuiden ontbranden.
Die avond werd nog hier en daar het zo geliefde rood wit en blauw uitgestoken. Verlossing! Uit Meijers muziekhandel (nu staat er de Geschiedenis-27010Zoutstoep flat) klonk het Wilhelmus!’ Echter de Duitse soldaten blijven nog in Sliedrecht. Waarschuwingen gaan uit om maar vooral niet te provoceren. Er zijn Duitsers die dreigen handgranaten door de ramen te werpen. Pas enkele dagen later komen de eerste geallieerde militairen in Sliedrecht. Grotere plaatsen verdienen de voorkeur om de Duitse soldaten te dwingen de omgeving te verlaten. Groot is de vreugde als ook hier de laatste Duitser afgemarcheerd is. Een zee van vlaggen en klokgelui begeleidt de Duitsers die te voet of met paard en wagen worden afgevoerd. Voorlopig nemen de Binnenlandse Strijdkrachten het heft in handen. Landverraders onder de dorpsgenoten worden opgepakt. In de roes van de bevrijding worden daarbij soms wel enige fouten gemaakt.

Op 20 november 1945 gaat de zaak van S. H. den Hartog weer open. Dochter Ro den Hartog heeft als onderduikster in Amsterdam de oorlog overleefd. Zij zet de zaak van haar vader voort. Voor de synagoge op de Kaai is voorlopig geen toekomst meer. Het leeggeroofde gebouwtje wordt een opslagplaats. Burgemeester Ir. H. Popping is weer terug in functie. Er ontstaat na de oorlog al snel een discussie rondom zijn persoon. In 1946 treedt de burgemeester af. Hij vertrekt uit Sliedrecht en overlijdt op hoge leeftijd op de Veluwe. De nieuwe burgemeester is J. H. Winkler. Hij wordt op 16 maart 1947 geïnstalleerd.

Bronnen:
“De Tijd van Toen” van Ir. W. Bos Jzn.
“Sliedrecht in Oorlogstijd” van J. A. Batenburg

26 – Oorlogsjaren

Na het bombardement met grote gevolgen in juli 1940 in de omgeving van de Prins Hendrikstraat (zie vorige uitgave) wordt de draad weer opgenomen. Op 25 oktober 1940 vallen er echter opnieuw bommen. Deze keer in de omgeving van de spoorbrug. De maatregelen, ingesteld door de bezetter, worden aangescherpt. Metalen voorwerpen moeten worden ingeleverd. Metaal was belangrijk voor de oorlogsindustrie! Slechts weinigen volgen het bevel op. Veel dingen worden op allerlei verborgen plaatsen in de grond verstopt. Zwarthandelaren zullen streng gestraft worden.
Geschiedenis-2601Geschiedenis-2602
Zelfs de postduiven moeten het ontgelden. Zij zouden immers ingezet kunnen worden bij het overbrengen van berichten. Mannen worden opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Straten met namen van het koninklijk huis worden omgedoopt. De Wilhelminastraat heet voortaan Noordsingel, de Julianastraat wordt getooid met het bordje Langstraat. Op de muur van de Julianaschool in de Merwestraat wordt de schoolnaam met planken uit het zicht gehouden. De school gaat in de oorlogsjaren door het leven als ‘De Planken School’,
Vanaf 2 juli 1940 worden er maatregelen tegen Joden en andere niet door de bezetter gewenste groepen ingesteld. Met de regelmaat van de klok worden de verordeningen aangescherpt. Een jaar later worden de eerste Joden naar het vernietigingskamp Auschwitch op transport gesteld…
Het leven in Sliedrecht gaat verder en de dagelijkse beslommeringen worden weer ter hand genomen. In de zomer van 1942 wordt men weer eens met de neus hard op de feiten gedrukt: Men leeft in een bezet land. Veel wordt er gemord t.a.v de onsympathieke maatregelen. De Duitsers voelen dit aan en nemen uit voorzorg een groot aantal Nederlanders – om verzetsactiviteiten te voorkomen – in gijzeling. Hieronder twee Sliedrechters.

Geschiedenis-2603Deportatie van Joden
Het gezin Kleinkramer, wonend aan de Merwesingel, wordt na een mislukte ontsnappingspoging naar de Biesbosch, door de Sliedrechtse politie huisarrest opgelegd en na enige dagen, op verzoek van de S.D., op het bureau in Rotterdam afgeleverd. Vanuit Rotterdam wordt de familie vervolgens naar Westerbork overgebracht. In Poolse vernietigingskampen wordt het gehele gezin vergast.
Hetzelfde lot ondergaat de Joodse familie Den Hartog. Het raadslid S. H. den Hartog is de bekendste joodse inwoner van Sliedrecht.
In 1874 is hij een textielwinkel begonnen. Sinds 1910 heeft hij een zaak nabij de Boslaan (tot voor kort bewoond door kapper Noorland).
Hij is voorzitter van de Sliedrechtse Middenstandsvereniging, bestuurslid van de uiteraard verboden Oranjevereniging, medeoprichter van ‘ziekenhuishulp’.
Geschiedenis-2604Den Hartog gelooft niet, dat de Duitse vijand uit is op de vernietiging van de joden. Hij krijgt het aanbod om met zijn familie onder te duiken in Den Haag. Den Hartog gaat hier niet op in. Hij wil andere mensen niet in gevaar brengen. Als hij en zijn gezin gedeporteerd zullen worden, dan zouden ze na de oorlog wel weer terugkomen in Sliedrecht, het dorp waar hij geboren is en ook zal sterven. Het is helaas anders verlopen. De gehele familie wordt op één dochter na, die elders woont, opgehaald. Ze zullen geen van allen ooit meer terug komen.

Geschiedenis-2605Treinongeluk
In de avond van vrijdag 27 november 1942 rijdt een trein met hoofdzakelijk grondwerkers, die voor de Heidemaatschappij in Gorinchem werken, vanuit Gorinchem richting Dordrecht. Op het station van Sliedrecht staat de stoptrein naar Dordt te wachten. Kennelijk staat de wissel verkeerd. De trein komt terecht op het verkeerde perron en knalt op de stilstaande trein. Een enorme klap, gevolgd door een vuurgloed in het donker van het geheel verduisterde Sliedrecht, waarschuwt de bevolking dat er bij het station iets vreselijks gebeurd moet zijn. De stoomlocomotief heeft zich in de houten wagons geboord. Eén vliegt er direct in brand. Zware rookwolken verspreiden zich boven het station. De locomotief schuift nog zeker honderd meter door, loopt uit de rails en kantelt.

Geschiedenis-2606Toevallig zijn twee E.H.B.O.-helpers ooggetuige. Zij kunnen alarm slaan en de eerste hulp verlenen. Hierna komen algauw meer Rode Kruis lieden en de brandweer opdagen. De tweede klas wachtkamer en de woning van de stationschef worden als opvang voor de 18 doden en de 60 gewonden gebruikt Door de Duitsers wordt intussen de gehele omgeving afgezet.
De luchtbeschermingsdienst brengt de gewonden naar een veilige plaats. Het Sliedrechtse Groene Kruis ziekenhuis heeft echter maar 15 bedden. De gymnastiekzaal (C12) in de Kerkbuurt wordt ingericht als noodhospitaal.
De brand wordt niet geblust. Het vuur geeft bij het bergen van de doden en gewonden de hoognodige verlichting in de donkere oorlogsnacht. Alles ligt immers in het donker. (De verduisteringsvoorschriften moeten, ondanks de buitengewone omstandigheden, toch gehandhaafd blijven!) Pas als het reddingswerk is voltooid, wordt het vuur door de brandweer snel gedoofd.

Geschiedenis-2607Geschiedenis-2608Maatregelen
De politieke partijen worden ontbonden, de gemeenteraad wordt opgeheven. In verschillende gemeenten in de omgeving worden de burgemeesters uit hun ambt gezet. In Sliedrecht zijn de Duitsers aanvankelijk nog niet zo ontevreden over burgemeester Popping. Tweemaal neemt hij dan ook, naast zijn taak in Sliedrecht. het ambt van waarnemend burgemeester elders waar: Alblasserdam 1940/41, Papendrecht 1942. Op 1 juni 1943 wordt echter ook Popping ontslagen als burgemeester.
De uit Schiebroek afkomstige N.S.B.-sympathisant J. P. H. Dhont volgt hem op.
De maatregelen van de bezetter worden steeds ingrijpender. Duiven houden wordt geheel verboden. In augustus 1942 moet ieder de fiets inleveren. Veel fietsen worden weggestopt of ingemetseld op geheime plaatsen in de woningen. Op 25 mei 1943 maakt burgemeester Popping bekend dat alle radio-ontvangers ingeleverd moeten worden. Luisteren naar radio Oranje, zendend vanuit Londen, moet zonder meer voorkomen worden! Op 19 juni 1943 herhaalt de dan aangestelde N.S.B. burgemeester Dhont de oproep. Op het niet inleveren staan strenge straffen. Het inleveradres is het gymnastieklokaal achter school 3. Inmiddels worden ook de distributiemaatregelen steeds ingrijpender en de winkels leger. De Arbeitseinsatz bedreigt in de zomer van 1943 steeds meer mannen met een oproep voor werkzaamheden in de Duitse oorlogsindustrie. Leden van de voormalige Nederlandse krijgsmacht worden weer voor gevangenschap opgeroepen.

Bommen
Op 10 februari 1944 schrikt Sliedrecht opnieuw op als er bommen worden afgeworpen. Tegen één uur in de middag wordt luchtalarm gegeven. Duitse jagers zitten achter een Amerikaans eskader aan. Eén van de Amerikaanse vliegtuigen raakt in moeilijkheden en blijft bij de andere Amerikaanse vliegtuigen. De piloot van het toestel moet in hoge nood zijn bommen afwerpen. Een paar hiervan komen neer in de polder Sliedrecht. Menselijke slachtoffers zijn er gelukkig niet. Schade aan gebouwen is er noemenswaardige niet. We komen met de schrik vrij!

Merwegijzelaars
In 1944 wordt vanuit de Duitsgezinde N.S.B. de ‘Landwacht’ geformeerd. Sliedrechter Joop Westdijk is een van hen. Op vrijdag 14 april 1944 schiet deze 16-jarige jongeman zonder enige aanleiding de Giessendammer Wouter Smit bij het station Giessendam-NederHardinxveld dood. De schutter maakt zich snel uit de voeten. Hoe hij tot deze daad komt, zal altijd een raadsel blijven. De misdaad maakt diepe indruk op de bevolking en de ondergrondse zint op wraak. In Sliedrecht heeft men toch al een grote hekel aan de vader van de jonge Westdijk. Westdijk Sr. is met zijn gezin in de woning van de gedeporteerde jood S. H. den Hartog gaan wonen.

Geschiedenis-2609In de nacht van 9 op 10 mei 1944 lokt de ondergrondse een aantal landwachters de Biesbosch in. Dit door het verspreiden van valse berichten. Op de Merwede bij Sliedrecht lopen de N.S.B.-ers in een val. Vanaf de Helsluis openen de verzetsmensen het vuur. De landwachters beantwoorden direct de afgeschoten kogels. Verzetsman Kristiaan Ketel uit Sliedrecht wordt getroffen. Onder de landwachters vallen twee doden. Het zijn de leden Okkersen en Westdijk. Een aantal raakt gewond. Op zaterdag 13 mei 1944 vertrekt de begrafenisstoet vanuit de winkel van S. H . den Hartog door Sliedrecht naar de begraafplaats. De begrafenis vindt plaats met militaire eer. Met getrokken wapens, ieder huis bespiedend, lopen de landwachters naast de stoet door het verlaten dorp. De sfeer is om te snijden. De moord in Giessendam heeft bij de Sliedrechtse bevolking wraakgevoelens opgeroepen. Na het schietincident op de Merwede is men bevreesd voor volgende Duitse represailles.

Geschiedenis-2610De angst wordt maar al te zeer bewaarheid. De Duitse Grüne Polizei en de Wehrmacht sluiten op 16 mei met 2500 man het gebied langs de oevers van de Merwede van Sliedrecht tot Boven-Hardinxveld af. Een razzia volgt. Dit geldt voor alle mannen tussen 18 en 25 jaar. De Duitsers blokkeren de telefoon. Elkaar waarschuwen is er voor de opgejaagde mannen niet bij! Sliedrecht boet zwaar voor de schietpartij nabij de Helsluis. Elf mannen worden als gijzelaar al op 11 mei opgepakt. Veel dreigementen worden geuit. Tenslotte worden deze gevangen genomen gijzelaars met een vrachtauto naar Rotterdam gereden. Deze 11 mannen gaan via het Rotterdamse politiebureau Haagse Veer naar een kamp bij Vught. Het kampleven daar brengt hen veel lichamelijk en geestelijk letsel. Pas na Dolle Dinsdag op 5 september 1944, als men denkt dat heel Nederland spoedig bevrijd zal zijn en er paniek onder de bezetters en aanhang uitbreekt, worden de 11 gijzelaars vrijgelaten.
Negenhonderd mannen worden er bij de razzia op 16 mei 1944 opgepakt. Hiervan wonen er 589 in Sliedrecht. De mannen staan heel lang bij de kerk. Pas ’s avonds worden ze in gesloten overvalwagens afgevoerd naar een doorgangskamp in Amersfoort. Velen zijn binnen een periode van zes weken weer thuis. Een deel van de mannen wordt niet vrijgelaten, maar in de nacht van 6 op 7 juli 1944 naar ‘heropvoedingskampen’ in Duitsland gestuurd. Een groot aantal mannen zal nooit terugkeren in Sliedrecht.

25 – Bombardement juli 1940

In de vorige uitgave blikten we terug op de eerste oorlogsdagen van mei 1940. Deze keer richten we de blik op het bombardement van 8 juli 1940 op de omgeving van de Prins Hendrikstraat.

Geschiedenis-2501Als we op maandag 8 juli 1940 naar de lucht kijken, zien we dat we te maken hebben met een mooie zomerdag. Later komt hier verandering in. De lucht trekt dicht en in de middag breekt er een onweer los. Dan opeens nog een ander geluid. Vliegtuigen! Twee stuks. Ze cirkelen wat rond, lijken verder te trekken. Eén toestel komt echter terug. Dat vliegtuig cirkelt boven het centrum en werpt bommen af. De bommen komen neer op het westelijk gedeelte van de uitbreiding. De gevolgen voor de omgeving van de Prins Hendrikstraat en omgeving zijn rampzalig… .

J. A. (Koos) Batenburg meldt over bovenstaande in zijn boek: ‘Sliedrecht in Oorlogstijd’ het volgende:

Geschiedenis-2502Opnieuw bommen op Sliedrecht
“Op Maandagmiddag 8 juli 1940 drijven boven Sliedrecht zware onweerswolken waaruit het bliksemde en onweerde. In de loop van deze maandagmiddag verschijnen om 14.23 uur enige Engelse vliegtuigen boven Sliedrecht. Het lijkt of ze zoekende zijn. Af en toe zijn de vliegtuigen zichtbaar tussen de wolken en even later verdwijnen ze weer. Niet lang daarna verschijnt een zeer hoog vliegend driemotorig vliegtuig tussen de onweerswolken. De directeur van de Machinefabriek, de heer Visser, staat met zijn verrekijker naar de vliegtuigen te kijken.
Even later ziet hij iets uit het vliegtuig vallen en stuurt hij zijn personeel onmiddellijk naar binnen. Dit Engelse vliegtuig, een Vickers Wellington (ook als een Wimpy aangeduid) werpt enige bommen af. De eerste twee bommen komen terecht in Wijk C op het opslagterrein van Adriaan Volker, C 247. Met een fluitend geluid komen de bommen naar beneden om daarna met grote dreunen uit elkaar te spatten.
Door de luchtdruk sneuvelen vele ruiten in de omgeving.
Een ijzige stilte volgt na de inslagen. Gelukkig vallen er bij de eerste bommen geen doden of gewonden. Aan de politie wordt verzocht de werkkrachten te waarschuwen niet in de bomkraters te komen.

Inslagen op de Uitbreiding
Na de inslagen wordt luchtalarm gegeven. Daarna worden nog vijf andere bommen afgeworpen. Deze bommen komen terecht bij de Brugstraat, de Prins Hendrikstraat en de Julianastraat. Hierbij ontstaat veel schade aan woningen.

De Rode Kruissoldaat Jan Groenewold geeft als eerste hulp aan de slachtoffers. Na de oorlog krijgt hij voor zijn hulpverlening een onderscheiding. De gevolgen zijn verschrikkelijk. De brandweer en een ambulance van het Rode Kruis, een omgebouwde vrachtauto van de meelmalerij van de firma Kruit uit de Molenstoep, zijn snel ter plaatse om de gewonden te verzorgen. Met buurtbewoners worden de huizen op slachtoffers doorzocht. De bij de slachtoffers aangetroffen verminkingen doen de emoties hoog oplopen. Bij enkele zijn lichaamsdelen weggerukt. Er zijn vier doden en een aantal zeer zwaar gewonden. De zes jarige Annie Boer (geboren 27-05-1934) speelde achter het huis toen de bommem vielen. Haar jongere zusje Toos (2jaar oud)lag boven op bed. Annie werd dodelijk getroffen en haar moeder mevrouw Boer had een ernstige beenwond.

Geschiedenis-2503Het woningblok aan de Brugstraat tussen de Pr. Hendrikstraat en de Julianastraat wordt het ergst getroffen. De daken worden als het ware omhoog getild en de muren vallen naar buiten. Huisraad en inwoners worden naar buiten geblazen. Enige huizen aan de Pr. Hendrikstraat worden zwaar beschadigd. Eén woning is totaal vernield. Zeer veel ruiten en dakpannen worden tot op grote afstand vernield. De bomaanval heeft een geweldige chaos veroorzaakt. Later op de dag overlijden nog vier mensen aan hun verwondingen. In totaal zijn er acht doden te betreuren.

Aanval op de Sliedrechtse haven
Geschiedenis-2504
Geschiedenis-2505
Achteraf blijkt dat een Engels vliegtuig van de R.A.F. geprobeerd heeft een aantal rijnaken en andere schepen in de Sliedrechtse haven te bombarderen met het doel deze schepen tot zinken brengen. In de haven lagen ook enige baggerbakken en twee zelfvarende baggerschepen. Op vele plaatsen op de buitenuitbreiding worden granaatscherven gevonden. Dit is ook het geval op het schoolplein van school VI. Het onderwijzend persmeel weet de kalmte onder de kinderen te bewaren door ze onder de banken te laten schuilen. De bommen komen echter ver van hun doel verwijderd neer.

De omgekomenen zijn:
Marigje Monster-Vogel, geboren 24-09-1899, 40 jaar, wonend Brugstraat.
Sijgje van der Vlies-Koppelaar, geboren 03-10-1896, 43jaar, wonend Brugstraat.
Neeltje Struijk-de Landgraaf, geboren 17-10-1910, 29 jaar, wonend Prins Hendrikstraat.
Andries Cornelis Struijk, geboren 30-09-1900, 39 jaar, wonend Prins Hendrikstraat.
Maria P.van der Zwaan-Visser, geboren 07-04-1906, 34jaar, wonend Prins Hendrikstraat.
Adrianus Monster geboren 09-01-1925; 15 jaar, wonend Brugstraat.
Annigje Boer geboren 27-05-1934, 6 jaar, wonend Julianastraat
Maaike H. Boeren-Mellegers, geboren11-08-1900, 39 jaar, wonend Prins Hendrikstraat.

De gehele Sliedrechtse bevolking is door het bombardement en de enorme ravage geschokt. Op 11 juli worden alle omgekomenen in een gemeenschappelijk graf op de algemene begraafplaats te Sliedrecht begraven. Een groot deel van de bevolking is bij de ter aarde bestelling aanwezig om afscheid te nemen van deze onschuldige oorlogsslachtoffers. Voordat de stoet bij de begraafplaats aankomt, staan de acht kisten, bedekt met bloemen, bij de groeve opgesteld. Stuk voor stuk worden de slachtoffers met de grootst mogelijke eerbied in de graven neer gelaten.

De officiële genodigden zijn: burgemeester ir. H. Popping, de wethouders De Landgraaf en Van der Wiel, gemeentesecretaris De Haas van Dorsser , waarnemend commandant van de Luchtbeschermingsdienst dhr. Kraaijeveld en een viertal gewapende Duitse soldaten met hun Feldwebel (sergeant-majoor). Als eerste spreekt burgemeester Popping.
Hij vergelijkt deze dag met de eerste oorlogsdag en spreekt ongeveer deze woorden:

”De zon kwam op de eerste oorlogsdagen stralend op. Wij zijn toen, gezien de omringende gemeenten, er goed vanaf gekomen. Doch toen de strijd voor Nederland gestreden was, sloeg het noodlot op 8 juli 1940 in Sliedrecht toe. Wij kunnen dit niet begrijpen. Was dit niet te voorkomen? De krijgsverrichtingen kunnen wij niet beoordelen, maar toch vragen wij ons af, was de krijgshandeling om zo ’n klein doel van jongstleden maandag dit waard? Ik kan slechts de wens uitspreken dat de Grote Heelmeester aan de getroffen familieleden verzachting moge geven, zoals dezelfde Heelmeester weer tijden van rust en voorspoed over de gehele wereld kan schenken. Waarschijnlijk zijn de personen die het einde van deze gruwelijke tijden niet meemaken gelukkiger dan wij te noemen. Mocht de rust in de wereld spoedig weder keren, dan mogen we zeggen dat de getroffen inwoners van Sliedrecht niet tevergeefs geleefd hebben.Zij rusten zacht..”

Geschiedenis-2506
Juffrouw Doets

Na de burgemeester komt mejuffrouw Doets, voorgangster van de vrijzinnig hervormde kerk, aan het woord. Zij spreekt troostrijke woorden tot de familie Boer die voorgoed afscheid moet nemen van haar 6 jarige dochter, leerlinge van de zondagsschool. Een leraar van de Dordtse H.B.S. richt zich met troostende woorden tot de familie van zijn leerling Adrie Monster. Dominee Riekel uit Delft wijst in een korte redevoering op de vergankelijkheid van het leven. Familieleden van de slachtoffers spreken hun dank uit voor het beschikbaar stellen van eigen graven. Na de beëindiging van deze droeve plechtigheid verlaten de honderden belangstellenden, diep bewogen, de begraafplaats.

Door de heer R. Abma wordt een comité voor Hulp aan Slachtoffers gevormd. Dit comité doet een beroep op de bevolking om geld en goederen voor de oorlogsslachtoffers beschikbaar te stellen. Later, in 1944, neemt de hervormde predikant Ds. Kwant het initiatief tot oprichting van slachtofferhulp.

Geschiedenis-2507Vragen
Onder de bevolking ontstaan vragen over de aanwezigheid van gewapende Duitsers tijdens de begrafenis. Deze soldaten hielden beslist geen erewacht bij de overledenen. Het komt bij de bevolking wrang over dat het Sliedrechtse college van B. en W. aanwezig was met een aantal gewapende Duitsers. “Zouden de Duitsers ongeregeldheden verwacht hebben van de bevolking,” vraagt ieder zich af!
Tijdens de eerst gehouden Sliedrechtse gemeenteraadsvergadering worden de omgekomen dorpsgenoten staande herdacht. Over materiële hulp wordt niet gesproken! De Sliedrechtse bevolking spreekt nu schandelijk over de Engelsen; er werden maar lukraak met bommen gegooid. Dit komt de Duitsers maar al te goed van pas. Alle dagbladen moeten melding maken van deze wrede Engelse daad. Op aanplakborden verschijnen meldingen zoals:
“Vreedzame burgers blijft in huis. Engelse vliegers kennen geen genade”.

Haven een gevaar
Andere dorpsgenoten wijzen de bevolking op de Duitse daden. De Duitsers waren waarschijnlijk reeds vergeten wat zij twee maanden geleden in Rotterdam veroorzaakt hebben en wat zij van plan waren met Den Haag en Utrecht. Nog nooit zijn er zoveel verordeningen aangeplakt.

Gelukkig herstellen alle gewonden. Het bombardement heeft bij iedereen het besef gebracht hoe gevaarlijk de haven, met zijn schepen en baggermaterieel in het centrum, is gelegen. Indien mogelijk – men heeft de bevelen van de bezetter op te volgen – worden voortaan in de haven de voor de geallieerden als vijandig te beschouwen schepen geweerd. Ook niet gebruikt baggermaterieel wordt afgetuigd en naar de Biesbosch gebracht.

Hieronder een beeld van de vrijwel lege Sliedrechtse haven tijdens de Tweede Wereldoorlog. Slechts nog wat kleinere vaartuigen zijn nog te zien…
Geschiedenis-2508
Gegevens Sliedrecht in Oorlogstijd: J. A. Batenburg.

Bewerkt door Bas Lissenburg
Mei (2008)

24 – De tweede wereldoorlog

In het verenigingsblad Over … Sliedrecht verscheen in nummer 31 het laatste verhaal van de heer C. J. Lips waarin hij de geschiedenis van Sliedrecht beschreef. Daarna hebben we besloten een vervolg te geven aan deze verhalen over de historie van ons dorp in een nieuwe reeks artikelen. We zijn nu aangekomen aan de jaren ’40.

Oorlogsdreiging
Sliedrecht is eind jaren 30 groter dan tegenwoordig. Wel dubbel zo groot! De helft van de gemeente ligt ten zuiden van de Merwede. Veel grienden, hooi- en weilanden met daar tussen vele wateren. Er is geen weg over land naar Dordrecht. Naar de paar boerderijen die er zijn, moet alles over water worden aangevoerd. Dit geldt ook voor ook de post en in noodgevallen voor de brandweer. Gewerkt kan er dan worden met een motorspuit. Die moet met een sleepbootje overgevaren worden. Deze moet echter wel eerst ergens vandaan worden gehaald. Het laat zich raden wat er in geval van een ernstige brand zal voordoen… . Binnen Sliedrecht is in 1939 het aantal brandkranen al 144 stuks. Dit komt mede door de nieuwbouw die buitendijks op gang is gekomen in het gebied rondom de Rembrandtlaan.

Geschiedenis-2401Extra kwetsbaar
Een dreigende oorlog werpt zijn schaduw vooruit. Mede hierdoor kan de brandweer beschikken over een ruim budget. Aanvallen vanuit de lucht eisen meer voorzieningen. Er wordt in 1939 een bedrag van fl 10.000,= uitgetrokken. Een voor die tijd zeer hoog bedrag waaruit o.a. gasmaskers en schuimblussers worden bekostigd. Onder de muziektent aan het Dr. Langeveldplein wordt in de betonnen kelder een commandopost ingericht. Het luchtruim wordt nauwkeurig in de gaten gehouden. Sliedrecht is, bij het uitbreken van een oorlog, ten opzichte van veel andere gemeenten extra kwetsbaar. De ligging aan de rijksweg en de spoorbaan zijn uitnodigend voor het vervoer van soldaten en oorlogstuig. De spoorbrug over de Merwede zal een mikpunt kunnen worden voor luchtaanvallen! Het aantal motorspuiten wordt uitgebreid tot drie stuks. De worden uit voorzorg gestald op verschillende plaatsen. Mocht er een verloren gaan bij een luchtaanval dan zijn de andere twee in ieder geval nog inzetbaar!

1940
Toeval of niet, maar juist op de dag dat de Duitsers hun buurland Polen aanvallen – 1 september 1939 – , wordt in Sliedrecht voor de eerste maal het gasmasker getest.
Frankrijk en Engeland verklaren de oorlog aan Duitsland. Nederland wil zich niet bemoeien met de oorlog, net zoals dat gelukt was in de Eerste Wereldoorlog. Het bleef dus “neutraal”. Het Nederlandse leger wordt wel gemobiliseerd. Alles wordt in orde gemaakt voor het geval dat ons land toch wordt aangevallen.
Geschiedenis-2402Het jaar 1940 kent een strenge winter. Elf jaar geleden (1929) kon men op een dichtgevroren rivier de Merwede voor het laatst schaatsen, ijszeilen en glijden met arrensleden. Nu is het weer zover. Veel pret! Maar er is ook een minder plezierige kant.Schepen moeten aan de kant blijven. Handelaren kunnen niet aan hun goederen komen en … het transport van kolen stagneert. En dat terwijl de kachel juist hoger opge-stookt moet worden!!

Gelukkig volgt op de strenge winter een zacht voorjaar. De oorlogshandelingen tussen de Franse en Duitse militairen worden heviger. Duitsland maakt zich op voor een verdere verovering van Europa..

Geschiedenis-2403Oorlog
Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers ons land binnen. Hoewel we al eens gewaarschuwd zijn voor een inval van de Duitsers, is ons land toch verrast. De Duitsers hebben veel modernere en nieuwere wapens dan de Nederlanders. Die hadden al een hele tijd geen oorlog meer gehad en hebben weinig geld betaald voor nieuwe wapens. De Duitse führer, Adolf Hitler, heeft een slim aanvalsplan. Zijn vliegtuigen vliegen gewoon over de Nederlandse soldaten heen. Uit de vliegtuigen springen de Duitse parachutisten. Deze soldaten moeten bruggen of vliegvelden veroveren, of moeten proberen om de Nederlanders van achteren aan te vallen.
Nederlandse militairen graven zich in aan de Merwesingel en laten de spoorbrug springen. Op deze manier hopen ze de Alblasserwaard tegen een inval van de Duitsers te beschermen. Veel Baanhoekers zoeken een veiliger plaats. Overvliegende bommenwerpers richting polder laten onze dorpsbewoners wel merken dat het ernst is!

Geschiedenis-2404
Mozes met de Stenen Tafelen der Wet komende van de berg Horeb en de hemelvaart van de profeet Elia.

Glas-in-lood
Merkwaardigerwijs besluiten de kerkvoogden in deze tijd gebrandschilderde ramen voor de Hervormde Kerk te laten maken. Glazenier Berg uit Dordrecht maakt een schets van twee grote ramen. Gulle giften maken de aanschaf mogelijk en de glazenier gaat aan het werk. Glazenier Berg wordt echter ook door de oorlog overvallen. Zijn huis ontsnapt niet aan de oorlogshandelingen in zijn stad. De reeds door hem gemaakte tekeningen voor de gebrandschilderde ramen in Sliedrecht gaan verloren. De ontwerper is echte een vakman. Hij heeft de nieuwe tekeningen van de glazen binnen korte tijd weer opnieuw gemaakt. Men neemt de gok de ramen te plaatsen en op 22 september 1940 sieren de nieuwe ramen de kerk. Gelukkig zouden de ramen ondanks de oorlogshandelingen gespaard blijven!

Geschiedenis-2405
ohannes dopende in de Jordaan en de prediking van Jezus, met op de achtergrond de kruisheuvel.

Geschiedenis-2406Capitulatie
Adolf Hitler heeft echter Nederland onderschat. Hij heeft gedacht Nederland wel te veroveren binnen 1 dag, maar het duurt nu al een paar dagen!
Op sommige plekken, zoals op de Afsluitdijk, blijven de Nederlanders doorvechten en geven niet op. Hitler stelt op 14 mei een ultimatum. Als Nederland zich niet binnen 2 uur zal overgeven, zal Hitler de stad Rotterdam met bommenwerpers bombarderen. Duizenden burgers zullen sterven. Koningin Wilhelmina heeft geen keuze, na lang aarzelen ondertekent ze een brief waarin staat dat Nederland zich over geeft. Maar ondanks deze verklaring wordt de stad Rotterdam toch nog gebombardeerd. !

Geschiedenis-2407Rookwolken
Vanuit Sliedrecht zijn de rookwolken in de heldere lucht boven Rotterdam te zien en is het geronk van de zware bommenwerpers, die terugkeren van hun aanval op weerloze burgers, te horen. De capitulatie volgt na het bombardement!
De Nederlandse troepen in Sliedrecht worden door de Duitsers krijgsgevangenen gemaakt. Op 15 mei trekken de eerste Duitse soldaten ons dorp binnen..

De Merwebode bericht over de eerste oorlogsweek op de volgende wijze:
Geschiedenis-2408Vrijdag 17 Mei 1940. – Beknopte uitgave wegens stagnatie postverkeer

Uitgever: A. van Wijngaarden – Sliedrecht – Tel. 39 – Postbus 17,
giro 47767. 54ste JAARGANG No. 6

Vrijdag 10 mei 1940. Mobilisatie – dagboek.

Omstreeks vijf uur in de morgen valt Duitsland ons land binnen. Duitse parachutisten landen in de omgeving van de Moerdijkbruggen.
Sedert vanmorgen vroeg het ronken van vliegtuigen ons gewekt heeft, leven wij in een soort roes. Wij zijn niet meer de nuchtere menschen van gisteren en eergisteren. Onze handen staan verkeerd voor ons werk. We kunnen alleen maar praten. Den heelen dag door staan de menschen op straat en in alle koppeltjes praat men nergens over, als over den oorlog. We worden pas even stil als we het bericht over den dood van het eerste slachtoffer hooren.
Maar zooveel andere onderwerpen vragen de aandacht, dat het gebeurde ons niet heel lang vermag vast te houden. Om acht uur is het uit met het samenkoppelen, want na dat uur mag niemand meer buiten, die er niets te maken heeft. Ramen en vensters worden overal afgeschermd en het binnenlicht wordt verzwakt. Het laatste dorpsnieuws is dat Wageningen geëvacueerd is. Dit bericht kan al niet meer rondverteld worden, want het is al op een laat uur. Alleen in kleine groepjes wordt nog wat nagefluisterd. Er is niemand die dezen nacht slaapt als anders. Zelfs de kleintjes zijn onrustig. Het is alles dubbel vreemd, nu de duisternis is ingetreden. We kunnen ons nog moeilijk realiseeren, welke gevaren ons boven het hoofd hangen, maar dat de gevaren angstwekkend groot zijn, gaan we in de donkerte van de nacht beseffen.
’t Is nu de tijd dat menig grootspreker klein wordt. In elk huis blijft wel iemand in de kleeren, om te waarschuwen, zoodra er gevaar dreigt, maar ook zij, die zich ontkleed hebben, met het voornemen rustig te gaan slapen, liggen te hanenwaken op bed.

Een week later schreef de Merwebode:

Sliedrecht van 10 — 16 Mei

Er ligt een week achter ons, zoo sensationeel en droef dat deze wel nimmer zal worden vergeten. Kijken we naar andere plaatsen dan hebben we in onze gemeente in een paradijs geleefd, ondanks de dagen en uren die in groote benauwenis zijn doorgebracht. Hoe menigmaal loeide de sirene en vluchtte men in huizen en schuilplaatsen, waar men toch ook niet veilig was. Een zucht van verlichting steeg op toen bekend werd dat de krijgsverrichtingen werden gestaakt.
Sliedrecht heeft bijkans alle inwoners van het plaatsje Doodewaard te gast gehad. De menschen, ruim 2000, waren Zondagmiddag met een groote kolensleep naar hier gekomen, na Vrijdag scheep te zijn gegaan.
Ook deze menschen hebben emotievolle dagen beleefd en waren wat dankbaar in Sliedrecht een tijdelijk onderdak te hebben. Nadat velen reeds per autobus naar huis zijn teruggekeerd, zijn ook de anderen per schip weer vertrokken.
We hebben vele geëvacueerden gesproken en zonder uitzondering roemde men het medeleven van de Sliedrechtse ingezetenen.

————–
Zaterdag tegen den avond is een bom nabij het viaduct in den Rijksweg over den Stationsweg terecht gekomen. Een geweldige krater ontstond en honderden ruiten zijn gesprongen. Zelfs groote winkelruiten in de Kerkbuurt sprongen door den geweldigen luchtdruk, ondanks het feit dat deze waren beplakt om trillingen te zooveel mogelijk te voorkomen. Gelukkig heeft dit projectiel geen persoonlijke ongelukken veroorzaakt.

————–
De bewoners van wijk D hebben Dinsdag benauwde uren meegemaakt. Hen werd namelijk meegedeeld, dat de spoorbrug zou worden opgeblazen en dat de huizen tijdelijk ontruimd moesten worden. Een der bogen is vernield en in stukken ligt deze spanning in het water. Door de explosie zijn honderden ruiten vernield, huizen gehavend, deuren ontzet, enz. Ook hierbij zijn gelukkig geen persoonlijke ongelukken voorgekomen.

—————-
Een aantal koeien dat onder Sliedrecht graasde is getroffen door mitrailleurvuur.

—————–
Gisteren is de Duitsche tijd hier ingevoerd. Daar in Nederland de zomertijd a.s. zondag begint, was het verschil nogal groot, immers de uurwerken moesten 100 minuten worden vooruitgezet. In Duitschland is het namelijk 40 minuten later dan in Nederland. En daarbij komen dan 60 minuten voor de reeds ingevoerde zomertijd in Duitsland.

————–
De scholen zijn Donderdag weer begonnen, zoodat van lieverlede het gewone leven terugkeert. Er was weer een postbestelling. De telefoon kon, althans voor het plaatselijk verkeer, weer gebruikt worden. De landman trok weer naar zijn akker, de arbeider naar de werkplaats of fabriek. Handelsreizigers vertoonden zich weer op de weg en de winkeliers leverden op de gebruikelijke wijze af.

————–
Werd Zondag alleen in een paar kerken een korte dienst gehouden, a.s. Zondag worden in alle kerkgebouwen weder op de gewone tijden de diensten gehouden.

————–
Donderdagavond omstreeks negen uur trokken de eerste Duitsche soldaten door ons dorp. Ongeveer tien met Duitsche soldaten bemande vrachtwagens kwamen langs.

Tenslotte nog dit:
Zeer velen hebben de laatste maanden en weken en voornamelijk deze week zich zeer verdienstelijk gemaakt hetzij met wacht, bode- en hulpdiensten, enz.
Laten we geen namen noemen of vereenigingen, want allen hebben eigenlijk meer gedaan dan van hen menschelijkerwijze verwacht kon worden. Vermelden we nog dat de Vakschool voor Meisjes ingericht was voor het Roode Kruis en dat velen daar behandeld werden. Daar weinig pasmunt in onze gemeente was, is vanwege het Gemeentebestuur hierin voorzien door uitgifte van noodgeld. Dit bleek een voortreffelijk oplossing!

Bewerkt door Bas Lissenburg.

23 – De jaren ’30

Geschiedenis-2301Het verkeer neemt toe
Zagen we lange tijd op en langs de Sliedrechtse dijk slechts handkarren, hondenkarren, paar-en-wagens e.d. met de komst van het gemotoriseerde verkeer neemt de drukte aan de dijk toe. Niet alleen de toegenomen snelheid, maar ook de omvang van met name de autobussen gaat problemen geven.

Eind jaren ’20 is dit ook de inspecteur van politie, de heer J. H. Tienstra, niet ontgaan. Hij vindt, dat het zo druk op de dijk is dat een maximumsnelheid van achttien kilometer per uur niet mag worden overschreden.
Veel panden staan nog al dichtbij de dijk of zelfs op de dijk. Verbouwingen en het terugzetten van de voorgevels is noodzakelijk om het toenemende verkeer doorgang te verschaffen. Een feit waarmee men destijds bij de bouw van de huizen geen rekening gehouden had.

Het wegdijk van de Sliedrechtse dijk geeft eveneens problemen. Verbetering hiervan is zeker noodzakelijk. Het College van Burgemeester en Wethouders onderschrijft dit en vindt dat de veelal stoffige of modderige dijk bestraat zou moeten worden. Voorlopig zou dit – als proef – moeten gebeuren in het gedeelte tussen de Oosterbrug en de Westerbrug. Het is niet naar ieders zin. Het raadslid S. H. den Hartog vindt dat de hele dijk bestraat moet worden. Iedere bewoner van het dorp heeft gelijke rechten. Uiteindelijk wordt – begin jaren ’30 – de gehele dijk geasfalteerd.

Geschiedenis-2302Middenstandsvereniging
In deze jaren is het aantal kleine zelfstandigen dusdanig toegenomen dat besloten werd tot oprichting van de Sliedrechtse Middenstandsvereniging (1926). Een der bekendste oprichters was G. den Dikken (1895- 1956). Hij was zowel voorzitter als secretaris.

Het Thalia Theater aan het Dr. Langeveldplein op de Uitbreiding is een grote aanwinst. In de zaal van de bioscoop kan men naast films bekijken ook uitvoeringen bijwonen.

Aannemingsbedrijven
De aannemingsbedrijven in Sliedrecht floreren. Een bekend aannemingsbedrijf in Sliedrecht in de jaren ’20 is de aannemersfirma Prins, Sliedrechts oudste bedrijf op dit terrein. Het wordt in 1925 een naamloze vennootschap. Dit gebeurt ook met de firma K. L. Kalis Wzn. en Co. Een jaar eerder neemt “De Hollandse Aannemings Maatschappij”, (H,A.M.), het materieel van de Aannemings Maatschappij, voorheen G. A. van Hattem te Sliedrecht, over. Verder is de Maatschappij tot uitvoeren van Openbare Werken Adriaan Volker in Sliedrecht actief. In april 1928 opent Volker een kantoor aan de Sliedrechtse dijk in het pand naast het huidige Baggermuseum. In dit pand woont dan Leendert Volker, de grote man van firma Volker in die tijd. Twee jaar later wordt ook de firma Johan Kraaijeveld een N.V. onder de naam Baggermaatschappij “Bos en Kalis”. Het kantoor van deze baggerfirma wordt gevestigd in het pand hoek Merwestraat / Middeldiepstraat.

Geschiedenis-2303Nieuw ziekenhuis
In 1929 schenkt van mejuffrouw Prins Visser bij testament haar grote huis nabij de kerk als onderkomen voor een ziekenhuis. Dit wordt de vervanger van Sliedrechts eerste ziekenhuis in de buurt van de Boslaan dat op 5 maart 1903 geopend werd. In 1926 is men al begonnen met een fonds bestemd voor nieuwbouw. Het nieuwe ziekenhuis krijgt een operatiezaal, een inrichting voor röntgenologie en een hoogtezonkamer. Hiermee hoopt men onder andere een ziekte als tuberculose te bestrijden.

Op 8 april 1931 opent dokter A. Prins de Baat het nieuwe ziekenhuis. In het gebouw zijn ook de wijkverpleging en het consultatiebureau voor zuigelingen ondergebracht. Veel onder één dak dus!
Onder de bezielende leiding van dokter A. Prins de Baat start in 1933 ‘Ziekenfonds voor Sliedrecht en Omstreken’ met 3.357 verzekerden. In het bestuur van het Ziekenfonds hebben de artsen A. Prins de Baat, D. Zijp en H. C. R. Folmer zitting. Andere leden zijn de apotheker J. Hoogland en de vakbondsleden A. B. Mijnster, P. Remans, H. Romers en M. van Wijngaarden. Voorzitter wordt Ir. A. Roorda. De administratie wordt gevoerd door J. Budding.

We zitten dan wel in de crisisjaren. Door een bijdrage van de gemeente kan de premie van f 0,22 per week met f 0,10 worden verlaagd.

Geschiedenis-2304Badhuis
Een verdere verbetering in de gezondheidszorg is de opening van een badhuis in de Middeldiepstraat. In 1929 wordt besloten tot de stichting. De opening is op 1 oktober 1930 en het publiek is vanaf de dag hierna welkom. Overige feiten aan het begin van de jaren ’30 zijn:

* De oprichting van de schietvereniging ‘Prinses Juliana’. In de eerst jaren werd geoefend in een timmerloods. Later vindt het schieten plaats in het B. V .L. gebouw (later bekend onder de naam Schuttershof) aan het Burgemeester Drijberplein.

* Eind augustus 1930 wordt de Vereniging voor Christelijk Onderwijs in Sliedrecht een nieuwe school rijker. Het is de Julianaschool aan de Merwestraat. Na de school bij het Middenveer, de zogenaamde Veereschool en de school in de Kerkbuurt-West, bekend onder de namen Kooijmanneschool en school Dek, genoemd naar de schoolhoofden, is het de derde voor de vereniging. De enkele jaren eerder gestichte school was daarvoor ondergebracht in het schoolgebouw tegenover de Grote Kerk.

* Begin 1931 overlijdt oud-apotheker J. S .F. v. d. Houte Willems. Hij was de grondlegger van het plan ‘Sliedrecht Vooruit’

* Op 27 april 1931 neemt burgemeester Drijber afscheid van Sliedrecht . In het splinternieuwe hotel ‘Bellevue’ aan de Merwede wordt hem door de gemeente een diner aangeboden. Aan het diner zitten onder andere wethouders P. Rijsdijk en A. W de Landgraaf aan. De heer Drijber krijgt als afscheidsgeschenk een zilveren theeservies met inscriptie.

Geschiedenis-2305
Lange rijen stempelaars

Crisistijd
Het leven voor de mensen in ons land is er niet gemakkelijker op geworden. Na de beurskrach van 1929 is er de tijd van de economische crisis. Veel werklozen, die in rijen staan te wachten voor het stempellokaal. Ook in de scheepsbouw en de industrie is het een en al misère. De baggeraars werkzaam aan de Afsluitdijk en de dijken van de Wieringermeerpolder vinden nog wel werk.

Crisistijd in Sliedrecht – Zwarte periode
Na de afsluiting van de Zuiderzee volgt er voor Sliedrecht en haar inwoners een zwarte periode. Reeds in juni 1932 bedraagt het aantal werkzoekenden 1008 personen.
Bekijken we het personeel dat werk zoekt in het baggerbedrijf, dan komen we per beroep tegen; grondwerkers 3; rijswerkers 28; steenzetters 10; uitvoerders 3; machinisten 26;
stokers 68; koks 17; bakschippers 73; dekknechten 203; kapiteins 13; molenbazen 16; stuurlieden 4; zuigerbazen 3; onderbazen 1; motorschippers 2.
Een aantal dat in de komende jaren sterk zal oplopen. In november 1933 telt men, alleen al in het baggerbedrijf, 700 werkzoekenden. Op 5 maart 1934 is de nood in genoemde bedrijfstak, gestegen tot: 880 personen.

Noodkreet
Al in juli 1932 gaat er vanuit het College van B & W een noodkreet richting directeur-generaal der Zuiderzeewerken, waarin erop aangedrongen wordt zoveel mogelijk Sliedrechtse ex-Zuiderzeewerkers in dienst te nemen in plaats van voormalige Zuiderzeevissers. Een standpunt dat de aangeschreven directie niet kon delen.
Het zou niet bij deze poging blijven. Burgemeester Popping liet nog diverse brieven uitgaan naar ministeries en baggerfirma’s. Helaas waren de antwoorden weinig zeggend en het resultaat nihil.
De hoop was gevestigd op de hervatting van de werkzaamheden. Het volgende geplande object was de inpoldering van de Noordoostpolder. Op 13 maart 1935 blijkt deze hoop de bodem te zijn ingeslagen.

Geschiedenis-2306Grote ellende
Het dagblad ‘Voorwaarts’ laat ons weten: ”Op zaterdag 28 mei 1932, ‘s middags rond één uur, begon voor de arbeiders van S1iedrecht de grote ellende en voor het bestuur van hun gemeente een grote zorg.
Ver over de duizend arbeiders: baggerlieden, steenzetters en rijswerkers uit Sliedrecht hadden aan de Zuiderzeeafsluiting meegewerkt en kwamen in groepen naar Sliedrecht terug.
Voor het jaar 1932 ten einde gelopen was, waren de Sliedrechtenaren van deelnemers aan een groots werk, stempelaars geworden
Eén hoop bleef er over: de inpolderingen zouden wel spoedig worden voortgezet en dan zou er weer volop werk komen. Die dijk was toch niet voor niets gelegd! De inpolderingen zijn tot nu toe niet voortgezet en vandaag is de vervulling van deze vooruitzichten veel verder verwijderd dan tot nu toe het geval scheen. De aankondiging van minister Colijn, dat het krediet voor de indijking van de Noordoostpolder zal worden ingetrokken, heeft in Sliedrecht bittere teleurstelling gewekt!

Onheilsbericht
Twee mensen spraken we die het lot der Sliedrechtse bevolking wel zeer ter harte gaat, burgemeester Popping en de sociaal-democraat De Landgraaf. Beiden toonden zich, door dit voor Sliedrecht zo onaangename bericht, wel heel erg getroffen.
Nog pas een paar dagen geleden (6 februari 1935) had het gemeentebestuur een adres aan de Ministerraad gezonden, waarin er vooral op werd aangedrongen de Noordoostelijke inpoldering toch snel uit te voeren, opdat er werk zou komen. Prompt (5 maart 1935) kwam het bericht uit Den Haag: met de belangen der gemeente zal rekening worden gehouden. Dat was het rechtstreekse antwoord.
In de memorie van antwoord betreffende de Zuiderzeefondsbegroting kwam een ander bericht: de post van twee miljoen voor de inpoldering wordt teruggenomen. Dit was het niet rechtstreekse antwoord, maar het was wel zo duidelijk!

Bittere teleurstelling
“Het is voor ons zo’n bittere teleurstelling, dat wij nu niet weten wat wij met de werklozen moeten doen” zei De Landgraaf, én als gemeente gaan wij er radicaal aan. Tot nu tot hebben we ons vrij van het rijk kunnen houden, maar nu worden wij absoluut armlastig.” Burgemeester Popping dacht er al weinig hoopvoller over. Drie jaar hebben we van maand tot maand de hoop gekoesterd dat het tot een aanbesteding zou komen. En telkens liep het weer op niets uit. Nu hadden we de de verwachting dat de aanbesteding toch in ieder geval nog dit jaar zou volgen en plotseling komt dit bericht!”

Verslagenheid
De verslagenheid in Sliedrecht is volkomen te begrijpen. Met het bericht van minister Colijn is alle hoop verdwenen. Nu is alles voorbij. Het buitenland wenst geen Nederlandse arbeidskrachten meer. In Nederland is minder emplooi. Het weinige werk dat restte, en vroeger door Sliedrechtenaren werd verricht, is overgenomen door arbeiders uit andere plaatsen. Bijna de helft van de 14.000 inwoners van Sliedrecht heeft rechtstreeks onder de werkloosheid te lijden.
De gemeente heeft zich toe nu toe staande weten te houden, dankzij de reserves en goed gefundeerde bedrijven, maar de reserves zijn nu zo ongeveer opgeteerd. Evengoed als de eigen huisjes, die de meeste baggeraars zich in de goede tijd hadden aangeschaft, zo langzamerhand zijn ‘opgegeten’.

Twee mogelijkheden
Twee mogelijkheden zouden Sliedrecht uitkomst kunnen brengen. De ene is herstel van de vroegere internationale verhoudingen, waardoor de arbeiders weer vrij in het buitenland zouden kunnen gaan werken. Een mogelijkheid welke nog lang op zich zou laten wachten!
Het uitzicht op de spoedige uitvoering van de Noordoostpolder was het enige, wat er nu nog overbleef. Er waren aantallen genoemd van vijfduizend arbeiders, die daarbij werk zouden vinden en in één slag zou dus een eind gemaakt worden aan de nood, die hier heerste. Ook dit vooruitzicht is nu vernietigd.

Geschiedenis-2307Strohalm
Eén hoop, een laatste strohalm om zich aan vast te klampen, heeft men hier oog, n.l. dat de intrekking van het krediet min of meer bedoeld is als stok om de volksvertegenwoordiging tot meer bezuiniging te drijven. Mochten de kamers de bezuinigingen aanvaarden, dan zou de inpoldering toch nog doorgang kunnen vinden.

Het wachten, tot een dergelijk besluit werd genomen, duurde tot 1936. Een reden voor het gemeentebestuur van Sliedrecht om maar weer eens aan de bel te trekken bij het Ministerie van Waterstaat. Het verzoek het aan te nemen personeel te betrekken via de S1iedrechtse arbeidsbeurs, werd door de minister afgewezen. Het zou, volgens hem niet billijk zijn tegenover andere gemeenten.
In 1937 gaat het gemeentebestuur er toe over aan het bureau van de arbeidsbemiddeling te Lemmer, Urk, Kampen en Vollenhove wekelijks een opgave te verstrekken van de in Sliedrecht ingeschreven werkzoekenden. De lijst, samengesteld op 25 juni 1937, telt zeer veel namen.

Verbetering in de toestand
Begin 1938 is het aantal steuntrekkers gedaa1d. Aan de arbeidsbeurs te Sliedrecht staan nog 425 mannen uit het baggerbedrijf ingeschreven. Op de 800 arbeiders van de Zuiderzee zijn slechts 50 mensen, met inbegrip van steenzetters en rijswerkers, uit Sliedrecht te vinden. Dit is te wijten aan het feit, dat de werken aan de Noordoostpolder waren opgedragen aan aannemers die niet te Sliedrecht woonden.
Eerst juli 1938 krijgen we een positiever bericht te horen. Burgemeester Popping is dankbaar gestemd te kunnen constateren dat uit opgave van een viertal bedrijven blijkt dat tamelijk veel personen uit Sliedrecht bij de werken aan de Noordoostpolder zijn geplaatst. Alleen de categorie bakschippers blijft de Sliedrechtenaren grote zorgen baren.

Hieronder treffen we het schrijven aan dat door burgemeester Popping gezonden werd aan de aannemingsbedrijven.
Geschiedenis-2308

Op 27 april 1931 neemt burgemeester Drijber afscheid van Sliedrecht. In het splinternieuwe hotel ‘Bellevue’ aan de Merwede wordt hem door de gemeente een diner aangeboden. Aan het diner zitten onder andere de wethouders P. Rijsdijk en A. W de Landgraaf aan. De heer Drijber krijgt als afscheidsgeschenk een zilveren theeservies met inscriptie. De opvolger van burgemeester Drijber is Ir. H. Popping.

Gechiedenis-2309Nieuwbouw
Begin jaren ’30 wordt Sliedrecht verrijkt met een aantal nieuwe gebouwen. Zo wordt op de hoek Oranjestraat – Middeldiepstraat in 1931 een nieuwe gereformeerde kerk met hoge toren gebouwd. Een kerk met 620 zitplaatsen. Vanuit de oude gereformeerde kerk bij de Zoutstoep wordt het in 1893 gebouwde en geheel gerestaureerde orgel overgebracht.Nadat in 1929 Mej. Prins-Visser haar woning, gelegen ten westen van de vroegere school 4 schuin tegenover de Grote Kerk, bij testament beschikbaar had gesteld voor een nieuw ziekenhuis, wordt dit in 1931 geopend door dokter Prins de Baat.

Voor de ouden van dagen wordt in 1934 het Hervormd Rusthuis aan de Stationsweg verbouwd en vergroot met een verdieping. De aanpassingen zijn een hele verbetering voor de oudjes. Eind 1936 worden er plannen gemaakt om tot de bouw van een brandweerkazerne te komen. De directie van de brandweer wil graag gaan bouwen aan het burgemeester Drijberplein. Gechiedenis-2310De plannen gaan niet door. Op de gewenste plaats wordt in 1937 het gebouw ‘Schuttershof’ geopend, een schietruimte voor de Bijzondere Vrijwillige Landstorm (BVL).
De nieuwe burgemeester, Ir. H. Popping tracht het wonen in Sliedrecht te bevorderen. Woningbouwverenigingen gaan – vooral arbeiderswoningen – exploiteren. Baggeraars stoppen hun, veelal in het buitenland verdiende spaargeld, in een eigen woning langs de dijk, in een van de vele Sliedrechtse stoepen of een nieuwbouwwoning op de buitenuitbreiding.

Gechiedenis-2311Zwemmen
Iemand die in de jaren 30 wil leren zwemmen, probeert de kunst onder de knie te krijgen in de rivier. De vele zandplaten worden bij mooi weer goed bezocht! Ook ‘Overdiep’ is een gewilde plaats. De meeste jongens en meisjes leren in de zomermaanden zwemmen in het drijvende zwembad in de haven.

Boslaan
Een ziekte tast in 1932 de iepen van de Boslaan aan. Rentmeester A. Prins Thzn. Moet de bomen laten rooien. Esdoorns en populieren komen er voor in de plaats.
In 1935 probeert gravin Van Bylandt tevergeefs bij de Boschlaan een bordje ‘EIGEN WEG’ te laten plaatsen. Gelukkig gaat deze vlieger niet op. De Boslaan is al ruim 30 jaar een openbare weg in Sliedrecht. De klok is niet terug te draaien ondervindt de gravin. De Boslaan, beginnend bij de dijk en eindigend bij Tiendweg, blijft voor Sliedrecht een belangrijke wandelweg. De gravin behoudt wel het visrecht, zowel in het binnenwater als op de rivier. Ook het recht van vissen in het Klein- en Middeldiep wordt jaarlijks verhuurd. Per brief van 5 juni 1942 aan K. Bikker te Sliedrecht bevestigt de burgemeester nog eens nadrukkelijk dat de gravin dit recht bezat.

Gechiedenis-2312Eindelijk verlost van stof en modder
We zijn toegekomen aan het jaar 1933. De doorgangsweg door Sliedrecht, de dijk, is grotendeels onverhard. In het midden loopt een paadje voor de paarden die de kar trekken. Stof en modder zijn heel hinderlijk voor de weggebruikers. Tegen het stof wordt nog wel gesproeid, maar tegen de modder is geen kruid gewassen. De raad besluit eindelijk de gehele dijk asfalteren.
Ondanks de lasten die de verharding met zich brengt is men wel tevreden met de verbetering. Begonnen wordt er op de grens met buurgemeente Giessendam,wordt richting Papendrecht. In de zomer van 1933 is het al niet meer nodig om met de sproeiwagen najaar langs te komen. In de natte wintermaanden kunnen de huisvrouwen zich veel schrob- en boenwerk besparen!

De brandweer
Niet ieder is ingenomen met het nieuwe wegdek. De brandweer meent dat het asfalt te glad zou kunnen zijn. Met de slangenwagens wordt volop geëxperimenteerd. Gelukkig zijn zij ook prima bruikbaar op het asfalt wegdek.De autosproeispuit, de motorspuit en slangenwagen no. III krijgen vanaf 1933 een plaats in een loods aan de Industrieweg. De andere slangenwagens blijven gestald in kleine daarvoor gemaakte huisjes langs de dijk.

Om in noodgevallen goed te kunnen optreden volgen de brandweerlieden samen met het Rode Kruis en het Groene Kruis een serie lessen waarbij o.a. het gebruik van gasmaskers en oorlogsgassen aan de orde komen. De cursusleider is dokter D.Zijp, commandant van de Rode Kruis Colonne.

Elk jaar worden door de brandweer in de zomermaanden de schoorstenen van de Sliedrechtse woningen gecontroleerd. Bij de nieuwbouwwoningen van ‘Sliedrecht Vooruit’ blijkt dit op moeilijkheden te stuiten. Op verzoek van de brandweer en op last van B & W worden bij het verlenen van de bouwvergunningen aanpassingen verplicht gesteld.

De politie waarschuwt de brandweer bij het uitbreken van branden. Dit zijn de zogenaamde wekkerdiensten. B & W vindt dit niet langer tot de taak van de politie behoren. In oktober 1933 worden twee nieuwe wekkerlieden benoemd. Dit zijn J. de Keizer in wijk D en J. van der Wiel voor de Uitbreiding. Eerder was M. Kok de enige Sliedrechtse wekkerman. Ieder krijgt om zijn taak zo goed mogelijk te kunnen verrichten een telefonische aansluiting. In 1935 zou Kok vervangen worden door H. H. Baars.

Gechiedenis-2313Verkeer
In het verleden had men bij het bouwen van woningen en schuren langs de dijk niet al te krap gekeken. Voorgevels van de huizen stonden vaak zo goed als op de dijk. Ze vormen een grote hindernis voor het toenemende verkeer. Naast o.a koetsen, paard-en-wagens rijden er nu bussen en auto’s over de dijk. De onderlinge hinder wordt steeds groter.

De oplossing brengt het rijkswegenplan (1935) met het ontwerp voor een rijksweg, een autoweg langs Sliedrecht. Vanuit Rotterdam zal via Gorinchem de Betuwe bereikt worden. Een jaar later (1936) wordt begint de aanleg van de tweebaansweg.Voor Sliedrecht is de aanleg van de autoweg tamelijk ingrijpend.
Gechiedenis-2314Bij de kruising met de spoorbaan, de Stationsweg en de dijk op de grens met Giessendam moeten bruggen en viaducten een uitweg bieden. Sliedrecht zal met een op- en afrit bij de Stationsweg op de rijksweg worden aangesloten. Huizen en grond aan de rijksweg wordt onteigend. De nog nieuwe villa van architect Nieuwpoort valt onder de sloophamers!

De aanleg van de rijksweg is de nekslag voor de bootdienst van de Fop Smit. In 1935 komt er een einde aan de veerdiensten. Daarvoor was het treinverkeer al een grote concurrent geworden! Vanaf het Sliedrechtse station vertrekken 13 treinen per dag, zowel richting Dordrecht als Gorinchem. Niet alleen bij het Sliedrechtse station was het mogelijk om de trein te nemen. Bij Baanhoek is ook een halte waar men kan in- en uitstappen.
Wie op het Sliedrechtse station aankomt, kan zich met een autobus van de firma A. Hartog (later de M.E.G.G.A.) naar het centrum laten rijden.

Telefoon
Een andere vorm van verkeer vormen de telefonische verbindingen. Het aantal gebruikers groeit. In 1920 waren dit er nog slechts 79. Het telefoonnet was bovengronds. De draden waren bevestigd aan palen die overal langs de dijk stonden. Een betere oplossing is om de draden in de dijk te leggen. Dit betekent de eerste opbreking in de nieuwe asfaltlaag. De telefoondienst is voortaan dag en nacht en ook ’s zondags te bereiken. Een goede vooruitgang, maar de vele telefonistes moeten wel met allerlei stekkers voor een verbinding zorgen. Vaak een tijdrovende bezigheid!

Banken en scholen
Een van de instellingen van het Nut is de spaarbank. Jarenlang zou op diverse scholen het sparen hierbij ondergebracht zijn. Het oude raadhuis in de Kerkbuurt (nu Sliedrechts Museum) dient als onderkomen. In 1932 schenkt IJsbrand van Wijngaarden (hij woonde in het huis dat nu ten oosten van de oprit van de Geulstraat staat) een stuk grond naast zijn huis aan de stichting Nutsspaarbank. Hierop wordt een bankgebouwtje gebouwd. Het oude raadhuis krijgt nieuwe bewoners. Het wordt consultatiebureau voor zuigelingen en het Leger des Heils er onderdak.

Een andere instelling van het Nut is de Nutsvaktekenschool. Deze gaat in 1938 op in de vereniging Ambachtsschool voor Sliedrecht en Omstreken. Belangrijke personen bij dit initiatief zijn burgemeester Popping en de heer B. van Rees.
De school zal later bekend worden als de Lagere Technische School (L.T.S.). Latere namen voor deze school zijn: Burgemeester Poppingschool, De Grienden en thans Grienden College. De heer Van Rees is gedurende 35 jaren directeur van de school geweest. De door het Nut gestichte Vakschool voor meisjes is tot 1938 gehuisvest geweest in de voormalige school III aan de dijk (later gebouw de Korf). Van hier verhuist de school naar de plek bij de Boslaan. De plaats van de vakschool voor meisjes wordt vervolgens ingenomen door de jongens van de ambachtsschool.
Gechiedenis-2315Een andere bank in Sliedrecht is in deze tijd de Boerenleenbank. Deze was in 1918 opgericht met als doelstelling ‘de verbetering van het landbouwbedrijf’. De boeren konden een krediet verkrijgen en de gelden werden rentegevend en veilig belegd. Voorzitter van de coöperatieve vereniging is J. v.d. Berg Lzn., directeurkassier is J. van Bergeijk Sr.
De Boerenleenbank is gevestigd in een woonhuis bij De Wiel, genummerd A 344.
Verder is er in Sliedrecht de Rotterdamse Bankvereniging, directeur B. Kesnich. Deze bank was naar Sliedrecht gekomen na de overname van de Sliedrechtse Bankvereniging L. van Splunder.

Sliedrecht ten zuiden van de Merwede
Sliedrecht is in de jaren 30 groter dan tegenwoordig. Wel dubbel zo groot! De helft van de gemeente ligt ten zuiden van de Merwede. Veel grienden, hooi- en weilanden met daar tussen vele wateren. Er is geen weg over land naar Dordrecht. Naar de paar boerderijen die er zijn, moet alles over water worden aangevoerd. Dit geldt ook voor ook de post en in noodgevallen voor de brandweer. Gewerkt kan er dan worden met een motorspuit. Die moet met een sleepbootje overgevaren worden. Deze moet echter wel eerst ergens vandaan worden gehaald. Het laat zich raden wat er in geval van een ernstige brand zal voordoen… .
Binnen Sliedrecht is in 1939 het aantal brandkranen al 144 stuks. Dit komt mede door de nieuwbouw die buitendijks op gang is gekomen in het gebied rondom de Rembrandtlaan.

22 – Veranderingen

Veranderingen in ons dorp.
Na het overlijden van Sliedrechts burgemeester Ypey in 1917 werden de zaken tijdelijk, tot de benoeming van burgemeester Drijber, waargenomen door wethouder Johan Kraaijeveld.

Geschiedenis-2201Verbindingen met de Uitbreiding
De uitbreiding buitendijks was intussen een feit. Over het Kleindiep, een zijarm van het Middeldiep, dat een belangrijke vaarweg vormde, was in 1915 een vaste, stenen brug gebouwd. Deze belemmerde de doorvaart voor de schepen die o.a naar de langs het Kleindiep gevestigde hoephandelaren voeren.
Hierbij moeten we ons indenken dat het centrum van Sliedrecht destijds niet aan de Merwede lag. Tussen de dijk en de rivier lagen grienden en zandplaten. Na de verwezenlijking van de plannen van Sliedrecht-Vooruit (zie vorige uitgaven) ontstond hierop het deel van Sliedrecht dat nu bekend staat als de “Ouwe Uitbreiding”.
De bedrijven in het centrum waren per schip vanuit het oosten te bereiken via het Middeldiep, dat zich ter hoogte van de huidige brandweerkazerne vertakte in het Kleindiep. Via het westen kende het Kleindiep een directe verbinding met het Groote Diep, de Merwede.

Geschiedenis-2201aDe plannen, die gemaakt waren om in het westelijke deel van de Ouwe Uitbreiding een vaste brug over het Kleindiep aan te leggen, ondervonden nogal weerstand. Begrijpelijk, met de eerder genoemde belemmering. Door de gemeenteraad werd uiteindelijk gekozen voor een voetbrugje dat gemakkelijk bij doorvaart verplaatst kon worden.
In de volksmond heette de verbinding: “Het Kippebrugchie”. Niet te verwarren met de later op dezelfde plaats ter vervanging gebouwde Westerbrug.

Spaanse griep
Wie in het archief de rij boeken van overlijden te Sliedrecht bekijkt, valt direct het boek van 1918 op. De Spaanse griep maakte ook in ons dorp veel slachtoffers In de laatste maanden van 1918 verloren velen het leven. Onder hen o.a. gemeentesecretaris Damsté.

Bouwplannen
De wereldoorlog naderde zijn einde. Baggeraars, die in het buitenland werkzaam waren geweest, konden weer naar huis terugkeren.

Geschiedenis-2202Weekmarkt
In het dorp zat men intussen ook niet stil. Na de Kerkstraat was ook het Dr. Langeveldplein aangelegd. Hierop werd de eerste Sliedrechtse weekmarkt gehouden. Echter zonder succes. Na een paar jaar was het al gedaan met de markt.
Het oude raadhuis in de Kerkbuurt, thans Sliedrechts Museum, was al jaren te klein. Diverse keren was nieuwbouw aan de orde geweest. Uiteindelijk zou de nieuwbouw er toch komen. Burgemeester Drijber stelde het op de agenda van de raadsvergadering van 7 juli 1919 gezette punt: “Bouw van een nieuw raadhuis” weer aan de orde. Daarbij bleek dat het Dr. Langeveldplein de geschikte plaats zou zijn.
Een plaats is één ding, een gebouw is een tweede. Onder de architecten werd een prijsvraag uitgeschreven. Er werden liefst 86 plannen ingediend. De winnaars waren de architecten Friedhoff en Plantinga.

Geschiedenis-2203De Merwestraat zorgde voor de verbinding met de rivier de Merwede. Hier werd na het Bovenveer (Wijk A), het Middenveer (wijk B) en het Benedenveer (Baanhoek) een vierde stoombootveer aangelegd voor de Fop Smit boten. Spoedig volgde een verdere bouw, zoals het huis van de veerman en het café op de hoek met de Industrieweg dat velen zich nog wel herinneren als het café van Van Zessen, de latere eigenaar.

Langs de Industrieweg verschenen de eerste industriële vestigingen, zoals de meelfabriek van de gebroeders van Ballegooijen. Later bekend als de fabriek van scheepssluitingen van Van Beest. Nu staat het nieuwe gemeentekantoor op deze plaats.
Een ander bedrijf aan de Industrieweg was de scheepswerf ‘Kerkerak’. De op 7 juni 1918 opgerichte werf werd na enige tijd opgeheven. Velen onder u herinneren zich het Kerkerakterrein nog wel uit hun jeugdjaren. Bekend, vanuit de beginjaren, is tevens de Sliedrechtse Machinefabriek. Op de Uitbreiding zag men naast de gebruikelijke huizen diverse andere panden gebouwd worden; een abattoir, een badhuis, een bioscoop (Thalia Theater van de familie Koorevaar), scholen en bedrijfsgebouwen.
Een nadeel was, mede door van de komst van de fabrieken hier en in andere delen van het land, dat na 1920 de kwaliteit van het rivierwater achteruit ging, zo erg zelfs dat de zalm verdween.

Geschiedenis-2204Nieuwbouw
Langs de haven en de daar achter liggende wijk werden vanaf 1917 vele huizen gebouwd. Bekend zijn bij ieder de 40 ’Klophuizen’, gebouwd in opdracht van de scheepswerf. Een idee dat voor die tijd zeer vooruitstrevend te noemen is.

De 22e maart 1921 besloot de raad het bekroonde plan van het nieuwe raadhuis te laten uitvoeren.
Na een aanbesteding op 15 juni werd het werk gegund aan G. de Haan uit Dordrecht die met een bedrag van f 180.135,- de laagste inschrijver was.
Burgemeester Drijber legde op 7 november 1921 de eerste steen.
Op 29 maart 1923 werd door burgemeester Drijber bekend gemaakt dat men klaar was met bouwen. Het raadhuis werd officieel geopend op dinsdag 3 april. In het nieuwe onderkomen werden ook het politiebureau en het kantoor van de gemeenteontvanger gevestigd. Nog voor de opening was al eerder een muziektent op het Dr. Langeveldplein geplaatst. Het geld hiervoor was via een inzamelingsactie van de zang- en muziekverenigingen bijeengebracht.

Geschiedenis-2205Oosterbrug
In 1924 werd de oostzijde van de Ouwe Uitbreiding door middel van de Oosterbrug verbonden met de dijk.
De brug was afkomstig uit Breda, waar hij al door heel wat inwoners was gepasseerd. De brug was een draaiburg, zodat de scheepvaart gewoon door kon gaan. De aanleg van de brug kostte totaal f 38.680,-

Vervoer
Ook Sliedrecht maakte kennis met de autobussen. De noemden we in het begin nog omnibussen. De eerste ritten vonden slechts een paar keer per dag plaats. Geheel zonder gevaar waren de ritten niet. De bussen liepen, motorisch gezien, nogal eens in kwaliteit achter. Onderweg uitstappen en verder lopen, gebeurde regelmatig.
Bekende busondernemers uit die tijd waren:
1) Ravesteijn, een lijndienst met twee bussen vanaf Giessendam, via het   Papendrechtse veer naar Nieuw-Lekkerland.
2) De A.T.O. (Ned. Spoorwegen).
3) De firma Koevoets en de Jongste.

Geschiedenis-2206Aanvankelijk kreeg de A.T.O. het alleenrecht. Later (1929) kreeg, na enkele acties, Ravesteijns ‘Eerste Sliedrechtse Omnibus Onderneming’ (E.S.O.O.) dit privilege. Met de Fop Smit boten ging het niet zo best meer. De concurrentieslag met de autobus ging verloren. Alleen met mooi weer wilde men nog wel eens met de boot mee. Het vaarplezier stond dan voorop! Op 3 november 1935 kwam er een eind aan de veerdiensten van de boten.

De nog niet geasfalteerde, vaak stoffige of modderige, dijk kende een paardenpaadje, op z’n Sliedrechts gezegd ’t paerdespoor. Een enkel koetsje, boerenwagens, handkarren, hondenkarren, en zo nu en dan een autobus reden over de dijk. Nog lekker rustig dus… Een enkeling had zich al een auto aangeschaft. De verschijning ervan op de weg was een hele gebeurtenis! Voor de inwoners was het wel even wennen… Ook op de Stationsweg, waarvan de toegang werd verbreed met een westelijke oprit, kwam men zo nu en dan een auto tegen als gasten naar de trein werden gebracht.

Geschiedenis-2207De communicatie stond nog in de kinderschoenen. De dorpsomroeper nam de taak op zich van wat nu voorbehouden is aan Merwe-Radio en Merwe-TV. De bekendmakingen van burgemeester en wethouders kregen de bewoners via hem te horen. Door de uitbreiding van de gemeente was zijn taak groter geworden. Was zijn stem eerst slecht langs de dijk te horen, nu schalde zijn geluid ook over de Uitbreiding ‘Sliedrecht Vooruit’. Intussen werd de Huibert de Baatplaat steeds meer opgehoogd en klaargemaakt voor bebouwing met nieuwe woonhuizen. Het laatste deel dat volgestort werd, was de omgeving van de Merwesingel en de Hugo de Grootstraat.

21 – Begin van de 20e eeuw

Belangrijke zaken aan het begin van de 20e eeuw

Oranjevereniging
Oranjefeesten werden tot in het begin van de vorige eeuw door speciale comités georganiseerd. In 1911 werd door een ‘Commissie van voorbereiding voor de oprichting van een Oranjevereniging’ een vergadering uitgeschreven. De vergadering werd maar door 26 personen bezocht. Eigenlijk wilde men – gezien de geringe opkomst – al afzien van de oprichting van een Oranjevereniging. De onderwijzer Colijn redde de zaak. Hij wees erop dat er in Sliedrecht gewoonlijk weinig mensen bij elkaar kwamen als er een vereniging werd opgericht. Aan voldoende steun ontbrak het echter zelden… Na zijn betoog werd gestemd en met bijna algemene stemmen werd besloten een Oranjevereniging op te richten.

Het eerste bestuur bestond uit 9 leden: H. den Hartog, De Rouwe, Hokken, Colijn, Dusseljée, Schroevers, A. v .d. Berg, Bongers en J.C. van Drunen. Den Hartog werd de voorlopige voorzitter. De contributie moest zo laag mogelijk worden gehouden. Bij feestelijke gelegenheden zou men aan extra inkomsten kunnen komen door bij de festiviteiten entree te heffen. De leden zouden 1 gulden contributie moeten betalen. Voor donateurs werd een bedrag van 25 cent bepaald. Namens het laatste comité werden vlaggen, versieringen e.d. aangeboden.

Geschiedenis-2101Onafhankelijkheidsfeest in 1913
In 1913 was het 100 jaar geleden dat er aan de Franse overheersing onder Napoleon een einde kwam. Het feest werd op 27 en 28 augustus op grootse wijze gevierd.
De nieuwe Oranjevereniging combineerde het feest met de verjaardag van koningin Wilhelmina die op 31 augustus jarig was. Het bestuur van de Oranjevereniging bestond in 1913 uit: D. van Uitert, rijwielhandelaar (voorzitter), G.B. van der Vlies, schoenhandelaar (secretaris), De Rouwe, timmerman (penningmeester), H. den Hartog, C. Dusseljée, T. Nieuwpoort, H. v.d. Stelt, G. Sonneveld en E. Bakker Czn.
Daarnaast was er ter gelegenheid van het 100-jarig jubileum een ‘Eere-Comitée’. Hierin hadden zitting: S. E. Ypey (burgemeester), dr. P. Langeveld, mr. K.A. Nederlof, IJ. v.d. Berg, L. van Haaften, A.A. Hofman, H. K. Nederlof, L. Splunder Jr., A.P. Volker en de dames van den Berg, van Maanen en Kruyff. Het feest werd bekostigd uit de advertenties in het feestprogramma en de vele droegen een steentje bij.

Geschiedenis-2102Vroeg op
Het feest ging al vroeg van start. ’s Morgens om halfzeven startte een rijwieloptocht van 40 jongens. De fietsers werden voorafgegaan door hoornblazers. Zij moesten iedereen wakker maken om tijdig – negen uur – bij de landing van Prins Willem aanwezig te zijn.
De Prins, in de persoon van E. D. Kalis, stapte bij het Benedenveer bij de spoorbrug aan land. Hij werd in een sloep vergezeld door acht 8 matrozen, een bootsman en hun commandant. Daar stond ‘de Scheveningse bevolking’, in klederdracht, ter verwelkoming gereed. Onder hun juichkreten stapte de ‘Prins’ op een ‘schelpenwagen’. Hierin werd hij naar de reeds opgestelde optocht geleid.

Geschiedenis-2103De stoet
Deze startte om half tien. De stoet trok van west naar oost en terug. Erebogen, vlaggen en gevelversieringen gaven Sliedrecht een feestelijk aanzien.

Voorop reden twee herauten. Die van Sliedrecht en de heraut van Nederland. Het muziekkorps van ‘Crescendo’ volgde.
De eerste wagen was een Oranjewagen. Daarop zaten jongelui gekleed in wit en oranje. Zij strooiden bloemen rond. Daarna kwam de Haagse schutterij, vervolgens een groep Scheveningers te voet met oranjelinten.

De groep van de eerder genoemde acht matrozen, voorzien van roeiriemen, en de bootsman die de Prins aan wal gebracht had, volgden. Hierna reed de schelpen-wagen met de Prins die omringd was door acht vissers in oliepakken. Hij werd gevolgd door een rijtuig met de vrouw van de Prins (mevr. A. A. Seret-Bos) met enige hofdames.

In een daarop volgende authentieke karos zaten de heren van het Drie-manschap. Zij stapten bij het raadhuis uit om de originele proclamatie van 1813 voor te lezen.

Na het Dordtse Fanfare Corps volgde een enorme stoet onder de naam ‘De Helden van Quatre-Bras en Waterloo’. Deze werd geopend door Engelse, Pruisische en Nederlandse infanteristen met veroverde Franse vaandels. Honderden verklede personen deden er aan mee.

Het eind van de stoet werd gevormd door een ‘Zegewagen’, voorstellende de vrede en de muziekvereniging ‘Juliana’.

De inwoners mochten vanaf de zijkant de stoet aanschouwen. Aansluiten was niet toegestaan! De stoet hield halt op een feestterrein aan de Parallelweg. Fotograaf A. Meyer zette hier degenen die dat wensten, in historische kleding op de foto.
Op het feestterrein werd geen sterke drank geschonken. Voor de liefhebbers was er een glaasje boerenjongens, een advocaatje of lichte wijnen. Het terrein was – verschil moest er zijn – ingedeeld in eerste en tweede klassen plaatsen…

Het feest ging door tot ver in de middag. Rond vier uur gaf de gymnastiekvereniging ‘Sport Staalt Spieren’ demonstraties op het feestterrein. Om acht uur volgde een concert- en bioscoopvoorstelling. We moeten hierbij wel denken aan een stomme film! Op de eerste van de twee feestdagen was ’s avonds een Bengaalse verlichting op de toren te bewonderen.

Tweede feestdag
De volgende dag was er de optocht van alle schoolkinderen. Voorafgegaan door een muziekkorps ging het richting feestterrein Hier begonnen om halftien de kinderfeesten. De volwassenen waren om twee uur aan de beurt. Voor de inwoners was er ‘s avonds om half acht een concert en een optreden van S.S.S. Dit werd gevolgd door diverse vertoningen.

Het grote feest werd afgesloten met een grandioos vuurwerk Het vuurwerk werd afgestoken vanaf een weiland ten westen van de Stationsweg. Tegen twaalf uur ging ieder naar huis. Op een enkele dronkenschap na, werd er geen wanklank gehoord. De vele goede herinneringen aan het feest zorgden ervoor dat er in Sliedrecht nog jarenlang over de gebeurtenissen werd nagesproken!

Geschiedenis-2104Oorlog
Een jaar later, in de zomer van 1914, werd het rustige leven echter wreed verstoord. Veel onrust veroorzaakte het telegram dat op het raadhuis aankwam. Een oproep tot mobilisatie!

De opgeroepen militairen vertrokken vanaf het station. Het tweede telegram, met de melding dat er oorlog was uitgebroken, verergerde de toestand. Aanplakbiljetten in het dorp brachten de inwoners van de onheilstijding op de hoogte.
Gevolgen van het een en ander waren: verlies aan arbeidskrachten door de mobilisatie, inkwartiering, en distributie van levensmiddelen.
Geschiedenis-2105Belgische vluchtelingen bereikten ons dorp. Zij waren onze kant uitgekomen omdat hun land zwaar te lijden had onder de Duitse inval! Het nieuws over de oorlog werd gevolgd via krantenberichten en foto’s in het tijdschriften. Nederland bleef echter neutraal. De plannen voor een uitbreiding, gemaakt door de vereniging ‘Sliedrecht Vooruit’, zoals beschreven in de twee voorgaande verenigingsbladen, konden worden uitgevoerd.

Sliedrecht Vooruit
De aanbesteding van de haven, het ophogen van terreinen en overige werken, werden op 11 november 1914 door B. en W. aanbesteed. Het werk werd aan de laagste inschrijver, de firma T. den Breejen van den Bout gegund tegen de prijs van f 170.000, – . De stenen boogbrug over het Kleindiep werd een maand later, op 16 december, aanbesteed. Deze brug gaf toegang naar de terreinen van de uitbreiding. De toegangsweg kreeg als naam: Kerkstraat. Dit werk werd verricht door de firma. Zanen Czn. te Ammerstol voor een bedrag van f 13.284, – .

Geschiedenis-2106Panden in de Kerkstraat
Een van de eerste panden die aan de nieuwe Kerkstraat gebouwd werden, was dat van N.V. Boekhandel Gebr. Luyt. D. Brasser was er de directeur. A.M. van Dorth de bedrijfsleider. Een ander pand aan de Kerkstraat was o.a. bestemd voor het G.E.B. In Sliedrecht was het mogelijk om vanaf 8 maart 1916 een elektrisch peertje het huis te laten verlichten. Het nam de plaats in van de gaslampen.
Het Gemeentelijk Energie Bedrijf (G.E.B.) werd samen met het bureau Gemeentewerken van de gemeente Sliedrecht gehuisvest in dit pand. De directeur vond ook woonruimte in het groots opgezette pand.
Thans is in dit gebouw een notariskantoor gevestigd. De Belgische ingenieur G. C. Guermonprez, een oorlogsvluchteling, werd de eerste directeur van zowel het G.E.B. als van gemeentewerken. Onder zijn toezicht werd vrijwel de gehele uitbreiding – buitendijks – volgebouwd.

Geschiedenis-2107Scheepswerf De Klop
In 1916, tijdens Wereldoorlog 1, werd de in 1913 te Zuilen, provincie Utrecht, gestichte scheepswerf ‘De Klop’ bij het fort ‘De Klop’ overgebracht naar Sliedrecht.

De werf was in Zuilen tot stand gekomen door toedoen van Joh. Kraaijeveld en drie broers Van Noordenne. Scheepswerf ‘De Klop’ werd naar het nieuwe terrein in Sliedrecht overgebracht.
Sliedrecht was een ketelmakerij en een machinefabriek, gevestigd aan de Industrieweg, rijker. De directeur van de werf werd de heer H. van Seventer.

Een minpunt in deze jaren was het overlijden van burgemeester S.E. Ypey. De op 30 december 1916 overleden burgemeester werd op 2 januari 1917 in Den Haag begraven. De Sliedrechtse wethouders Joh. Kraaijeveld en J .L. A. van Haaften en de gemeentesecretaris J. J. Damsté woonden de begrafenis bij.

20 – Uitbreidingsplan

De totstandkoming van Sliedrechts Oude Uitbreiding buitendijks

 

Geschiedenis-2001
De Kerkeplaat in lang vervlogen tijden

Uitbreidingsplan Sliedrecht
Eerder  lieten we U met de plannen van “Sliedrecht Vooruit” ten aanzien van de uitbreiding van Sliedrecht kennismaken.

Op grond daarvan benoemde de Raad een commissie, welke de plannen aan een nader onderzoek moest onderwerpen en vervolgens diende te kijken naar de mogelijkheden voor de gemeente Sliedrecht.
In de Merwebode van 30 november 1912 troffen we onderstaand verslag aan:

Verschenen is het Rapport der Raadscommissie ter zake de motie “Sliedrecht Vooruit”, d.d. 26 Augustus 1912.
In de Raadsvergadering van 15 Mei 1911 werd met algemene stemmen aangenomen een voorstel van den heer Johs. Kraaijeveld, luidend.”De Raad der gemeente Sliedrecht besluit: eene commissie te benoemen om te onderzoeken wat er gedaan kan worden ten einde Sliedrecht te geven, datgene wat besproken is in de laatst gehouden vergadering van “Sliedrecht Vooruit”.

Dit naar aanleiding eener door de vereeniging “Sliedrecht Vooruit” met algemeene stemmen aangenomen motie luidend als volgt.

“De openbare vergadering der vereeniging “Sliedrecht Vooruit”, gehouden op 28 april 1911 in het lokaal van den heer O. den Boer – gehoord de uiteenzetting van een schema tot een plan tot uitbreiding der gemeente Sliedrecht, door den secretaris der vereeniging, spreekt den wensch uit,
dat de gemeente dit plan in behandeling zal nemen en zal onderzoeken of het voor uitvoering vatbaar is en dat zij in het bevestigend geval de middelen zal beramen om tot uitvoering te geraken”.

Geschiedenis-2002Men besloot, zoals uit het voorgaande bleek, deze motie ter kennis te brengen van de gemeente en de burgerij.
In de daarop volgende raadsvergadering werden de heeren P.Langeveld, A. Prins Thz., L. van Haaften, E. van Noordenne en A. P. Volker Pz., tot leden der bovengenoemde Raadscommissie benoemd.

In hare eerste vergadering, gehouden op 23 Juni 1911, waarin tot voorzitter der commissie bij acclamatie de heer P. Langeveld werd aangewezen, werd uitvoerig de haar opgedragen taak om te onderzoeken in hoeverre de plannen van “Sliedrecht Vooruit” voor uitvoering vatbaar zijn, besproken, die naar hare meening ernstige overweging en een degelijk en uitgebreid onderzoek verdienden.

Algemeen deelt de commissie het gevoelen van de vereeniging ” Sliedrecht Vooruit ” dat de uitbreiding van Sliedrecht moet gezocht worden zonder eenigen twijfel buitendijks.
Blijkens het plan der vereeniging “Sliedrecht Vooruit” om het geheele Middeldiep tot eene breedte van 100 meter bij eene lengte van 1100 meter uit te baggeren en het opgezogen zand op de Kerkeplaat te brengen, zal worden verkregen:

1e een haven;
2e een terrein gelijk aan de Kerkeplaat, groot pl.m. 75000 vierkante meter.

Hoewel het groote nut hiervan inziende meent de commissie met het oog op het woningvraagstuk in deze gemeente, dat havenaanleg niet voorop moet worden gesteld doch dat in de eerste plaats met de belangen van de volkshuisvesting rekening gehouden moet worden en dat deze belangen dringend eischen een uitbreiding buitendijks.Met het oog op de uitbreiding der gemeente kwam het de commissie ook minder wenschelijk voor de haven te projecteeren op de wijze als door ” Sliedrecht Vooruit ” is geschetst , omdat daardoor slechts een klein gedeelte buitendijks voor bebouwing in aanmerking komt en een groot gedeelte buitendijks gelegen terreinen voorgoed door een breede haven van het overige gedeelte van de gemeente zou worden afgesneden. De commissie heeft overwogen een haven te ontwerpen met voldoende bergruimte, die gemakkelijk van alle zijden toegankelijk is.

Dringend bestaat evenwel de behoefte aan geschikt bouwterrein; dat alhier woningnood bestaat, behoeft niet te worden aangetoond, is van algemeene bekendheid. De in den polder (binnendijks) gelegen gronden zijn daarvoor geheel ongeschikt; geen gezonde woningbouw is daar te verkrijgen met ’t oog op den afvoer van water en fecaliën; de drassige bodem is veel te laag om een behoorlijk rioleerstelsel in te voeren, vandaar dat de buitendijks gelegen terreinen zijn aangewezen voor uitbreiding, waar plaats is voor 4 à 5000 zielen en de gemeente de eerste 25 jaren zal zijn geholpen.

Waar art. 28 der Woningwet aan onze gemeente de verplichting oplegt tot het vaststellen van een uitbreidingsplan acht de commissie het daarom noodzakelijk thans tot de vaststelling van een uitgebreid plan over te gaan en tevens om tot aankoop of onteigening van al de in het plan begrepen gronden te besluiten.
Het gemakkelijkst valt toch de uitbreiding te regelen waar de gemeente een groot grondbezit heeft en dus zelf de bouwterreinen voor exploitatie in gereedheid kan brengen.
De commissie heeft na verschillende besprekingen een schets ontworpen van een uitbreidingsplan, omvattend behoudens enkele perceelen de geheele Kerkeplaat en de Huibert de Baatsplaat.
Een nadere uitwerking van het plan werd gedaan door de heer C. F. Sepmeyer, hoofdopzichter van gemeentewerken te Dordrecht.

Het plan omvat:
Eene wijk voor het bouwen van arbeiderswoningen, een villapark, handels- en industrieterreinen en den aanleg van een haven.
Geschiedenis-2003De gronden benoodigd voor de uitvoering van deze werken zijn gelegen buitendijks, tusschen het Kleine Diep en de rivier de Merwede.
De bedoeling van de commissie is voorlopig het middengedeelte het eerst in uitvoering te brengen, door onmiddellijk de geheele haven in orde te maken, de Kerkeplaat in haar geheel voor bouwterrein in te richten, het gedeelte van een villapark langs den hoofdweg gelegen op te hoogen en een weg aan te leggen door de handels- en industrieterreinen, zonder deze terreinen op te hoogen, terwijl toch de onteigening zich uitstrekt over het geheele straks aangegeven plan.
Beschrijving van het plan. De hoofdtoegangsweg naar de aan te leggen terreinen en haven is ontworpen in het verlengde van de Stationsweg vanaf den dijk loodrecht op den stroomlijn van de rivier.
Hierdoor wordt een korte verbindingsweg vanaf de rivier (aanleg stoombooten) naar het centrum der gemeente verkregen.
Vermits de stroom in het Kleine Diep niet onderbroken mag worden, heeft de commissie geoordeeld, dat een brug ter breedte van 8 m voldoende is.
De hoogte van de brug is ontworpen 4 m plus N.A.P., zijnde het profiel, waartoe alle voor bouwterrein bestemde gronden zullen moeten worden opgehoogd. om voortdurend watervrij te liggen.

Wijk Arbeiderswoningen
De wijk voor het bouwen van arbeiderswoningen wordt begrensd ten noorden door het Kleine Diep, ten zuiden door de haven en ten oosten door den hoofdweg. Zij beslaat met de wegen en pleinen eene oppervlakte van circa 8,5 ha en is verdeeld in 11 bouwblokken, 2 pleinen en een paar plantsoentjes. De hoofdwegen hebben een breedte van 15 m, de overige een breedte van 12 m. Deze wegen zijn alle gedacht steenslagwegen te zullen worden met Quenast tegeltrottoirs en hardsteenen trottoirbanden.

Plein
Onmiddellijk vanaf den hoofdweg bevindt zich een plein ter grootte van 71 are; door de zeer gunstige ligging van dit plein is het voor allerlei doeleinden bruikbaar. De afstand van dit plein tot de Ned. Herv. Kerk bedraagt ca. 120 m.
Het tweede plein, dicht bij de havenmonding ontworpen, is groot 17,5 are en kan gebruikt worden voor opslag en voor te lossen en te laden scheepsgoederen enz.
De bouwblokken zijn niet lang en ter breedte van minstens 35 m geprojecteerd, zodat ruime toetreding van licht en lucht mogelijk is. De gezamenlijke grootte van deze bouwblokken bedraagt ruim 4 ha.
Voor afvoer van faecaliën, wasch- en regenwater is een rioleering aangenomen van eivormige cement-riolen.
Aanbeveling verdient het, dat de gemeente in deze wijk een zekere oppervlakte reserveert voor den bouw van een school.

Geschiedenis-2004Villapark
Een terrein bestemd voor villa’s of andere meer kostbare huizen, is gedacht ten oosten van den hoofdweg en wordt ten noorden begrensd door het Kleine Diep en ten zuiden en oosten door de rivier de Merwede.In deze wijk is een park aangenomen met wandelwegen, waterpartijen, een fontein, enz., dat een publiek wandelpark ook voor de gemeente Sliedrecht aanbeveling verdient, behoeft wel geen nader betoog.
Het geheele terrein voor het villapark is met wegen, waterpartij en park groot ca. 18 ha en is verdeeld in 20 bouwblokken.
De wegen zijn geprojecteerd ter breedte van 20 m voor genoemde hoofdweg en den weg langs de rivier, en 15 m voor alle overige wegen; deze wegen zijn ook alle bedoeld verhard te zijn met steenslag en aan beide zijden te zijn aangelegd met trottoirs van Qeunast-tegels. Op het plan zijn langs de hoofdwegen de voortuintjes aangegeven.
Voor eersten aanleg zouden alleen in aanmerking komen de terreinen onmiddellijk grenzende aan den hoofdweg. Deze hoofdweg is geprojecteerd ter breedte van 20 m met wandelpad of plantsoen in het midden, 2 rijwegen van 6 m en trottoir ter breedte van 2,5 m.

Handels- en industrieterreinen
Ten zuiden van den geprojecteerden haven bevinden zich op het plan de handels- en industriegebieden, grenzende aan de rivier en aan den hoofdweg.
Deze terreinen zijn gunstig voor allerlei doeleinden gelegen, daar ze onmiddellijk aan de rivier of de haven grenzen; de totale te verhuren of te verkopen oppervlakte bedraagt ruim 13 ha. Midden door deze terreinen is een weg aangegeven ter breedte van 15 m. Deze weg loopt van den hoofdweg naar de invaart van de haven.
Op het plan is verder nog aangegeven ten westen van de haven eene uitbreiding voor arbeiderswijk en voor handels- en industrieterreinen.

Geschiedenis-2005Haven
De haven is ontworpen ongeveer in ’t midden van bovengenoemde terreinen.
Hierdoor kunnen de handels- en industrieterreinen aan beide zijden aan het water gelegen zijn en de arbeiderswijk direct aan de haven grenzen.
De invaart der haven, in zuidwestelijke richting geprojecteerd, maakt het mogelijk dat te allen tijde de schepen gemakkelijk kunnen binnenkomen, terwijl bij uitvoering van het eerste gedeelte geen brug noodig blijkt om alle terreinen te bereiken, behoudens de hiervoren genoemde brug.
De haven heeft een lengte van 565 m bij een breedte van 100 m; de invaart is 300 m lang en 50 m breed. De totale oppervlakte grond, benoodigd voor den aanleg van deze haven en monding bedraagt ca. 7,5 ha; aan oppervlakte voor ligplaats van schepen, komt – gerekend bij een waterstand van N.A.P. – beschikbaar 6,5 ha.
Voor de bodemdiepte der haven is aangenomen 3,50 + N.A.P. en voor voortdurende doorstrooming van de haven is een sluisje in den noord-oosthoek onder den hoofdweg geprojecteerd, dat in verbinding staat met het Kleine Diep.
In den noord-westhoek is open doorgang geprojecteerd, welke tevens een vaargeul vormt tusschen het Kleine Diep en de haven, bij latere uitvoering van het geheele plan is het nodig deze geul te overbruggen.

Beplanting
Het ligt voor de hand, dat bij de aangenomen breedte van de straten en pleinen eene beplanting kan worden aangebracht; hierbij dient alleen nog opgemerkt te worden, dat het aanbeveling verdient bij de keuze der boomsoorten met de breedte der straten rekening te houden.
De overgelegde kostenberekening, waaruit blijkt dat voor kosten van onteigening, het in orde maken van de haven, het opspuiten en in orde maken van de voorlopig tot bouwterrein bestemde gronden, het leggen van een weg door de handels- en industriegebieden, renteverlies gedurende de eerste jaren, geraamd worden op 635.000 gulden heeft de commissie tot de conclusie gebracht, dat de kosten voldoende zullen gedekt worden door de opbrengst van verkoop of in erfpacht geven van de beschikbaar geworden zeer gunstig gelegen terreinen.
Een grondbezit aldaar van 62 ha heeft voor de gemeente eene groote waarde.
De vraag of het plan met het oog op de kosten voor uitvoering vatbaar is, wordt mitsdien door de commissie bevestigend beantwoord.

Op vorenstaande gronden heeft de commissie de eer aan den Raad met volle vrijmoedigheid voor te stellen:
1e. Na het verstrijken van den termijn van de ter visie ligging bedoeld bij art. 28 der woningwet vast te stellen het ontwerp-uitbreidingsplan voor de Gemeente Sliedrecht.
2 e. Aan te koopen of te onteigenen al de in het plan begrepen perceelen gelegen buitendijks tusschen het Kleine Diep en de rivier de Merwede en omvattende de geheele Kerkeplaat en de geheele Huibert de Baatsplaat.

Aan U de mogelijkheid zelf eens na te gaan op welke wijze het plan in de loop der jaren in Sliedrecht verwezenlijkt werd of op een aangepaste wijze uitgevoerd is.

19 – Oude Uitbreiding

De totstandkoming van Sliedrechts Oude Uitbreiding buitendijks

Geschiedenis-1901
Achterste rij van links naar rechts: J. D. Wetsels rijksontvanger), C. Groustra (hoofdonderwijzer), A. L. Luyt (boekhandelaar), Danielse (gem. secretaris), P. Langeveld (arts), J. V. Disselkoen (hoofdonderwijzer), F. Janse (hoofdonderwijzer) .
Voorste rij van links naar rechts: A. Prins de Baat (arts), E. D. G. Frahm (hoofdonderwijzer), Ds. Dr. J. W. Lieftinck (predikant), W. van der Schuijt (hoofdonderwijzer) en
P. Scheltema ( arts).

Debatingclub
In de vorige eeuw waren er nogal wat debatingclubs. Ook in Sliedrecht hield een dergelijk gezelschap zich bezig met de “kunst van het spreken.”

Leden waren o.a. alle schoolhoofden, de artsen, een apotheker, de rijksontvanger, de gemeentesecretaris en een boekhandelaar. Voorzitter was dominee Lieftinck.
Regelmatig kwamen nieuwe gespreksonderwerpen ter tafel, die door de Sliedrechtse gemeenteraad werden overgenomen.
Een idee van dokter Langeveld was wel heel opvallend. Hij stelde voor de Huibert de Baatplaat in te polderen en op te hogen. Het zou een belangrijk terrein kunnen zijn voor de industrie en de woningbouw. Het idee kreeg de steun van apotheker Van den Houte Willems en de latere wethouders Joh. Kraaijeveld en C.M. van Rees.

Rond de eeuwwisseling kreeg het plan van dokter Langeveld meer gestalte. Via advertenties in de Merwebode werd de bevolking opgeroepen om zich beschikbaar te stellen om Sliedrecht vooruit te helpen. Naast de oprichting van de vereniging “Sliedrecht Vooruit”, leidde het plan mede tot de verwezenlijking van de uitbreiding buitendijks. Deze is nu bij de ouderen onder ons nog wel onder de naam “Sliedrecht Vooruit” bekend. Behalve de heer Langeveld waren de heren Van den Houte Willems en de wethouders Kraayeveld en Van Rees voorvechters van de uitbreiding buitendijks van Sliedrecht. Naar ieder van deze mannen is een plein of straat vernoemd. Kennelijk wilde het aanvankelijk niet al te best vlotten met de vereniging “Sliedrecht Vooruit”. Duidelijk komt dit tot uitdrukking in een schrijven dat we via de heer J. v. d. Sluys in handen kregen. De bevolking werd hierin opgeroepen tot het massaal bijwonen van een vergadering, waarop ieder in de gelegenheid werd gesteld van de ideeën kennis te nemen.

Hieronder volgt de uitnodiging, zoals die destijds letterlijk werd gesteld.

Ten einde iedereen in de gelegenheid te stellen, zooveel mogelijk geheel op de hoogte dezer belangrijke aangelegenheid te komen, roepen wij bij deze alle ingezetenen van Sliedrecht op, die den ouderdom van 20 jaar hebben bereikt, tot eene

O p e n b a r e V e r g a d e r i n g

Voordracht met lichtbeelden door den Secretaris.
Onderwerp: De toekomst van Sliedrecht, zoowel in verband met nieuwe plannen voor spoorwegverbindingen, als met de uitbreiding der gemeente buitendijks.

Het Bestuur
De inleiding van boven afgedrukte uitnodiging luidde als volgt:

” Sliedrecht Vooruit ”

L.S.

Onze vereeniging telt thans 180 leden.– Van alle ingezetenen van Sliedrecht, die den leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, hebben zich slechts 180 aangemeld als lid van onze vereeniging.
Moet daaruit worden opgemaakt, dat de groote rest niets voelt voor de vereeniging “Sliedrecht Vooruit”? Neen, toch zeker. Het moet eerder toegeschreven woorden aan den sleur om “eerst de kat eens uit den boom te kijken, eerst eens af te wachten wat “Sliedrecht Vooruit” doet of zal doen.
Welnu, op de algemeene vergadering van 30 Maart 1911 heeft het Bestuur het programma van onze vereeniging duidelijk uit laten komen en bewijzen gegeven hoe het de zaken aanpakt.
Is dit geen reden om lid onzer vereeniging te worden? Moet de kat nog langer uit den boom worden gekeken? Moeten de schouders nu nog worden opgetrokken en moet er geluisterd worden naar stemmen, die evenals een grammofoon altijd hetzelfde liedje zeggen, n.m.l. “Het zal toch wel op niets uitdraaien, daar komt toch niets van”?
De contributie als minimum f 1,– per jaar, behoeft toch waarlijk niet af te schrikken. Twee centen per week kan ieder nog wel betalen. Want men vergete niet: bij onze vereeniging gaat het niet om de contributie. Bij andere vereenigingen is gewoonlijk de kas noodlijdend, moeten er leden geworven worden, om den penningmeester in staat te stellen alles te kunnen betalen, maar bij onze vereeniging is dat niet noodig.
Onze kracht schuilt niet in een groote kas, maar in een groot aantal leden, die door dat lidmaatschap toonen het doel onzer vereeniging te steunen.
Eerst wanneer wij een groot aantal leden bezitten, kunnen besluiten, op onze vergaderingen genomen, van gewicht zijn. Dan geeft zo’n besluit een ruggesteun aan gemeenteraadsleden, die voorstellen tot verhooging van de welvaart van onze gemeente in debat willen brengen.
Voelt men dat het ’t verlangen van de kern van onze ingezetenen is, dat er iets tot stand zal komen, dan wordt het den heeren op ’t Raadhuis gemakkelijker gemaakt. Dat moet ons streven zijn. Hoe grooter die kern, hoe grooter de kracht.
Daarom wekken wij ieder lid op voor het algemeen belang, voor Sliedrecht’s belang, ijverig zijn best te doen om leden te werven. Maar daarbij moet het niet blijven. Men moet ook toonen, dat men belang stelt in onze pogingen.
Velen denken: ik betaal mijne contributie, het Bestuur zal de zaken wel opknappen. Dat is een verkeerd idee. Neen, ook het Bestuur wil gesteund worden door de leden. Wanneer de bestuursleden veel tijd beschikbaar stellen om plannen te ontwikkelen, dan is het toch waarlijk niet te veel gevergd, dat de leden twee of driemaal ’s jaars een paar uur ’s avonds bij wijze van uitspanning de algemeene vergaderingen bezoeken. Eerst dan krijgen besluiten, op die vergaderingen genomen, beteekenis.
Vooral thans, nu er zo’n voorname zaak aanhangig is, n.m.l. de uitbreiding der gemeente Sliedrecht, moet ieder lid tegenwoordig zijn op vergaderingen, tenzij hij door ernstige redenen verhinderd is.
Wij hebben gemeend in ’t belang der goede zaak goed te doen om het behandelde op de vergadering van 30 maart j.l. in druk den leden aan te bieden.

Waar ging het om?
Onderwerp van bespreking was het hieronder geschetste gebied.

Geschiedenis-1902
1881 Kaartje omgeving Sliedrecht

Bekijk het kaartje uit 1881 eens. De rode kronkellijn geeft de Sliedrechtse dijk met de bebouwing daarlangs aan. In de rivier De Merwede bevinden zich een aantal platen. Dat zijn de Huibert de Baatplaat, het Kerkeplaatje en het Molenplaatje. Langs de dijk slingert zich het Kleindiep. Ten noorden van de Huibert de Baatplaat vinden we het Middeldiep. Op de drie platen is sprake van enige vorm van bebouwing.

Hieronder een deel van de lezing welke door de opgekomen ingezeten in de zaal van de heer O. de Boer, gelegen bij het Middenveer, werd aangehoord.

Geschiedenis-1903
De oostzijde van het plan

Voordracht over een schema tot uitbreiding van de gemeente Sliedrecht, gehouden op de Algemeene Vergadering van 30 Maart 1911, door den Secretaris onzer Vereeniging, den Heer J.A.F.van den Houte Willems.

Mijne Heeren!

Onder de vele onderwerpen, waaraan Uw Bestuur hare aandacht heeft geschonken, is het plan tot uitbreiding van Sliedrecht zeker wel het voornaamste.

Mijne Heeren, het doel dezer bijeenkomst is uitsluitend Uw aandacht vestigen op een schets van een plan tot uitbreiding van Sliedrecht, waarmede Uw Bestuur ten zeerste is ingenomen.

Er moet over dit plan gesproken worden. Het moet ’t onderwerp worden van ’t discours tusschen alle inwoners van Sliedrecht, omdat iedere ingezetene er belang bij heeft, dat zijne gemeente vooruitgaat.

Het moet eene zaak worden van zo’n algemeene bekendheid en — naar ik hoop — van instemming, dat degenen, die aangewezen zijn de belangen onzer gemeente te behartigen, het in overweging zullen nemen en er over zullen delibereeren of het voor uitvoering vatbaar is en zoo ja, hoe het uitgevoerd zal moeten worden. Wanneer eenmaal de algemeene opinie vóór dit plan van uitbreiding is, dan twijfelt Uw Bestuur niet of ernstige en nauwkeurige berekeningen zullen worden gemaakt.

De verdere behandeling ligt niet op den weg van onze Vereeniging. Mijn taak is dus hoofdzakelijk te trachten U duidelijk uiteen te zetten:
1-e hoe noodig het voor de welvaart onzer gemeente is, dat ze uitgebreid wordt.
2-e dat de uitbreiding volgens een schets, zooals ik U straks zal laten zien, alleszins verdiend nauwgezet te worden overwogen. Alvorens U nu de teekeningen die straks op ’t doek zullen worden geprojecteerd, nader toe te lichten, zij het mij vergund U ’t één en ander in herinnering te brengen.
Ik zeg met opzet in herinnering te brengen, want hetgeen ik nu vertellen zal is voor U volstrekt niet nieuw. Toch meende ik, dat het zijn nut kon hebben het te releveeren.

Allereerst een brokje geschiedenis
Wanneer wij eens nagaan, wat de voornaamste bronnen van welvaart zijn geweest voor Sliedrecht, dan komen, behalve ’t landbouwbedrijf, op industrieel gebied in aanmerking:
1-e Het aanemersbedrijf.
2-e De werfindustrie.
3-e De hoepelindustrie.
4-e De biezendrogerij.

Wat het eerste punt, het aannemersbedrijf, betreft is het een feit, dat Sliedrecht over de geheele wereld bekend staat als de geboorteplaats der grootste aannemers op ’t gebied van waterwerken en grondverzet. Overal! In Europa, in Indië, in China, in Noord- en Zuid-Amerika, in Egypte, zijn of waren Sliedrechtsche aannemers en Sliedrechtsche arbeiders met hunne onafscheidelijke baggermolens, zuigers en bakken.
Gerust kan men zeggen, dat Sliedrecht de bakermat is van de aannemers op waterbouwkundig gebied.

Een Latijnse spreuk zegt: “Tempora mutanter et nos mutamus in illis,” dat wil in het Hollandsch zeggen: de tijden veranderen en wij veranderen met hen. Zoo is het ook met de aannemers en de aannemerij gegaan.
Een 30 jaren geleden kon een aannemer met betrekkelijk klein bedrijfskapitaal werken. Molens van f 30 à 40.000 behoorden almee tot de grootste; houten bakken van 40 à 50 el waren toen al reuzenbakken; zuigers met groote capaciteit bestonden toen nog niet. Maar de tijden veranderden, de werken eischten grooter materieel, meer machinerie, minder handenarbeid.
De industrie sloeg haar arendsvleugels uit en construeerde molens en zuigers, die alleen een groot kapitaal vertegenwoordigen; houten bakken van 50 el werden vervangen door ijzeren van 80, 90 en 100 el, ja nog grooter.
De Sliedrechtse aannemers gingen met hun tijd mede en vergrootten hun bedrijfskapitaal, maar de uitbreiding van haar gemeente bleef achterwege.

Wanneer het werk was afgeloopen en het materieel tijdelijk moest worden opgeborgen, bleek Sliedrecht daarvoor geen ruimte te bezitten. Het Middeldiep werd door aanwas hoe langer hoe ondieper; van ’t thuisbrengen d.w.z. naar Sliedrecht van zuigers, molens en groote bakken was geen sprake.
Het lag voor de hand dat, wilden de aannemers hun materieel, zoolang het niet werd gebruikt, op een veilige plaats leggen, in hunne woonplaats daarvoor plaats moest worden gemaakt. Het is een feit dat wat het meest voor de hand ligt, gewoonlijk wordt voorbijgezien.
Naburige gemeenten, die ’t financiëele voordeel inzagen om plaats te maken voor dat materieel, aarzelden niet om de werken daarvoor noodig in uitvoering te brengen.
Het gevolg daarvan was, dat de aanneemers gretig daarvan gebruik maakten en hun materieel daar onderbrachten, waar zij ’t goedkoopst en ’t best terechtkonden, en als een vanzelfsprekend gevolg daarvan, verlieten zij ook voor een groot deel deze gemeente.
Het moet dan ook alleen aan bijzondere omstandigheden, misschien gehechtheid aan hun geboortegrond, worden toegeschreven, dat wij nog ’t voorrecht hebben, flinke kapitaalkrachtige aannemers te mogen rekenen onder onze ingezetenen.
Niet alleen dat ’t materieel niet op Sliedrecht kwam, wat desnoods nog gerekend kan worden als een stilstand in welvaart voor de gemeente, maar ook het personeel dat bij dit materieel behoorde en grotendeels bestond uit geboren Sliedrechters, verhuisde naar die plaatsen, waar het het materieel kwam te liggen.
Machinisten, zuig- en molenbazen met hunne gezinnen verlieten deze gemeente en dit feit ressorteert niet onder stilstand, maar onder achteruitgang. Het spreekwoord: “Stilstand is achteruitgang”, werd dus in dit opzicht ten volle bewaarheid, want overduidelijk is het dat die verplaatsing van huisgezinnen mindere welvaart aan neringdoenden bracht.
Laten we ’t spreekwoord: “Beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald”, hier niet uit ’t oog verliezen.

Het tweede punt op industrieel gebied, wat ik zooeven noemde, is het bedrijf van de scheepswerven. Het spreekt van zelf, dat dit bedrijf gelijken tred moest houden met de aannemerij. ’t Oude materieel moest van tijd tot tijd worden gerepareerd en nieuw en grooter worden aangemaakt. Zij, die zoo gelukkig waren een werf te bezitten, direct aan de rivier gelegen en over terrein konden beschikken om hunne werven te vergrooten, konden met hun tijd meegaan,
Aangezien nu evenwel een groot gedeelte van Sliedrecht ingesloten ligt door zandplaten en aanwas, konden maar zeer weinigen daarvan profiteeren; bovendien brachten de aannemers hun groot materieel toch maar hoogst zelden naar Sliedrecht, omdat het na reparatie niet was op te bergen. Het gevolg hiervan was, dat bijna al het groote materieel iet op Sliedrecht kon worden aangemaakt en ook niet worden gerepareerd en dus in andere gemeenten aan vreemde en niet aan Sliedrechtse firma’s moest worden opgedragen.
Dat dit enorm bijdroeg tot mindere welvaart van Sliedrecht is zoo duidelijk, dat het geen verder toelichting behoeft.

Over ’t 3e en 4e punt, de hoepelmakerij en de biezendrogerij, zal ik kort zijn. U allen weet, beter nog dan ik, dat ook deze takken van industrie lang niet meer die omvang hebben van vroeger. Maar dat de hoepelmakerij zeer zeker gebaat zou zijn met het plan van uitbreiding, zooals U straks zult zien, is onbetwistbaar.
Ik zou U nog veel meer in herinnering kunnen brengen, o.a. de vraag kunnen stellen, waarom toch de belastingcijfers hier zoo hoog zijn, vergeleken bij vroegere jaren, wat zeer zeker ook een factor is dat gegoede ingezetenen deze gemeente hebben verlaten, doch veel liever wil ik daarvan afzien en de kardinale vraag ter berde brengen, n.m.l.:
Wanneer Sliedrecht plannen maakt voor uitbreiding, moet dan ’t oog gericht worden naar ’t Zuidwesten of naar ’t Noordwesten, m.a.w. buitendijks of binnendijks? En dan meenen wij, in verband met hetgeen ik U heb medegedeeld, volmondig te mogen antwoorden:
De uitbreiding van Sliedrecht moet zonder eenigen twijfel gezocht worden buitendijks.

Niet binnendijks heeft de aannemer en zijn aanhang van scheepswerven en machinefabrieken ruimte noodig om op den duur hier te kunnen blijven wonen en zijn zaken uit te breiden. De polder die binnendijks ligt, heeft voor ’t landbouwbedrijf geen uitbreiding der gemeente aan die zijde noodig voor de uitoefening van haar beroep, maar wel buitendijks, aan den waterkant.

Geschiedenis-1904
Middeldiep in een lang verleden

Daar is uitbreiding hoogst noodig en waren de toestanden daarvoor ongunstig, moest die uitbreiding gepaard gaan met reuzensommen, dan zou dit een beletsel kunnen zijn. Maar men behoeft waarlijk zoo’n prima technicus niet te zijn op ’t gebied van havenwerken, om te zien dat als ’t ware de haven reeds gereed is, dat men niet anders te doen heeft dan te baggeren en ’t opgezogen zand te gebruiken om de gronden op te hoogen.

Niet alleen dat men daardoor een bevaarbaar water krijgt, maar ook een uitgestrekte vlakte van grond, die op ’t oogenblik betrekkelijk weinig waarde heeft, zal daardoor een waardevol bezit worden voor de gemeente, in dier voege dat zij de gemeente zoodanig zal vergroten, dat ze een centrum krijgt van behoorlijke afmetingen in lengte en breedte, waar plaats is voor een markt, voor woonhuizen, plantsoenen, enz.

Voordat ik nu overga U een schets in beeld te laten zien, wenschte ik nogmaals den nadruk er op te leggen, dat het niet op den weg van onze vereeniging ligt om nauwkeurige berekeningen te maken, evenmin om de middelen aan te geven op welke manier particuliere eigendommen moeten worden verkregen. Daarvoor zijn andere corporaties aangewezen.Het Bestuur Uwer vereeniging wil U alleen laten zien wat ’t beste oordeelt.

Een globale berekening heeft ons echter tot de slotsom gebracht, dat de kosten van aanleg ruim gedekt zullen worden door de aanwinst van grond, die zoowel voor bouwterrein, als voor industrieele doeleinden kan worden rendabel gemaakt dat rente en aflossing ruimschoots zullen vloeien uit de baten, die de gemeente Sliedrecht zal kunnen ontvangen uit havengelden en uit verkoop van grond voor bouwterrein of uit de canon voor erfpacht.

Vervolgens werden enige lichtbeelden vertoond, waarbij de hoofdschotel werd gevormd door een tweetal tekeningen. Hierbij stond op de eerste de toestand afgebeeld van vóór de uitbreiding en op de tweede de situatie, zoals men zich voorstelde de uitbreiding te realiseren.

Het Middeldiep zou tot een breedte van 100 meter bij een lengte van 1100 meter worden uitgebaggerd. Het opgezogen zand zou op de Kerkeplaat worden gebracht.

Geschiedenis-1905
Schets van de westzijde

Hierdoor zou de gemeente Sliedrecht krijgen:
1. Een haven.
2. Een terrein gelijk aan de Kerkeplaat, groot 75.000 ca, waarop ruimte vrij zou komen voor o.a. een markt, een raadhuis, fabrieken, woningen, plantsoenen, enz.
Een verbinding met de Stationsweg zou later volgen. Het plan zou voor de eerder beschreven problemen een oplossing zijn, waardoor de welvaart voor Sliedrecht zeker gesteld zou zijn.

In de hierboven beschreven vergadering van vereniging ” Sliedrecht Vooruit ” werd met algemene stemmen de volgende motie aangenomen :

“De openbare vergadering der vereeniging “Sliedrecht Vooruit”, gehouden op 28 april 1911 in het lokaal van den heer O. de Boer
— gehoord de uiteenzetting van een schema tot een plan tot uitbreiding der gemeente Sliedrecht, door den secretaris der vereeniging, spreekt den wensch uit, dat de gemeente dit plan in behandeling zal nemen en zal onderzoeken of het voor uitvoering vatbaar is en dat zij in het bevestigend geval de middelen zal beramen om tot uitvoering te geraken;
— besluit deze motie ter kennis te brengen van de gemeente en de burgerij.”

Een volgende keer komen we terug op het plan tot uitbreiding van Sliedrecht, wanneer we het door het gemeentebestuur overgenomen idee publiceren!

18 – Naar de 20e eeuw

Sliedrecht rond de wisseling naar de 20e eeuw.

Gemeentelijk zaken.

Ambachtsheerlijkheid
In 1900 was Leendert Martinus Prins rentmeester van de ambachtsheer de graaf van Bylandt.

Op 18 juli 1902 overleed de graaf van Bylandt. Zijn enige nog levende dochter Marie Alexandrine Otheline Caroline, freule van Bylandt werd nu de ambachtsvrouwe van Sliedrecht.

Zij woonde in Den Haag. Tot haar andere bezittingen in Sliedrecht behoorden o.a. De Boschlaan en grote stukken hooi-, wei- en griendland. Het land werd per jaar verhuurd aan de plaatselijke boeren. De overeenkomsten werden gesloten in een plaatselijke herberg. De gravin ging later ook tot verkoop over.

Verder werd door de gravin het jacht- en visrecht over grienden en weilanden verhuurd aan jagers en vissers. Zowel de vele vogels, de vissen en andere dieren brachten voor de jagers en vissers heel wat op!

Raadhuis
De nieuwe burgemeester,Ypey, zorgde ervoor dat op een aantal punten orde op zaken werd gesteld. Hij werd hierbij gesteund door gemeentesecretaris E. A. Daniëls. Bij de beter voorbereide vergaderingen van de gemeenteraad werd meer openheid verleend richting de pers.

De burgemeester had ook toen al problemen met relletjes. Drankmisbruik, vooral op zaterdagavond, was hiervan de oorzaak. Vaak was het zo erg dat het College van B & W op zaterdagavond bijeen moest komen.

De gemeenteraad speelde met de gedachte in augustus 1905 het ontvangerskantoor en politiebureau te kopen. Deze waren gevestigd ten oosten van het raadhuis. De grond waarop de gebouwen stonden meende men te kunnen gebruiken voor de uitbouw van het raadhuis.

De kosten vielen echter hoger uit dan men beraamd had. Het geheel bleef steken op een prijsverschil van f 10.000,00.

Geschiedenis-1801Begin van de Kerkstraat
Later werden ideeën geopperd een nieuw raadhuis te bouwen naast het postkantoor op de Stationsweg. Ook dit plan ging niet door.

In 1909 was er weer sprake van nieuwbouw. Ditmaal op een plaats tegenover de kerk waar nu de Kerkstraat is. Weer ging het niet door.

Geschiedenis-1802
Groeneveldeschool of School 1
(in 1898 nog school 2)

Onderwijs
Met ingang van 1 november 1897 kreeg E. D. G. Frahm, hoofd van de openbare school III wegens ‘lichamelijke ongesteldheid’ eervol ontslag na een diensttijd in Sliedrecht van meer dan 30 jaren.
In 1898 telde Sliedrecht de volgende scholen:

Openbare lagere scholen:
School I (wijk A 351); (Zie afbeelding hierboven). Schoolhoofd F. Janse.
School II (wijk A 623); schoolhoofd B. J. Groeneveld.
School III (wijk B 461); schoolhoofd K. Groustra.
School IV (wijk C 46); schoolhoofd W. v. d. Schuyt.
School V (wijk D 88) ; schoolhoofd J. V. Disselkoen.

Bijzondere scholen:
Hervormde school (wijk A 763); schoolhoofd P. van Aalten
Gereformeerde school (wijk B 252), schoolhoofd J. Bokhout.

Schoolhoofd Willem van der Schuyt overleed op 10 april 1900 op de leeftijd van bijna 46 jaren. Veel schoolhoofden verwisselden van school. Van de Schuijt werd als hoofd van school IV opgevolgd door Jacob Vincent Disselkoen, het hoofd van school V. Meester Frans Janse ging als hoofd van school I naar school V. In zijn plaats werd T. Hoekstra als hoofd van school I benoemd.

Verreweg de meeste scholen stonden in de wijken A en B. Daar woonden langs de dijk en in de stoepen met arbeiderswoningen de meeste schoolgaande kinderen.

Baggerdorp
Inmiddels was Sliedrecht het baggerdorp bij uitstek. Landelijk, zowel internationaal als zodanig bekend. Bekende namen zijn o.a. Volker, Kalis, Bos, Van Noordenne, Prins, Van Hattem, Van de Wetering, Van Hattum, Seret, Van Haaften en Schram.

De baggervloot was rond 1900 zo groot dat Sliedrecht nog maar beperkt als thuishaven dienst deed. De baggermolens en zuigers vonden een plaats in het Middeldiep en de brede uitloop van het Klein-Diep in de Merwede. Vaak lag het materieel ook wel in Dordrecht, Rotterdam of Gorinchem. Veel andere bedrijven profiteerden van de grote bloei van het baggerbedrijf. We noemen hierbij de scheepswerven Van Rees, Baars en Lanser. De laatste was te vinden op ‘De Plak’ aan het Middeldiep. Veel kruiwagens vonden hun weg naar de bouwputten. De grote vraag naar rijshout bleef.

Geschiedenis-1803Stationsweg
In 1899 werd de Stationsweg over 810 meter van een bestraat paardenpad in het midden voorzien. De eerste bebouwing langs de weg begon. Eerder was al een nieuw postkantoor aan de Stationsweg gebouwd.

Een ander belangrijk gebouw aan de Stationsweg was de goederenloods. Jaarlijks moesten jongemannen er loten voor de Nationale Militie.

De loods werd hiertoe met opzet gebruikt. Ze lag nogal veilig ten opzichte van de cafés. Echter, elk jaar werden in de maand van de keuring weer enige jongelui wegens openbare dronkenschap gearresteerd.

Feest
In 1898 werd het inhuldigingsfeest van Koningin Wilhelmina op grootse wijze gevierd. Burgemeester Ypey was erevoorzitter van het feestcomité.

Op 6 september 1898 waren om half acht vreugdeschoten te horen. In de kerken werd een dienst gehouden. Om half elf waren de kinderen aan de beurt. Onder leiding van schoolhoofd W. v. d. Schuyt werd, met begeleiding van het fanfarecorps ‘Crescendo’, voor het raadhuis een zanghulde ten gehore gebracht. Een grote optocht met vele wagens vol historische taferelen trok langs de versierde huizen en onder verschillende erepoorten door. Het raadhuis was feestelijk verlicht met vetpotjes. Deze stonden in de raamkozijnen en in de dakgoten. Ook diverse woningen waren op dergelijke wijze verlicht. Met een schitterend vuurwerk kwam er een eind aan de feestdag.

Vertier
Wat betreft amusement was er in ons dorp weinig te doen. Bij feestelijke gelegenheden werden comités opgericht. Zij schotelden de bevolking een feestprogramma voor.

We noemen hierbij o.a.:
Het huwelijk van Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik in 1901;
De herdenking van de 300e geboortedag van Michiel de Ruyter in 1907;
De geboorte van Prinses Juliana in 1909;
De eeuwherdenking van de bevrijding van de Franse bezetting in 1913.

De feestelijkheden werden met grote optochten gevierd. Voor de plaatselijke elite waren er de uitvoeringen van ‘Het Nut’, dat in 1910 zijn honderd jarig bestaan als Sliedrechtse afdeling vierde. Verder zorgde de in 1892 opgerichte Harmonievereniging ‘Crescendo’ van tijd tot tijd voor een vrolijke noot.

Geschiedenis-1804Kermis
Jaarlijks was er kermis in het dorp. Hier keek men een heel jaar naar uit. Veel spaarcenten werden voor de kermis opzij gelegd. Ieder kwam wel een kijkje op het kermisterrein nemen.

Vooral op zaterdag was de toeloop groot. De buitenafwerkers kwamen vrijdag massaal met de trein thuis. Een dag later waren zij te vinden op het kermisterrein. Er werd heel wat gedronken op zo’n kermisavond. Ongeregeldheden en vechtpartijen bleven niet uit.
De vóórpret begon al met het opbouwen. De jeugd liep uit naar het spooremplacement om de speciale goederentrein te begroeten, die puffend en stoomblazend aankwam. Men keek de ogen uit naar het afladen van de vele attributen. De salonwagens kregen een plaats onderaan de helling van de Stationsweg en vol belangstelling keek men toe tot welke atmosfeer de stoommachine van de carrousel moest worden opgevoerd.
Overal in de Kerkbuurt werden – meestal op particulier terrein – de attracties opgebouwd.

Augustusmaand
Er waren behalve de stoomcarrousel, een poffertjeskraam, schommels, een schiettent, de tent van de Dikke Dame, het theater, de Kop van Jut, de oliebollenkraam, de hoge glijbaan en de centdraaimolen voortbewogen door één paard.

De koekkraam van Bouwman stond voor het kantongerecht naast het raadhuis, een andere stond tegenover stalhouderij Stienus. In zijn stal kon men koekslaan, een attractie die velen aantrok. De rijtuigen waren een week elders ondergebracht. Men zou door de drukte toch niet kunnen uitrijden. Het rad van avontuur stond ook in deze buurt.

Maar niet alleen de Kerkbuurt vierde het zomerfeest in de augustusmaand. Draaiorgels trokken langs de dijk. Venters met papieren mutsen en molentjes trokken rond. In de cafés werd muziek gemaakt en boven in de sociëteit aan het Middenveer was een café-chantant. Het hele dorp was in kermissfeer. Draaimolens waren immers ook nog verspreid over Baanhoek en De Kaoi.
Het was gewoonte kermisgeschenken te geven.

Geschiedenis-1805Feest in de Kerkbuurt (1913)
Vooral koeken met suikeren opschriften vonden gretig aftrék. In 1913 werd zo’n kermis voor het laatst gehouden. Het volgende jaar werden de vermakelijkheden nog wel opgebouwd, maar door het uitbreken van de oorlog en de daarmee samenhangende mobilisatie ging het feest dat jaar niet door.

Bezwaren
Uit kerkelijke kringen kwamen steeds meer bezwaren tegen deze vorm van vermaak: geldverspilling, verwildering van de jeugd, gevaar voor de volksgezondheid en de zaterdagse ongeregeldheden. De voorstanders wezen op het eeuwenoude gebruik, op de inkomsten voor allerlei personen wanneer alle buitenafwerkers een tijdje gezamenlijk thuis waren en de ongeregeldheden kwamen alleen op zaterdag voor. Trouwens dat was niet alleen op de kermiszaterdag, ze kwamen eveneens voor op Koninginnedag en Oudjaar. Vechtpartijen tussen buurtgroepen was zelfs een soort ’traditie’. Toch is de kermis in zijn ouderwetse vorm nooit meer teruggekomen.

17 – Eind van de 19e eeuw

Sliedrecht aan het eind van de 19e eeuw
Met schout Gerardus van Hattem kreeg Sliedrecht zijn eerste burgemeester. Zoon Jan Adrianus volgde hem op. Nu komen we toe aan de periode van Burgemeester Jan Adrianus van Haaften.

Nadat burgemeester Jan Adrianus van Hattem, zoals we in de vorige verhaal konden lezen, zijn ambt had neergelegd, nam wethouder Jacob Kalis zijn taken waar. Hij werd hierbij geholpen door wethouder Hendrik Seret.
De opvolger van Van Hattem was Jan Adrianus van Haaften, geboren in Sliedrecht op 21 april 1849. Hij werd in 1884 benoemd tot de nieuwe burgemeester van Sliedrecht.

Gezinsstaat van Jan Adrianus van Haaften.

Jan Adrianus van Haaften, geboren te Sliedrecht op 21 april 1849, zoon van Jan Wouterszn van Haaften en Adriaantje Jansdr Kivit.

Hij is getrouwd te Sliedrecht op 21 mei 1874 met Janna Cornelia Schram de Jong, geboren te Sliedrecht op 19 juli 1848, dochter van Hendrik Schram de Jong en Teuntje van Wijngaarden.

Uit dit huwelijk:
1 Adriana, geboren te Sliedrecht op 9 maart 1875.
2 Jan, geboren te Sliedrecht op 19 april 1876.

Geschiedenis-1701
Oude opname van de Stationsweg

Spoorweg en spoorbrug
De aanleg van de spoorbaan had langer geduurd dan waar men vanuit was gegaan. De oorzaak hiervan waren de vele grondverzakkingen van de slappe veenbodem.
In 1885 werd een proefrit gemaakt over de nieuwe spoorbrug te Baanhoek. Dit gebeurde met een rij locomotieven. De rit was geslaagd en op dinsdag 14 juli 1885 kon de spoorlijn officieel geopend worden!
De opening werd op feestelijke wijze gevierd. Veel vlaggen waren uitgestoken. De feestelijkheden, opgeluisterd door het muziekcorps van het Regiment Jagers, speelden zich af in de buurt van het nieuwe station en op de Stationsweg.
Ministers en andere autoriteiten arriveerden met de trein. Zij werden begroet door burgemeester van Haaften. Het volksfeest duurde tot ver in de middag. Typisch voor die tijd mochten alleen de jongens aan de spelen, zoals zaklopen en mastklimmen deelnemen.
De bijna 1000 meter lange Stationsweg was in de eerste jaren staatseigendom. Het was oorspronkelijk een onbestrate grindweg. Op de nieuwe begraafplaats aan de Stationsweg, aangelegd in 1885, werd in 1887 burgemeester J.A. van Hattem begraven.
’s Avonds ging het feest verder in de theetuin van H. v. d. Vlies. Te genieten viel o.a. van een concert en een vuurwerk.
De trein zou een geduchte concurrent worden voor de boten van de firma Fop Smit. Met de trein was men immers eerder in Dordrecht en Rotterdam. Met de postwagen was het al helemaal snel gedaan.

Gezondheidszorg
Met de gezondheidszorg was het nog steeds slecht gesteld. Het drinkwater werd uit de nog redelijk schone Merwede gehaald. De fecaliën kwamen meestal rechtstreeks in de sloten of de rivier. Slechts een enkele woning had een beerput. Geen wonder dat voor besmettelijke ziekten gevreesd werd. De kindersterfte was groot. Een ziekenhuis kende Sliedrecht niet.

Wel was er ergens op het huidige Baanhoek een huisje waar men aan ernstige ziekten lijdende personen isoleerde. In 1886 werd deze woning vervangen door een ´pesthuisje´ dat te vinden was bij de nieuwe begraafplaats aan de Stationsweg. Men noemde het ook wel ´het lijkenhuis`, omdat er overleden drenkelingen werden ondergebracht. Een echt ziekenhuis zou er pas in de beginjaren van de 20e eeuw komen.

Geschiedenis-1702Waterleiding in het dorp
Pas in 1886 begon men met de aanleg van een waterleiding. Centrale plaats vormde de watertoren op het terrein van de Zaai. Op de waterleidingbuizen in de dijk werden ook brandkranen aangesloten. Onder grote belangstelling werd, onder leiding van brandweercommandant Jacob Luyt, op 7 februari 1887 proef gespoten.

Niet langer was men aangewezen op sloot- en rivierwater. De slangen en spuiten werden opgeslagen, in over de gemeente verspreide, gebouwtjes. De brandweerlieden controleerden, uit vrees voor brandgevaar, in 1887 ook de schoorstenen.

Gemeenteraad
In Sliedrecht werd het nieuws gebracht door twee nieuwsbladen. ´Het Nieuwsblad voor Sliedrecht en omstreken`, opgericht in 1869, uitgegeven bij de firma Luyt, was een liberaal getinte krant. Vanaf 1887 verscheen het rechtse blad ´De Merwebode`, opgericht door Aart van Wijngaarden.

Nieuws werd o.a. gepubliceerd over de raadsvergaderingen. De gemeenteraad van 1887 bestond uit de heren: (vrouwenkiesrecht bestond nog niet, laat staan dat vrouwen verkiesbaar waren) Prins Azn., Joh. A. Bakhuizen, W. M. v. Haaften, M. C. de Jong, W. M. Schram, Corn. Roskam, Jacob Kalis, Hendrik Bos, Arie Vermaes, Hendrik Seret, Jan C. van Hattum, G.A. van Hattem en Leendert Volker Azn. Men kon spreken van een kleine liberale (linkse) meerderheid.

De raadsleden hadden meer vrijmoedigheid dan hun voorgangers mede dankzij een uitbreiding van het kiesrecht. De mannen moesten enige opleiding hebben en tot de betere stand behoren.

Onderwijs
Naast de openbare scholen kwam er een gereformeerde school. In 1889 werd deze achter de toenmalige gereformeerde kerk bij de Zoutstoep geopend. De eerste steen werd gelegd door een zoontje van dominee J. R. Dijkstra. Het gebouw telde drie leslokalen. Er waren 126 leerlingen. De heer J. Bokhout was het eerste schoolhoofd.

In 1891 werd er een tweede bewaarschool in ons dorp gesticht door het departement Sliedrecht van de Mij. tot Nut van het Algemeen. De aanneemsom bedroeg f 4.248,00. Het schooltje stond waar nu de vrijzinnige kerk staat. De voormalige kleuterschool aan de Oranjestraat kan als de opvolger beschouwd worden.

De eerste school van de Vereniging voor Christelijk Onderwijs werd in 1893 gebouwd en in april 1894 in gebruik genomen. Hij stond op de plaats waar scheepswerf Boer aan de Rivierdijk gevestigd was. Nu is daar het appartementencomplex `Merweburgh`.

Kleindiep, Middeldiep en Groote Diep
In het centrum van Sliedrecht lag voor de dijk een grote uiterwaard. Deze gronden buitendijks werden doorstroomd door verschillende geulen en zijgeulen.

De Merwede werd ook wel ´Het Groote Diep` genoemd. Dwars door de grienden stroomde het Middeldiep en langs de dijk kronkelde het Kleindiep. Aan het boveneind was het Kleindiep een zijarm van het Middeldiep. Aan het benedeneind stroomde het ter hoogte van het ´Plaatje van Volker` weer uit in de Merwede.

Geschiedenis-1703
Middeldiep

Geschiedenis-1704
Kleindiep

 

Er waren drie griendplaten: de Huibert de Baatplaat tussen het Groote Diep en het Middeldiep Ten noorden daarvan de Kerkeplaat en de kleine Molenplaat. Deze werden van elkaar gescheiden door het Molengat, dichtbij de toenmalige korenmolen ‘de Kievit’. Alle drie de platen liepen bij hoog water onder. Houten duikers onder kaden zorgden ervoor dat het regenwater naar de Merwede kon weglopen. De platen waren schaars met slechts een paar houten schuren bebouwd. De bekendste was de opslagruimte van een zalmvisser op de Huibert de Baatplaat. Zalmvissen op de rivier loonde in die jaren nog. Gras en griendhout vormden de begroeiing. Bij hoog water kwam het water tot aan de Merwededijk. Huizen gebouwd aan de buitenkant van deze dijk kregen dan vaak het water binnen. Dikwijls kon men dit voorkomen door te ´kisten`. Hierbij werden houten kistplanken voor de deuren en ramen geplaatst.

Voor het vervoer waren de geulen heel belangrijk. Het gemeentestuur vond het noodzakelijk dat de wateren van het Middeldiep, het Kleindiep en andere plaatsen waar schepen kwamen, zoals bij het Zaaigat, goed op diepte werden gehouden. Het onderhoudsbaggerwerk gebeurde met de handbeugel. De bagger werd in de rivier De Merwede gelost. Dit alles gebeurde op kosten van de gemeente.

Desondanks kwam er toch steeds meer modder op de bodem van de geulen te liggen. Dit was zorgelijk voor de hoepelmakerijen die aan het Kleine Diep en de daarbijbehorende gantels lagen. De vaarweg werd steeds ondieper en de hoepmakersschuren waren steeds moeizamer te bereiken. In 1882 werd de hulp van de regering ingeroepen om bij te dragen in de onderhoudskosten. Het verzoek werd ingewilligd en de vaarweg naar de schuren werd goed op diepte gehouden.

Het Kleindiep en Middeldiep hadden nog een andere functie. Het vervoer gebeurde doorgaans met handkar en per paard en wagen. Over het water ging het met aken. Deze waren afgeladen met allerlei materialen. Dit waren o.a. spaanders, bestemd voor de ovens van de vele bakkers die Sliedrecht telde. Hooi (van en voor de boeren), huisraad bij een verhuizing, enz. Zelfs werd de roeiboot wel gebruikt om bij elkaar op visite te gaan.

Belangrijke plaats
In 1883 stond de gemeente een stukje grond naast het raadhuis gratis af ’tot stichting van een nieuw gebouw voor het kantongerecht alhier. Het zou voor rijksrekening gebouwd worden’. Het raadslid Van Hattum betoogde ‘dat nu wij de grond gratis hebben afgestaan, schade door den bouw aan het raadhuis ontstaan voor rekening van het Rijk diende te komen’.

Omstreeks 1889 was mr. Jan Carel Tack kantonrechter. Hij woonde te Papendrecht. Notaris P. C. Bos te Papendrecht daarentegen woonde in Sliedrecht waar hij geboren was. Toen kon men dus al van ´forensen`spreken. Het bracht wel een onnodig gerij van koetsen en koetsjes met zich mee.

Niet alleen uit het kantongerecht blijkt dat Sliedrecht in die jaren een belangrijke plaats was. Als een der weinige dorpen van allure had men nu ook een eigen apotheek van de firma J.H. Hamacher en J.C. Keur. Tot ver in de omtrek werden pillen en poeders rondgebracht per rijtuig. Dit gebeurde ook op de in gebruik rakende fiets en vaak ook nog lopend.

Zondagsrust
Aan het handhaven van de zondagsrust werd streng de hand gehouden. De post werd echter wel op zondag bezorgd. Wel werd op 2 juli 1887 bekend gemaakt dat er gelegenheid bestond om de dienst der posterijen op zondag te verlichten. De mensen konden hun naam op het postkantoor opgeven als ze op zondag geen post wensten te ontvangen. De ambtenaren en bestellers zouden hierdoor minder hoeven te werken op zondag, de dag die door God Heilig is genoemd.

Armoede
In de winter kwam het werk op verschillende plaatsen vaak stil te liggen. Losse werklui op boerderijen, in de grienden, en op het baggerwerk leden dan armoede.

Gelukkig kon men in de hoepmakerij soms wat bijverdienen. Het hoger personeel op de baggerwerktuigen had geen reden tot klagen. Zij konden zelfs sparen voor de oude dag of een woninkje. De prijs hiervoor was dat ze vaak vele maanden buiten Sliedrecht vertoefden. Als je Sliedrecht vergelijkt met andere plaatsen in Nederland, kwam ons dorp er niet slecht af.

Geschiedenis-1705Groei
De bevolking groeide. Langs de dijk, binnendijks, was praktisch alles volgebouwd. Aan de buitenkant werd op vele plaatsen eveneens gebouwd. Om ruimte te scheppen kwamen er steeds meer stoepen met voornamelijk arbeiderswoningen bij. Denk maar eens aan De Bossche Stoep, de Piet Rijsdijkstoep, de Korverstoep, het Orleans, de Kikkersteeg, de Leeuwenkuil, de Poelenstoep, de Salonstoep en de vele andere stoepen.

Ook buitendijks kende men enkele steegjes: De Pepersteeg, vlak nabij waar later de Oosterbrug zou komen, de Kwitantiesteeg (bij het ziekenhuis), de Molensteeg en de Kroonstoep (eigendom van de familie Kroon) bij korenmolen de Kievit.

In de kleine stoepwoningen woonden doorgaans zeer grote gezinnen. Vader en moeder sliepen beneden in de bedstede, waar ook het jongste kind een plaatsje in de krib had. De andere kinderen sliepen gezamenlijk op de zolder. Buiten was de plee. Meerdere gezinnen maakten hiervan gebruik. Het regen- en afwaswater liep gewoon in de sloten langs de stoepen. Binnen de huisjes was geen aanrecht. De ‘vaat’ werd afgewassen op de ‘vatenbank’, die buitenshuis of in het aflaat stond.

De voordeur bleef meestal gesloten. Over een smal paadje ging men naar de achterdeur, waar de klompen in het ‘klompenhok’ achterbleven. Op kousenvoeten – nog vaak een typisch Sliedrechtse gewoonte – ging men naar binnen. De stoepen stonden door zijsteegjes soms met elkaar in verbinding. Meestal had men wel een tuintje, waar als de portemonnee het toeliet, kippen en konijnen werden gehouden. Op maandag hing overal het wasgoed buiten te drogen. De kousen werden gedroogd op de ‘kousenmik'(stokken in een plank gestoken.)

Geschiedenis-1706Boschlaan
Graaf van Bylandt, ambachtsheer van Sliedrecht, eigenaar van ‘Het Bosch’, en het gemeentebestuur tekenden in 1888 een overeenkomst. In ‘Het Bosch’ werd voor het publiek een Boschlaan als wandelweg opengesteld. Deze liep vanaf de dijk tot aan de Tiendweg.

Vanaf juni 1888 werd de 1150 meter lange Boschlaan vaak op zondag en mooie zomerdagen als wandelweg gebruikt. Reizigers konden via De Boschlaan de trein bereiken. Vanaf de Tiendweg maakten ze vervolgens gebruik van het zogenaamde Wandelwegje naar het station. Een belangrijke vooruitgang. De tiendweg was eerder slechts te bereiken via de Tolsteeg, de Stationsweg en de Zwijnskade. Het mooiste gedeelte van de Boschlaan was de zogenaamde ‘krom’, waar later de eerste Sliedrechtse banken geplaatst zijn. Velen hebben daaraan nog prachtige herinneringen!!!

Feest
Op 12 mei 1889 was koning Willem III veertig jaar vorst over ons land. Ook in Sliedrecht werd dit feit gevierd. Burgemeester van Haaften hield voor de raad een feestrede.

Per telegraaf werden de wensen aan de koning overgebracht. Op veel plaatsen gingen de vlaggen uit.

De eigenlijke viering vond plaats op 15 mei. De schoolkinderen werden op getrakteerd. Op de openbare scholen kreeg men bolussen en koekjes. De kinderen van de gereformeerde school smulden van de krentenkoeken en chocolade. ‘s Middags was er voor de schoolkinderen een goochelvoorstelling. Die werd gegeven in de goederenloods bij het station. Voor de ouderen werden lichtbeelden vertoond.

Geschiedenis-1707Problemen rond burgemeester
In het gemeentehuis kreeg burgemeester van Haaften ruzie met de pers tijdens de raadsvergadering. De krantenschrijvers vonden dat ze hun zijn werk niet goed konden doen. Staande voor de balie in de raadszaal was het moeilijk aantekeningen te maken. Een drietal raadsleden vroeg een spoedvergadering aan. Tijdens het debat bemoeide het Sliedrechtse publiek zich met de discussie. Door de grote opkomst van de toehoorders werden de verslaggevers in het nauw gedreven.

Burgemeester Van Haaften kon nu niets anders dan de pers binnen de balie te laten komen. Een eenmaal gegeven voorrecht terugdraaien is moeilijk en daarom bleef het voortaan zo: de pers mocht voortaan altijd binnen de balie. Gescheiden van het publiek.

Al spoedig hierna kwam de burgemeester in een moeilijke situatie. Hem werden allerlei zaken, terecht of ten onrechte, aangewreven waardoor zijn de positie van burgemeester onhoudbaar werd. In 1895 trad hij af. Jacob Kalis werd, zoals eerder, weer loco-burgemeester, totdat een opvolger nog datzelfde jaar zijn intrede deed. Het werd S. E. Ypey. Voor het eerst een niet uit Sliedrecht zelf voortgekomen burgemeester.

16 – Groei in veel opzichten

Burgemeester Gerardus van Hattem werd opgevolgd door zijn zoon Jan Adrianus als burgemeester van Sliedrecht. Deze werd geboren op 20 maart 1811 te Sliedrecht. Hij was het zesde kind in het gezin. Jan Adrianus trouwde niet. In 1840 was hij al benoemd tot burgemeester van de gemeente Wijngaarden. Op 11 januari 1844 werd hij dit te Sliedrecht.

Geschiedenis-1601
Het witte Maranathagebouw dat ooit als school diende.

Onderwijszaken
Een van de eerste zaken waarmee de nieuwe burgervader te maken kreeg was de vestiging van een derde school. Die zou komen in het gebouw dat nu bekend is onder de voormalige naam Maranatha. In 1844 besloot de gemeenteraad het gebouw van de voormalige wolspinnerij van Marinus Verschoor aan te kopen. Dit gebouw, nu nog voor een gedeelte aanwezig, diende ooit ook als synagoge.
In maart 1845 vond de aanbesteding voor de verbouw plaats en al in augustus van dat jaar zouden de eerste lessen gegeven kunnen worden. Het zou echter enige tijd langer duren dan gepland eer de kinderen in het gebouw naar school konden gaan.
Er ontstond een probleem tussen het Rijk en de gemeente Sliedrecht over de benoeming van de onderwijzer aan de school. Aan sollicitanten was er geen gebrek. Een dertiental personen stond in de rij om aan de slag te gaan. Sliedrecht had een voorkeur voor de heer Teunis Dorland, op dat moment ondermeester aan de school bij de kerk. Het raadsbesluit de heer Dorland te benoemen werd door hogere instanties geschorst.

Geschiedenis-1602
Het kantongerecht, links op de voorgrond.

Wat speelde op dat moment namelijk?
In 1840 was het Kantongerecht in Sliedrecht gevestigd. Vanuit de regering werd er op aangedrongen ook een gevangenis aan het gebouw te verbinden. De Sliedrechtse raad wenste hieraan niet mee te werken. Zo ontstond een probleem. Geen nor, geen onderwijzer. Aan deze strijd kwam pas op 3 februari 1848 een eind.
Aan de school werd benoemd Marie Jozef Michael Dullburg Schlieff. De opening van de school vond op 3 april 1848 plaats.
Maria Jozeph Michael Dullburg Schlieff, hoofdonderwijzer.
Hij was gehuwd met Bastiana van de Sijde. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren.
Uiteindelijk kwam er tevens een nor onder het Kantongerecht, evenals onder het 5 jaar later gebouwde Raadhuis in de Kerkbuurt. Beide gebouwen zijn thans in gebruik van het Sliedrechts Museum. Sliedrecht was zodoende drie scholen rijk, welke te vinden waren aan het benedeneind (Tolsteeg), het midden (bij de kerk) en aan het boveneind (Maranathagebouw).

Geschiedenis-1603
Het gebouw van de Frahmeschool
in de 21e eeuw.

De vierde school werd in 1860 aan de oostkant van de Kerkbuurt gebouwd. De opening hiervan vond plaats op 2 januari 1861. Schoolhoofd werd de heer E. D. C. Frahm.

Genealogie van Elias Detlev Gerhard Frahm, hoofdonderwijzer, geboren te Aorde Pruissen Duitsland op 15 juli 1833. Hij was gehuwd met Lutgera Begemann, geboren te Stevensweert op 18 juli 1835, overleden te Sliedrecht op 11 maart 1883, dochter van Christoph George Sigismund Begemann en Emilie de Wit.
Uit dit huwelijk zijn acht kinderen geboren.

Naar Sliedrechts gebruik in die tijd kreeg de school in de volksmond al gauw naar de naam van het schoolhoofd, de “Frahmeschool”. Naast het lager onderwijs werd aan deze school ook meer uitgebreid lager onderwijs (M.U.L.O.) gegeven. De school was slechts toegankelijk voor kinderen waar schoolgeld voor werd betaald… ! Jaren later heeft het gebouw, dat er nu nog staat, gediend als ambachtsschool.
De oude school bij de kerk werd vervangen door een school aan de overzijde van de dijk. Een gedeelte van dit gebouw, bekend onder de naam C12, was later o.a. gymnastieklokaal en is nu in gebruik bij muziekvereniging Crescendo.
In 1868 stichtte men de eerste bewaarschool. Het was een initiatief van de broederschap der Vrijmetselaren.

Ouderwets
Langzamerhand was de school bij de kerk te ouderwets en veel te klein geworden, waarop de gemeente ging denken over de bouw van een nieuwe school (1870). Men ging over tot aankoop van een stuk grond schuin tegenover de kerk. In 1874 was de school gereed. Ook meester Van der Hoeven verhuisde mee naar de nieuwe onderwijzerswoning.

Cornelis Johannis van der Hoeven, hoofdonderwijzer, geboren te Schiedam op 7 december 1821, overleden te Rotterdam op 24 november 1881. Hij was gehuwd met Christina Nederhouw, geboren te Rijswijk op 1 november 1823, overleden te Vlissingen op 11 september 1911.
Uit dit huwelijk zijn 11 kinderen geboren.

Voor het eerst (1874) in de geschiedenis van het Sliedrechtse onderwijs werd er aan de schoolkinderen geen les meer gegeven in de onmiddellijke nabijheid van de kerk. Een gymnastieklokaal en de bibliotheek van het Nut namen de plaats in van de oorspronkelijke bewoners.

Aannemers
Het aantal aannemers groeide in de periode van Jan Adrianus. Zij hadden veel rijshout nodig. De grienden langs de rivier de Merwede en die van de Biesbosch waren de belangrijkste producenten. Het hakken van het griendhout was een zwaar karwei. Veel griendwerkers vonden later werk als vlechter van zinkstukken. Hiervoor moest men huis en haard vaak voor langere tijd verlaten. Dit was men echter wel gewend. Bij het werken in de grienden was men ook de gehele week van huis…
Bij de aannemers uit deze tijd treffen we de namen Bos, Van Haaften, Van Hattem, Kalis, Schram, Seret, Prins, Visser, Volker en Van de Wetering aan.

Klepschouw en stoombaggermolen
De werken werden zowel in eigen land als in het buitenland uitgevoerd. Vaak werd samengewerkt met arbeiders uit andere plaatsen bij de aanleg van vaarten en sloten. Hierbij werd gebruik gemaakt van de baggerbeugel en de schouw. Werkzaamheden vonden onder andere plaats bij de Nieuwe Merwede en de Haarlemmermeer.
Het was een hard leven. Een uitvinding van Adriaan Volker was de klepschouw. Hij wist hiermee de concurrenten voor te blijven wat betreft het lossen van de grond.

Genealogie van Adriaan Volker. Aannemer, geboren te Sliedrecht op 14 juli 1827, overleden aldaar op 29 november 1903, begraven aldaar op 3 december 1903, zoon van Leendert Tijszn Volker en Lena Cornelisdr Schram.
Hij is getrouwd te Sliedrecht op 12 juli 1855 met Aagje Boer, Winkelierster, geboren te Sliedrecht op 7 juni 1824, overleden aldaar op 26 oktober 1866.
Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren.
Hij is hertrouwd te Sliedrecht op 1 februari 1872 met Willemeijntje van Wijngaarden, geboren te Sliedrecht op 29 september 1825, overleden aldaar op 23 februari 1910, begraven aldaar op 26 februari 1910, dochter van IJsbrand van Wijngaarden (griendbaas) en Jannigje de Baat.

Werken waar Volker in de beginjaren bij betrokken was, waren de aanleg van kribben en strekdammen in de rivier de Merwede. Het onderhoud van het Voorns Kanaal werd uitgevoerd met een handbaggermolen. Bij de onderhoudswerkzaamheden van het Kanaal door Zuid-Beveland werd in 1864 gebruik gemaakt van een stoombaggermolen. In 1866 werd gewerkt aan de peilers van de spoorbrug over het Hollands Diep. In latere tijden waren het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg grote klussen die aangepakt werden.

Baggerdorp
Langzamerhand concentreerde de Sliedrechtse aannemerij zich in een paar bedrijven. Het benodigde kapitaal om de werken aan te pakken was hiertoe de noodzaak. Sliedrecht werd bekend in binnen- en buitenland als hèt baggerdorp. In het baggerwerk was goed te verdienen, maar de offers die men moest brengen waren ook groot. Lange dagen maken! Lange tijd van huis! Zelden thuis bij moeder de vrouw…!

Geschiedenis-1604Fop Smitboten
Naar de baggerwerken ging men aanvankelijk met de postkoets. Later, sinds 1844 met de raderboten van Fop Smit. Er was een dienst Gorcum – Dordrecht – Rotterdam. Op- en afstappen in Sliedrecht was mogelijk. Er waren sinds 1869 twee aanlegsteigers.
Een die bekend staat als het Middenveer. Recht tegenover de verbouwde pand van de Sociëteit. De andere was op Baanhoek, het benedenveer. Later zou er nog een steiger bijkomen op het boveneind, het bovenveer. Ongeveer ter hoogte van de huidige plaats van de Synagoge. Weer later kwam er nog een bij aan het eind van de Merwestraat.
Niet alleen de baggeraars, maar ook allerlei venters en schooljongens maakten gebruik van de raderboten. Het was er altijd een drukte van belang. Gesjouwd werd er met dozen, kisten en koffers.

Bevolking en kerk
Jan Adrianus zag zijn dorp groeien. Ook in economisch opzicht waren de tijden niet slecht te noemen. De kerk werd te klein. Geld voor een uitbreiding was er niet. Er waren zelfs plannen een tweede kerk te bouwen. De Ambachtsvrouwe zou hiervoor de grond cadeau moeten doen… .
De plannen werden niet uitgevoerd. Men vreesde een tweedeling in de kerk. Men besloot toch tot uitbreiding van de bestaande kerk. In 1849 werd de uitbreiding aan de noordzijde hiervan aanbesteed. P. de Landgraaf klaarde de klus voor f 8.800,= .
Bovenmeester De Groot van de school bij de kerk ging met pensioen. Hij werd op 1 januari 1847 vervangen door meester Van der Hoeven. Deze werd ook aangesteld als koster, voorzanger, voorlezer en klokkenluider. In 1852 verviel het baantje van voorzanger.

Hoe dit zo kwam?
In 1852 was er voor de aanschaf van een kerkorgel voldoende geld in kas. De bouw werd opgedragen aan de firma C.F.A. Nabers en Zonen te Deventer. De kosten: f 6.750,- . Na veel gepraat over en weer kwam het instrument op de nieuwe noordgalerij te staan. Het orgel had de taak van voorzanger overbodig gemaakt!
Trouwens in deze tijd werd de kerk verblijd met enkele giften. We noemen: een zilveren doopvont, een kanselbijbel en engelen die op het genoemde orgel werden geplaatst.
In 1853 had de dominee de oude pastorie verlaten. Het huis verkeerde nog in een redelijke staat. Besloten werd het te verbouwen tot rusthuis. In de volksmond genoemd “Het Oude Mannen- en Vrouwenhuis”.
Twee jaar later, in 1855, kwam er een volledige scheiding tussen kerk en gemeente. De gemeente kreeg het beheer over de kerktoren, de dorpsschool en de onderwijzerswoning. De kerk ging hiermee, zij het wel enigszins gedwongen, akkoord. De onderhoudskosten van genoemde gebouwen waren te hoog geworden.
Op 13 februari 1863 brak er brand uit in de pastorie van de Nederlands Hervormde Kerk. Dominee van der Lee kon ternauwernood aan de vlammen ontsnappen. Alles verbrandde…

Geschiedenis-1605
Interieur Gereformeerde Kerk Kerkbuurt

Afscheiding in de kerk
De afscheiding begon in 1834 in het Groningse Ulrum. Een aantal mensen had de
Nederlands Hervormde Kerk verlaten. Enige tijd later vond ook in Sliedrecht een afscheiding plaats.
In eerste instantie werden kerkdiensten gehouden in Giessendam. Ruim 40 personen uit Sliedrecht woonden geregeld de diensten bij. Het duurde tot 1853 eer er in Sliedrecht een zelfstandige gemeente der Afgescheidenen kwam. In de Piet Rijsdijkstoep werd een kerkje gebouwd. Hier werden de diensten gehouden.
Dominee Chr. Steketee werd de eerste predikant. Hij bleef niet lang in Sliedrecht. Al in 1859 vertrok hij naar elders.

In het najaar van 1869 sprak men van de Christelijk Gereformeerde Gemeente. De eerdere naam, Christelijk Afgescheiden Gemeente, verdween hiermee.
Op zondag 23 november 1873 werd een nieuw kerkgebouw aan de oostzijde van de Kerkbuurt ingewijd. Het gebouw in de Piet Rijsdijkstoep was al snel te klein gebleken.

Gemeentelijke zaken
Al snel na de komst van burgemeester Jan Adrianus van Hattem werd het ambt van burgemeester en notaris gescheiden. In 1846 werd N. F. van Steenbergen tot notaris benoemd. Van Hattem, die wel gemeentesecretaris bleef, kon zich vanaf dit moment meer bezig houden met het besturen van het dorp.
De nieuwe gemeentewet van 1851 betekende ook voor Sliedrecht: verkiezingen en een gekozen gemeenteraad. Gekozen werden: Kornelis Bos, Arie Dekker, Kors Hartog, Jan van Haaften, Giel Hoogendoorn, Arie Prins, Adriaan Prins en Jan Roskam. Pieter Visser en Kornelis Schram waren de eerste gekozen wethouders. De burgemeester maakte eveneens deel uit van de raad.

Nieuw raadhuis
Jan Adrianus was als burgemeester begonnen in een raadhuis dat niet meer was dan een aangepast woonhuis. Het stond in Wijk C, nu Molendijk. Het gemeentebestuur bestond toen nog uit acht personen. De raad was in 1851 dus uitgebreid met drie personen. Dit zal zeker ook te maken hebben gehad met de groei van de gemeente. In Sliedrecht woonden toen bijna 5600 personen. Een groter raadhuis werd een grote wens. Het kostte 9.000 gulden en het werd gebouwd door aannemer A. van der Lind. In 1853 werd het gebouw in gebruik genomen. Nu doet het gebouw dienst als Sliedrechts Museum.
De burgemeester-secretaris had de steun van één klerk en een wat jonger hulpje. De raadzaal werd ook gebruikt als trouwzaal en secretarie.
De burgemeester had een kamer voor zichzelf, net als de in later tijd aangestelde gemeentebode. Gewerkt werd er de eerste tijd bij kaarslicht. Rond 1855 werden de kaarsen vervangen door gasverlichting. Het duurde nog tot 1860 eer de kerk zover was dat de gaslampen hun intrede deden.

Geschiedenis-1606
Huis van burgemeester Van Hattem.

De burgemeester woonde in het huis van zijn ouders naast de kerk. Later was deze woning pastorie. In het onderhuis van het raadhuis waren ook enige tijd het secretarie en het politiebureau ondergebracht. Het laatste verhuisde later naar een pand dichtbij het raadhuis. Het onderhuis werd hierna bewoond door de gemeentebode. Onder de vloer van het woonhuis was ook nog een nor met tralies voor de ramen te vinden.

Burgemeester Jan Adrianus van Hattem was geliefd bij de bevolking. Men kende veel waarde toe aan zijn oordeel bij conflicten. Zijn 25 jarig ambtsjubileum in 1869 ging niet ongemerkt voorbij.

Burgemeester J. A. van Hattem vernieuwde het pand. Tijdens de verbouw woonde hij tijdelijk in het nieuw gebouwde raadhuis in de Kerkbuurt. Het pand is in 1904 afgebroken.

Te krap
Al gauw werd duidelijk dat het raadhuis te krap gebouwd was. De raadzaal diende ook als trouwzaal. Bij een huwelijk diende de ambtenaren hun werk neer te leggen tot het huwelijk voltrokken was. Ook gemeenteontvanger moest uitwijken. Hij verliet het gebouw en vestigde zich elders in de gemeente.
Hij was naast gemeenteontvanger ook brievengaarder. Zijn werkplaats was in die tijd tegelijkertijd postkantoor. Het eerste in Sliedrecht. Het hulppostkantoortje was er in Sliedrecht al vanaf 1850. In 1867 werd ons dorp op het Nederlandse telegraafnet aangesloten.

Probleem
Een probleem hierbij was de inkwartiering van het telegraafkantoor op de bovenverdieping van de Frahmeschool in de Kerkbuurt. In de school heerste blijkbaar een enorme rust, want de vloeren dienden belegd te worden met matten om geluidsoverlast te voorkomen. De telegrafist werd te kennen gegeven zo weinig mogelijk bewegingen te maken die het onderwijs in de school stoorden…

Postkantoor
De telegrafist op zijn beurt sloeg onmiddellijk terug. Bij de schoolcommissie komt zijn brief aan, waarin hij klaagt over de verregaande ongeregeldheden, welke plaats vinden op de school in wijk B. Na onderzoek bleek dat een school en een telegraafkantoor niet binnen één gebouw konden functioneren. De gemeenteraad werd geadviseerd uit te kijken naar een andere ruimte voor het telegraafkantoor. Op 1 oktober 1872 werd het hulppost- en telegraafkantoor een volledig post- en telegraafkantoor.

Ziekten
Omstreeks 1870 werd ons dorp intussen bewoond door 7000 personen. Tien jaar later waren dit er al bijna 8900. Ons dorp kende in die tijd een sterke immigratie van mensen die zich in Sliedrecht vestigden in verband met de baggerij. Deze groei vond plaats ondanks het nog zeer hoge sterftecijfer. De slechte hygiënische omstandigheden, zoals het ontbreken van leidingwater, waren de oorzaak van veel sterfgevallen. Longontsteking, tering, pokken en cholera waren gevreesde ziekten.
Dokter Jan Giltay en zijn collega Jan Luyt stonden vaak machteloos. In de jaren 1871-1872 heerste de pokkenepidemie in Nederland voor het laatst.

Geschiedenis-1607
De brug wordt getest

Spoorweg
In 1881 vond de aanbesteding plaats van de aanleg van de aarden spoorbaan tussen Baanhoek in Sliedrecht en Gorinchem. Het werk werd gegund voor het enorme bedrag van f 2.450.000,- . Het vele zand, opgezogen uit de rivieren, werd met zandtreintjes voorzien van kipkarren aangevoerd. De veenbodem zorgde voor problemen.
Vooral bij de oprit naar de Baanhoekspoorbrug was dit het geval. Verzakkingen en oppersingen waren aan de orde van de dag. Het werk viel zwaar tegen. De aannemers Bolier uit Scherpenisse en Seret uit Sliedrecht zorgden voor de bouw van de landhoofden en de pijlers voor de spoorbrug. De stalen brug werd gemaakt door de firma Kloos & Zonen te Alblasserdam.

Zwaar
Op latere leeftijd begon de burgemeestersbaan en het gemeentesecretariaat Jan Adrianus te zwaar te worden. Op zijn verzoek kreeg hij ontslag als gemeentesecretaris. De heer Bekker werd de eerste secretaris nieuwe stijl.

De brand in de pastorie in 1863 was kennelijk toch nog ergens goed voor geweest. Bij de toegesnelde burgemeester had die een diepe indruk achtergelaten. Hij is er jaren mee bezig geweest, maar het uiteindelijke resultaat was de oprichting in 1881 van de vrijwillige brandweer in Sliedrecht. Geen luxe, als men zich Sliedrecht in die tijd voor zich kan halen met de vele houten schuren en de rieten daken.
De eerste oppperbrandmeester was Kornelis van Wijngaarden, een plaatselijke aannemer. Negen brandmeesters en achttien spuitgasten stonden hem bij. Men had drie handspuiten tot zijn beschikking. In elk van de drie wijken was er een ondergebracht. De eisen voor de bewoners werden aangescherpt. Preventief werden jaarlijks de schoorstenen aan een onderzoek onderworpen.
De oprichting van het korps was het laatste wapenfeit van burgemeester Van Hattem.

Afscheid
In 1884 nam hij afscheid van de gemeente Sliedrecht. In 1887 overleed hij. Velen toonden door hun aanwezigheid bij de begrafenis hun waardering voor Jan Adrianus van Hattem.

15 – Dorp in een Koninkrijk

In periodiek 31 verscheen het laatste verhaal van de heer C. J. Lips waarin hij de geschiedenis van Sliedrecht beschreef. In dit nummer pakken we de draad op en vervolgen de historie van ons dorp in een nieuwe reeks van artikelen. Intussen hebben we de Franse tijd achter de rug en stappen met schout Van Hattem het nieuwe koninkrijk binnen.

Sliedrecht, Dorp in een Koninkrijk
Na de Franse overheersing ging schout Gerardus van Hattem met veel energie aan de slag.

Ons land was, onder koning Willem 1, een koninkrijk geworden. De Franse titel maire voor bestuurder van het dorp verdween uit het spraakgebruik. Pas in 1825 zou echter de functie van burgemeester worden ingevoerd. Schout, en dus later burgemeester, Van Hattem werd bij het besturen van Sliedrecht bijgestaan door een viertal schepenen.
In 1817 besloot men over te gaan tot een dagelijks bestuur. Naast de schout die ook gemeentesecretaris was, kende het College twee wethouders. Deze werden in die tijd assessoren genoemd. Verder kende het College nog een vijftal leden.
Een gemakkelijke tijd was het voor het nieuwe bestuur van het dorp niet. De naweeën van de Napoleontische tijd lieten zich nog goed voelen.

Geschiedenis-1501
Hoepels

Weer op poten
De activiteiten waarvan het dorp economisch afhankelijk was waren: het werk in de grienden en de waterbouwkundige activiteiten. Die hadden tijdens de Franse overheersing een enorme terugslag gehad. Alles moest op alles worden gezet om deze voor Sliedrecht belangrijke zaken weer op poten te zetten.
Onderhoud aan sluizen, wegen en oevers vormden hierbij een belangrijk onderdeel. Aangepakt werden o.a. het Noordhollandskanaal en kanalen in Zeeland. Dichter bij huis het Kanaal van Steenenhoek (1818).
Ook de rijshouthandel had hier baat bij. Na het vertrek van de Fransen was het weer mogelijk hoepels naar Engeland en Schotland uit te voeren.
Centrum van de hoepcultuur was de omgeving van het Kleindiep.

Begraafplaats
De doden werden in de kerk of op het kerkhof bij de kerk begraven. In de kerk begraven werd door een hogere instantie in de toekomst uitgesloten. Het kerkhof dat op de plaats lag waar nu de oprit van de Stationsweg naar de dijk is, was te klein. Zeker als men vooruit keek! Na een overleg met het kerkbestuur in 1819 werd voor het bedrag van 700 guldens een stuk grond aangekocht. De aanleg van de begraafplaats zou nog eens 1600 guldens kosten.

Het terrein was te bereiken via een stoep tegenover de drukkerij v. Wijngaarden in de Kerkbuurt. Pas in 1820 werd de nieuwe begraafplaats in gebruik genomen. Het kerkbestuur nam de plicht op zich het kerkhof te onderhouden, maar daar tegenover stonden de inkomsten die het begraven en de opbrengst van het snoeihout opleverden.
De eerste die begraven werd was Cornelia van Vliet, echtgenote van Dirk Stuij.

Dirk Stuij, hij was gehuwd met Cornelia van Vliet.
Uit dit huwelijk:
1 Teuna, gedoopt te Bleskensgraaf op 31 augustus 1788.
2 Jan, geboren te Sliedrecht op 23 april 1791, begraven aldaar op 13 mei 1791.

Teuna Dirksdr Stuij, gedoopt te Bleskensgraaf op 31 augustus 1788, overleden te Sliedrecht op 19 oktober 1864. Zij is getrouwd te Sliedrecht op 19 augustus 1813 met Adriaan Arieszn Kop, geboren te Sliedrecht op 27 mei 1786, gedoopt aldaar op 4 juni 1786, overleden aldaar op 29 april 1847.

Dat was later dan men voor ogen had gehad. In 1820 waren de dijken op een aantal plaatsen in de Alblasserwaard weer eens doorgebroken. De nieuwe begraafplaats stond hierdoor onder water. Een enorme tegenslag voor Sliedrecht en omgeving. De schade was groot. De slachtoffers hoefden een geringer bedrag aan belasting te betalen.
Het 25-jarig ambtsjubileum van schout Van Hattem in 1821 werd mede als gevolg van de door de watersnood heersende armoede op sobere wijze herdacht.

Een aantal jaren later (1825) vereiste de kerktoren de aandacht. Het bovengedeelte was dringend aan vervanging toe. De gemeente betaalde tweevijfde deel van de kosten en het kerkbestuur de rest. Het betrof vrijwel gehele vernieuwing van het bovengedeelte. Een aantal maanden later kon de klok weer geluid worden.
In 1826 werd er toch weer iemand in de kerk begraven. Dit nog wel op de plaats waar de voorzanger altijd stond. Het was de oude schoolmeester Leendert de Groot voor wie een uitzondering werd gemaakt.

Burgemeester Van Hattem zat zeker niet stil. De oude vergaderzaal van ´Het Rechthuis’, een herberg nabij de kerk, werd in 1827 ingeruild voor een eigen ruimte.
Voor de papieren van de secretarie en de gemeentekas was nu meer ruimte. Er was zelfs een rampenplan ontwikkeld. In geval van nood moest het allerbelangrijkste in zakken worden gestopt en naar buiten worden meegenomen.

Buiten zorgden ´s nachts klapwakers voor de veiligheid op straat. Dat dit niet geheel afdoende was, blijkt wel uit de vermelding van inbraken. Er werd zelfs een burgerwacht geïnstalleerd. Hiernaast kende Sliedrecht ook nog eens een schutterij. Gewapende burgers moesten in geval van nood het dorp verdedigen, de orde handhaven en soms wachtdiensten verrichten.

De kerk werd verlicht met kaarsen. In 1835 kwam hieraan een eind. Olielampen namen de plaats in van de kaarsen.
Een jaar eerder had zich op kerkelijk gebied in Sliedrecht een afscheiding voorgedaan. Deze groep, de ´Gereformeerden` zouden pas in 1856 een eigen predikant begroeten. Klik voor meer historie aangaande de kerk de pagina kerkgeschiedenis aan. (www.historie-sliedrecht.nl)

De afscheiding van België van het Koninkrijk Nederland had tot gevolg dat Nederlanders daar minder gezien waren. Dit ging ook op voor aannemers van openbare werken. Een strop voor Sliedrecht! Een hevige storm boven het Haarlemmermeer bracht soelaas. In 1839 werd besloten het meer droog te malen. Werk aan de winkel voor de Sliedrechtenaren.

De Sliedrechtse aannemers zagen een nieuw arbeidsveld liggen en op alle aanbestedingen waren ze aanwezig! Reeds op 8 februari 1840 had de aanbesteding plaats van ‘het graven van een kanaal vanaf de trekvaart van Haarlem naar Leiden’. Vele Sliedrechtenaren schreven in, aannemer werd Arie Visser Azn. uit Sliedrecht. Het werk werd hem gegund voor f 140.000, -. De bedragen waren voor die tijd meteen al aanzienlijk. Er was dan ook inmiddels voldoende werkkapitaal in het dorp aanwezig om op alle werken in te schrijven. Arie Prins Czn. werd een deel van het aanleggen van de ringvaart gegund.
Heel wat Sliedrechtse werklieden konden daar ter plaatse hun boterham verdienen. Vaak verbleef men de hele zomer in de buurt van het werk. In de herfst keerde men pas weer terug naar het eigen dorp. Het werk in de grienden wachtte… !

Gerardus van Hattem – Schout en eerste burgemeester (1771- 1846)
We kijken tot slot van dit deel met u terug op het leven van burgemeester van Hattem.

Gerardus van Hattem werd in 1796 in de tijden van de De Bataafsche Republiek de opvolger van Staas van Diggelen, een collaborateur voor de Fransen. Gerardus was geboren in Giessendam op 21 november 1771. Zijn vader was daar dokter, chirurgijn zoals ze dat toen noemden. De nieuwe schout van Sliedrecht bleek zowel in de Franse tijd als in de periode van het koninkrijk onder Willem 1 uit het goede hout gesneden te zijn.
Kenmerkend voor van Hattem waren zijn tolerantie, zijn liberale gedachten en zijn trouw aan de kerk.
Wapenfeiten uit de beginjaren waren o.a. het afhandelen van de zaak Van Diggelen en het presenteren van een rekening aan de regering in Den Haag. Het ging hierbij om het verhalen van de kosten van de legering van de Franse troepen in 1795.

Op de leeftijd van ruim 29 jaar trouwde Gerardus in mei 1801 in Oud-Beijerland met Adriana van Driel, een dochter van de schout in genoemde plaats. Het echtpaar kreeg 12 kinderen. Vijf kinderen stierven jong tot zeer jong.

In 1806 kreeg dorpsbestuur, municipaliteit genoemd in de Franse tijd, een andere naam: Gemeente.

In 1807 werd de schout krachtens een nieuw kerkelijk reglement tevens het hoofd van het kerkbestuur.

In 1810 werd ons land ingelijfd door Frankrijk. Sliedrecht werd een Frans dorp.
Van Hattem werd voortaan aangesproken met het Franse woord ´maire`.
Gelukkig beheerste hij de Franse taal goed. Dat kwam prima uit daar veel zaken voortaan in het Frans geschreven moesten worden.
Bij het aannemen van zijn nieuwe functie had hij ruggespraak gehouden met diverse inwonenden, een verdenking van collaboratie was wel het laatste dat hij kon gebruiken!
Willem van Eck en Leendert de Groot, wezen hem erop dat hij het beste zelf de kar kon trekken. Bij een ander moest men maar afwachten hoe deze zich zou opstellen.
Beide personen boden Van Hattem hun diensten aan. Dat was niet altijd eenvoudig.

Men denke hierbij maar eens aan het feit dat jongelui werden opgeroepen voor de loting om dienst te nemen in het Franse leger van Napoleon.
Tijdens de terugtocht der Fransen in oktober/november 1813 werd Sliedrecht geplunderd. Van Hattem werd zelf ook getroffen. Niet alleen zijn wijnkelder was geheel leeg geroofd, maar ook zijn huis – het huidige atelier – was al voorbereid om opgeblazen te worden. Gelukkig hebben de Franse hun daad niet kunnen uitvoeren. Zij moesten in allerijl ons dorp verlaten.

Eind 1813 keerde de rust enigszins weer. Van Hattem bleef aan, nu weer als schout. (Pas in 1925 kreeg hij de titel van burgemeester). In 1817 werd het college van schout en schepenen vernieuwd. Willem van Eck en Leendert de Groot werden nu wethouders.

Als schout moest Gerardus ook onderzoek doen en beslissingen nemen in allerlei geschillen. We hebben het dan o.a. over burenruzies, roverijen, te laat sluiten van de herbergen, het gebruik van valse gewichten, straatschenderij en vernieling.
Later werd deze taak door een ander waargenomen. Dat was in 1827 bij de invoering van kantongerechten. De burgemeester werd als vrederechter opgevolgd door mr. Schenkelberg van Nierop, onze eerste kantonrechter. Een echt kantongerechtsgebouw zou er pas in 1838 komen. Voor die tijd werd dan hier, dan daar recht gesproken.
Een raadhuis was er al eerder. In 1828 werd een woning als zodanig ingericht aan de huidige Molendijk.
Beide gebouwen heeft Van Hattem nog mogen meemaken. In de laatste jaren van zijn burgemeesterschap liet zijn gezondheid steeds meer te wensen over. In 1844 werd hij opgevolgd door zijn zoon Jan Adrianus. Lang heeft Sliedrechts eerste burgervader niet van zijn pensioen mogen genieten. Op15 april 1846 overleed hij te Sliedrecht.

Nog even alles op een rijtje
Gerardus van Hattem, geboren te Giessendam was een zoon van Jacob Hattema. Gerardus werd gedoopt te Hardinxveld op 24 november 1771.
Jacob was gehuwd met Cornelia Pietersdr de Rijk, geboren te Giessendam, gedoopt te Neder Hardinxveld op 27 juni 1738.Deze was een dochter van Pieter de Rijk en Pietertje Cornelisdr Groeneweg.

De broers en zuster van Gerardus waren:
1 Cornelis, gedoopt te Neder Hardinxveld op 3 april 1768.
2 Johannes, gedoopt te Neder Hardinxveld op 14 mei 1769.
3 Pietertje, gedoopt te Neder Hardinxveld op 29 mei 1774.
4 Pieter, gedoopt te Neder Hardinxveld op 5 mei 1776.
5 Marinus, gedoopt te Neder Hardinxveld op 30 november 1777.
6 Maria, gedoopt te Neder Hardinxveld op 18 juli 1779.
7 Pieter, gedoopt te Neder Hardinxveld op 16 januari 1785.

Gerardus is in ondertrouw gegaan te Oud Beijerland op 8 mei 1801. Hij is daar ook getrouwd op 24 mei 1801 met Adriana van Driel. Zij is geboren te Oud Beijerland op 11 oktober 1780 en daar gedoopt op 15 oktober 1780. Adriana overleed te Sliedrecht op 10 juli 1847.

De kinderen van Gerardus en Adriana waren:
1 Jacobus, geboren te Sliedrecht op 25 maart 1802.
2 Jan, geboren te Sliedrecht op 29 november 1803, begraven aldaar op 1 augustus 1804.
3 Adriana, geboren te Sliedrecht op 30 mei 1805.
4 Cornelia, geboren te Sliedrecht op 14 februari 1808, begraven aldaar op 6 november 1808.
5 Cornelia, geboren te Sliedrecht op 3 november 1809.
6 Jan, geboren te Sliedrecht op 20 maart 1811.
7 Kornelis, geboren te Sliedrecht op 31 december 1812.
8 Louisa, geboren te Sliedrecht op 18 januari 1814.
9 Petrus, geboren te Sliedrecht op 17 juli 1815.
10 Kornelis, geboren te Sliedrecht op 23 februari 1817
11 Kornelia, geboren te Sliedrecht op 22 maart 1818, overleden aldaar op 22 maart 1818.
12 Kornelia, geboren te Sliedrecht op 29 juli 1824.

Gerardus van Hattem is overleden te Sliedrecht op 15 april 1846.

 

14 – Einde van de Franse tijd

In de vorige aflevering vertelde de heer Lips over de regententijd
in de 18e eeuw en de Franse tijd.
Ditmaal zijn de gebeurtenissen aan het eind van de Franse tijd aan de beurt.

Inleiding
Gelukkig kunnen we veel informatie halen omtrent de novembergebeurtenissen van het jaar 1813 uit een boekje van de Sliedrechtse predikant A. de Koning, waarin hij het beleg van Gorinchem en het daarbij gebeurde in de omtrek beschrijft. We nemen er enkele gedeelten uit over, aangevuld met van elders verkregen gegevens.

Het jaar 1813 
Einde van de Franse tijd
Het was op de 18e van de slachtmaand (november 1813) dat wij getuige waren van de zekerheid van de berichten die ons het vertrek van de Franse ambtenaren van elders mededeelden. Zoals het ook gebeurde met de tollenaren die ons sedert enige tijd waren toegezonden. Zij maakten dat ze wegkwamen. Verscheidene grote en minder aanzienlijke heren, gendarmes en douanen, benevens een menigte anderen zagen wij door Sliedrecht rijden en wandelen of liever rennen en lopen naar het naburige Gorcum. Het was goed te zien hoe weinig zij zich bemoedigden met het gezang van een dronken douanier “toujours regnera Napoleon le Grand”.

Oranje boven
De verschijning van nog enige vluchtelingen die ’s avonds in ons dorp aankwamen, tegelijk met enkele ingezetenen, die de heuglijke tijding van de omwenteling uit Den Haag meebrachten, veroorzaakte voor het eerst weer het lang gesmoorde “Oranje Boven”. Het werd door het volk uitgeschreeuwd en tevens werd de klok geluid. De voorzichtigheid hield nog de lang gewenste vlag van de toren tot groot geluk van de ingezetenen van ons dorp, zoals zal blijken uit de volgende passage.

Gedurende de volgende dag (19 november) hield de doortocht van de Fransen aan. Onze blijdschap hierover daalde echter aanmerkelijk en kromp eindelijk geheel tot ongerustheid in, vooral toen wij niet meer de vlag zagen wapperen van de Dordtse toren. Een slecht teken ….
Onvergetelijk is voor elke ingezetene van Sliedrecht de avond van zondag 21 november. Een vals gerucht verblijdde het volk. “Bij Gorcum”, riep men, “waren de Fransen de rivier overgetrokken naar Brabant”. Men liet zich in de eerste vervoering van de vreugde niets zeggen. Naar waarschuwingen werd niet geluisterd. De klok moest geluid worden en de vlag gehesen. Het laatste gebeurde echter, zoals vermeld, niet.

Onverwacht bezoek
Tegen elf uur kregen we in Sliedrecht een onverwacht bezoek van de voorhoede van het Franse leger. Het was op weg naar Dordrecht. Tegen twee uur in de nacht verliet het leger ons dorp. Dit nadat het de herbergen geplunderd had en de soldaten hun moed en dapperheid door het afpersen van wijn, bier, sterke drank en eten beloond hadden. Veel ruiten van de huizen van de geen kwaad vermoedende en gerust slapende inwoners werden vervolgens ingeslagen. Zelfs de wijnkelder van de predikant en het huis van de maire (burgemeester) van Hattem moest het ontgelden.
Door de duisternis kon men de troepen en hun geschut niet zien. Niemand waagde zich op de dijk. Men hoorde slechts aan het daveren van de huisdeuren en het rinkelen van de glazen dat er nieuwe troepen doortrokken en zij deden voor hun vooruit getrokken spitsbroeders in eten en drinken en stelen en slaan niets onder.
Alles bij elkaar was het een troepenmacht van 263 man of beter gezegd een gemengde groep van gendarmes, douanen en Brabantse Gardes. Alle dorpen aan de Merwededijk, zoals Giessendam, Sliedrecht en Papendrecht ondervonden hun kwalijke gedrag. Alleen Hardinxveld bleef plunderingen bespaard. Het meest had men te lijden van de douanen. Deze zeiden dat men hun als schelmen had bejegend en dat ze nu ook tonen zouden dat ze het waren.

De Fransen in Dordrecht
Het doel was Dordrecht waar men in de nacht van 20 op 21 november een brief uit Gorinchem ontvangen had. Hierin werd een rekwisitie (vordering) geëist tot een waarde van f 100.000,=. Geleverd dienden te worden o.a. 193.500 kilo tarwe en 43.924 liter jenever. Het laatste wellicht om wat moed in te drinken. Met het oog op de weerloosheid van de stad, waarin slechts 8 schutters en 30 vrijwilligers waren, moest men wel toegeven. De levering zou op 24 november moeten plaatsvinden. Te Papendrecht aangekomen wilde de bende zich van de veerpont meester maken, doch de Dordtse burgerwacht belette dit met enkele schoten. Uit wraak voor dit verzet gaf de Franse bevelhebber Clerge bevel om de stad te beschieten. Onder het gebulder van het geschut maakten de Fransen zich van de stad Dordrecht uiteindelijk meester.
De Fransen brachten een onrustige nacht in Dordrecht door. Zij voelden zich niet op hun gemak tussen de vijandige bevolking, die haar mening niet onder stoelen of banken stak. Door valse geruchten, als zouden de Pruisen en Kozakken in aantocht zijn, werden de Fransen ongerust en beloofden zelfs dat zij, indien men hen ongemoeid liet vertrekken, niets kwaads meer tegen de stad zouden ondernemen. Hun bedoeling was aanvankelijk geweest om, evenals in Utrecht, een aantal aanzienlijke burgers als gijzelaars mede te nemen. Van dit plan kwam nu natuurlijk niets terecht.

Geschiedenis-1401Aftocht met gevolgen
De Fransen lieten eerst het mortier en de kruitwagens naar Papendrecht overzetten. Toen de duizenden Dordtenaren, die getuige wilden zijn van de aftocht, begonnen op te dringen, losten de Fransen een schot, dat helaas aan iemand het leven kostte. Het was dus niet met vredelievende gevoelens, dat de Fransen over Papendrecht en Sliedrecht naar Giessendam terugtrokken. Allereerst koelden ze hun woede in de woning van predikant Van Steenbergen te Papendrecht. Zij mishandelden niet alleen de huisgenoten, maar stalen ook het geld dat bestemd was voor de begrafenis van de echtgenote van de predikant die enige dagen tevoren was overleden… . Om verdere mishandeling te ontlopen moest dominee Van Steenbergen met zijn oude moeder en vier kinderen de polder invluchten.

Sliedrecht weer in last
Te Sliedrecht was de ontzetting niet minder. Ofschoon men zich in ons dorp over de gevolgen van hetgeen aangericht was door de muitende Franse soldaten bekommerde, had men maandag 22 november toch rust kunnen vinden. Maar dan werd dinsdagmorgen (23 november) plotseling vernomen dat de Fransen uit Dordrecht weer naar Gorcum terugtrokken. Verscheidene ingezetenen, door het eerder gebeurde gewaarschuwd en bang geworden, hadden al de vlucht genomen en opgeborgen wat zij wegstoppen konden. Aan de ene kant, omdat het zeker was dat het aantal Fransen in Gorcum dat hier zou doortrekken dagelijks toenam en aan de andere kant was het zo dat men van de Fransen bij een ontruiming van Holland, overal waar zij doortrokken, vernieling en mishandeling te vrezen had. Het redden van lijf en goed gebeurde met grote haast. Vooral nu men hoorde dat de Fransen weer terugkwamen.
Langs de Merwededijk tussen Dordrecht en Gorcum schenen zij hun wrevel en kwaadaardigheid op de ingezetenen op alle mogelijke wijzen te willen bekoelen. Slechts weinige huizen bleven verschoond van enige vorm van narigheid. Met woest geweld persten zij de inwoners eten en drank af die zij gulzig verslonden en verzwolgen. Als men niet of niet gauw genoeg met spijs of drank klaarstond, roofden en plunderden en vernielden de Franse soldaten de deuren die niet snel genoeg geopend werden en werden de ruiten aan stukken geslagen. De schade, aan velen toegebracht, was groot maar ieder was dankbaar blij dat niet alles verwoest was en het kwaad niet nog erger was.

Geschiedenis-1402
Dordrecht beschoten vanuit Papendrecht

Gevechten in Papendrecht
De Fransen trokken op Giessendam terug vanwaar commandant Clerge een dreigbrief naar Dordt zond met de mededeling dat hij binnenkort weer voor de stad zou komen. Inderdaad kwamen op de avond van die rampdag (23 november)400 Franse gardesoldaten te Sliedrecht aan om daar ingekwartierd te worden. De predikant werd geprest hun gids te zijn en hen naar het wachthuis te geleiden.
Dordrecht beschoten vanuit Papendrecht

De ingezetenen van Sliedrecht die nog niet gevlucht waren, hielden hun huisdeuren gesloten. Gelukkig wist de predikant te voorkomen dat de deuren opengeslagen of ingeschoten werden. Op het horen van de hen zo wel bekende stem werden alle deuren gewillig geopend en werd erger voorkomen.
Intussen was er te Dordrecht een aantal vrijwilligers aangekomen die zich onmiddellijk naar Papendrecht lieten overzetten om daar bij de kerk post te vatten. Tevens waren de kanonneerboten, nors. 131 en 133, voor de stad gearriveerd, die op de rivier stelling namen.

Geschiedenis-1403
Centraal het woonhuis van de familie Van Hattem.

De komst van 2 à 300 Oranjerieën was helaas door het innemen van Woerden verhinderd.
In de nacht van 23 op 24 november waren hier wel 800 man aan Fransen doorgetrokken. Deze vonden echter op de Papendrechtse dijk de vrijwilligers tegenover zich, die echter voor de overmacht moesten wijken. Na een korte tegenstand bij de kerk en de veerdam ontaardde de terugtocht in een smadelijke vlucht. De kanonneerboot vuurde zo heftig op de vijand op de dijk dat een kanonwagen aan stukken werd geschoten maar kon niet voorkomen dat de Fransen hun geschut op de veerdam in stelling brachten en Dordrecht begonnen te bombarderen. Dominee De Koning was op de Sliedrechtse toren geklommen en zag dit schouwspel met angst en beven aan.

Burgemeester en dominee onder vuur
Te Dordrecht zat men niet stil. De kanonneerboot nr. 131 beantwoordde het vuur totdat de voorraad kruit was uitgeput. Het laatste schot werd gedaan door de zeeofficier H. Merkus die het kanon dusdanig richtte dat de Fransen een groot aantal doden en gewonden kregen en de aftocht bliezen. Volgens sommige berichten had men bij het laatste schot een koevoet gevoegd, die later nog jaren bij J.Hello te Papendrecht werd bewaard. Ten tweede male kregen wij hier een terugtocht van woedende Fransen te verduren. Het zwaarst moest nu de woning van burgemeester(maire)G.van Hattem het ontgelden. Dit huis bevond zich naast de kerk. Later diende het als pastorie. In 1904 volgde de afbraak van het gebouw. Het was dus niet het huis tegenover de kerk, nu bekend als het “Atelier”, zoals in andere bronnen beweerd werd. Deze woning was er in de Franse tijd nog niet …!

Lange tijd hield de burgemeester de soldaten in bedwang door zijn koelbloedigheid maar na een stoot met een bajonet te hebben afgeweerd, moest hij tenslotte de vlucht nemen. Dominee De Koning, die naar zijn vriend kwam kijken, ontving een slag met de kolf en ontkwam ook nauwelijks. Toen de rovers weg waren, vond men de vloer met kruit bestrooid. Kennelijk was het de bedoeling geweest het huis in de lucht te laten vliegen.

Varkens en koeien
De 26e november kwamen er 700 man met 3 stukken geschut en een kruitwagen uit Gorcum om in de omliggende dorpen vee te rekwireren (vorderen). Zij konden echter niet meer dan 3 varkens krijgen wat aan Dominee De Koning de aardigheid ontlokte dat het garnizoen van Gorcum nu met 3 varkens vermeerderd was… .
Op 30 november kwam er opnieuw een uitval uit Gorinchem. Ruim 900 man met twee kanonnen en een kruitwagen kwamen de eis tot leverantie van vee kracht bijzetten. Nu ontkwam Sliedrecht niet. Tot die tijd had de burgemeester niet veel haast gemaakt met de levering. Het dreigen, roven en vernielen door de Fransen noodzaakte nu wel tot een spoedige levering. Sliedrecht leverde 40 koeien, terwijl er ook 120.000 pond hooi geëist werd.
De Fransen rukten tot Papendrecht op, waar zij op een batterij stootten. De bezetting, bestaande uit kanonniers en enkele vrijwilligers, zag zich na enkele schoten genoodzaakt terug te trekken voor de overmacht, maar de Fransen werden voor de stad zo warm door de batterij op het Riedijkse Hoofd en door de kanonneerboten beschoten dat zij met een verlies van 14 à 16 doden moesten terugtrekken.

Prijs verklaard
Te Giessendam werd halt gehouden om versterking uit Gorcum af te wachten voor een nieuwe aanval op Dordrecht. Daarbij was ook besloten, dat Sliedrecht “prijs verklaard was”, d.w.z. het zou evenals Woerden en Bodegraven verwoest en uitgemoord worden. Reeds was de versterking uit Gorcum op weg toen daar een bericht aangaande het verlaten van de stad Utrecht door de Fransen en de inwoners van Sliedrecht zodoende op het laatste moment van de ondergang werden gered. De reeds op weg zijnde Franse troepen werden ijlings naar Gorcum teruggeroepen. De situatie veranderde nu heel spoedig. Op 5 december zagen wij hier de eerste Kozakken die de vorige dag in Dordrecht aangekomen waren. Zij trokken langs de dijk naar Giessendam waar de Fransen de grienden invlogen. Spoedig was er nu geen Fransman meer buiten Gorcum. De rollen waren nu omgekeerd en de Fransen werden in Gorcum belegerd en beschoten. Duizenden en duizenden soldaten trokken door Sliedrecht. Het eerst de woeste Kozakken die in de buitenlucht sliepen en hun paard zo uitstekend bereden dat zij er een geheel mee schenen. Zij aten de boter met hele kluiten en versmaadden een vetkaars niet. Niets was voor hun veilig en men deed er ook verstandig aan vrouw en dochters binnen te houden.

Vrijer ademhalen
De 8e december werden er in Sliedrecht 47 schuiten en 10 boten gevorderd om troepen over te zetten naar Werkendam om zo Gorcum geheel in te sluiten. Het waren vooral de Pruisische en Russische troepen die Gorcum belegerden, terwijl de Russische prins Maritschkin het opperbevel zou voeren. De prins kwam op 8 december in een met vier paarden bespannen koets door Sliedrecht teneinde de leiding van het beleg op zich te nemen. Op 1 februari 1814 begonnen de onderhandelingen en op 5 februari 1814 volgde de capitulatie van Gorcum. Eerst toen kon men in onze gemeente vrijer ademhalen..

Hiermee is een einde gekomen aan het verhaal dat de heer Lips schreef over de geschiedenis van Sliedrecht. Wellicht dat er wat onvolkomenheden genoteerd zijn, maar welke geschiedschrijver heeft wel voor de volle 100% de waarheid geschreven? In ieder geval zijn we de heer Lips dankbaar voor alle bijdragen die we konden publiceren en die u wellicht een beter beeld hebben gegeven van de “Geschiedenis van Sliedrecht.”

13 – Regententijd

Geschiedenis-1301
Het pachtersoproer
Het volk komt in opstand tegen de heffingen van de belastingen.

De verarming die in 1672 was begonnen, zette zich ook in de 18e eeuw voort. Vooral de steden werden er door getroffen, terwijl men op het platteland naast kwade ook nog goede jaren telde.
In 1733 gingen de Staten van Holland er toe over om een groot gedeelte van de belasting, die door de steden opgebracht werd, op het platteland te verhalen. In dat jaar werd namelijk de verponding, onze tegenwoordige grondbelasting, opnieuw geschat en het gevolg was, dat de dorpen nu het leeuwenaandeel moesten dragen. De boerderijen die vroeger van belasting waren vrijgesteld, werden alle aangeslagen. De heersende regentenaristocratie zorgde er wel voor zelf niet al te zwaar belast te worden.

Koopsom
Daarbij kwam nog dat op het platteland een bestuursapparaat gehandhaafd werd dat verre boven het normale en boven de draagkracht van de plattelandsbevolking uitging. Als we de klachten uit die tijd mogen geloven, dan was het in de Alblasserwaard hiermee nog erger gesteld dan elders. Men had eenvoudig de hoge salarissen uit de Gouden Eeuw onverminderd gehandhaafd. De regenten trokken daar groot voordeel van. Niet dat ze zelf die betrekkingen wilden bekleden……. Wanneer er echter een postje openviel, waren er zoveel liefhebbers, dat de regent die de “toerbeurt” van het vergeven had, een aanzienlijk bedrag als koopsom kon bedingen. Hoe hoger het salaris was, des te hoger de koopsom. Daarom was van de zijde van de regenten nooit verandering te verwachten. Tegen deze grieven konden de plattelanders alleen de hulp van Oranje inroepen. Zelf hadden ze geen stem bij de Staten van Holland.

Krijgsdienst
Een ander bezwaar van de plattelanders was de krijgsdienst. In de 80-jarige oorlog had men huis en haard met mannenmoed verdedigd en vriend en vijand verbaasd doen staan. Een ding wilde men echter niet: buiten het eigen dorp dienen. In 1672 was dat al eens misgelopen en burgemeester Hallinog uit Dordrecht zag zijn huis en buitenhuis geplunderd en verwoest. De plattelandsbevolking schreef die voor hen hatelijke bepaling altijd toe aan de vijanden van de Prins van Oranje, al ging het bevel daartoe van de Prins zelf uit. Men kon nu eenmaal een hatelijke maatregel niet toeschrijven aan de persoon, die men liefhad.
Echte soldaten waren de Nederlanders nooit en de krijgsdienst was veracht. In 1650 klaagde een militair dat zijn familie hem niet wilde kennen omdat hij soldaat was. In 1672 sprak een vreemd soldaat het vrij uit dat er geen kerel in Holland was, die voor zijn vaderland wou opkomen.
In 1672 was het nog tot een tijdelijk herstel van de wachten langs de Merwede gekomen, maar daarna was alles verwaarloosd. In 1747 besloten de Staten van Holland om de mannen van het platteland onder de wapenen te brengen Ze moesten leren met de wapens om te gaan, te exerceren. Dit alles in het belang van de defensie van het Vaderland als de noodzaak dit zou eisen. Door de spoedige vrede van Aken in het voorjaar van 1748 kwam er niet veel van terecht.

Keezen en Oranjeklanten
In deze tijd beginnen zich grote onenigheden onder de bevolking te vertonen, die als de twisten van Patriotten en Prinsgezinden of ook wel als die van Keezen en Oranjeklanten, bekend zijn. Het lagere volk en de boeren op het platteland waren Oranjegezind. Die Oranjegezindheid ontaardde ook wel eens in het zich onttrekken aan onaangename lasten van overheidswege opgelegd. Was men het met een bepaling niet eens, dan maakte men oproer en greep dan naar het Oranjevaandel.

Prins Willem V
Naast de Oranjeklanten had men de oude Regentenpartij die antistadhouderlijk was en geen veranderingen wenste. Het was toch altijd zo goed onder hun bewind gegaan. Hoofdzaak was echter hun eigen belang. In opkomst was ook een nieuwe partij die de nieuwe denkbeelden voorstond en waarvan de aanhang grotendeels uit het ontwikkelde deel van de burgerij bestond. Jammer genoeg ging deze groep, toen Willem V niet de juiste man voor zijn tijd bleek te zijn, tot de antistadhouderlijke partij over. Zeer verderfelijk was ook het heulen van de Patriotten met de Fransen. Het heeft het einde van de republiek verhaast. Eigen belang en baatzucht zijn de fouten die door alle partijen en door alle standen in de Republiek gemaakt zijn. De straf was de jarenlange verdrukking onder het Franse juk.

Geschiedenis-1302
Van der Cappellen, één van de leiders van de Patriotten,
met zijn gezin.

Patriotten
De Patriotten brachten de nieuwe inzichten op maatschappelijk en geestelijk gebied naar voren en werden zoals alle brengers van nieuwe ideeën verafschuwd en verafgood. Toch waren hun ideeën, ontdaan van alle bombast, bestemd om te zegevieren.
Een der leerstellingen van deze groep was, dat het vaderland door de eigen burgers verdedigd moest worden i.p.v. door vreemde huurlingen. Bij deze maatregel, die tegenwoordig vanzelf zou spreken, ontmoetten zij geweldige tegenstand, niet in het minst op het platteland waar men gedeeltelijk terecht, maar ten dele ook uit lafhartigheid, voorgaf bevreesd te zijn, dat die corpsen tegen Oranje gebruikt zouden worden.

Oproer in Sliedrecht
Sliedrecht geleid door zijn Oranjegezinde heer S. P. Collot d’Escury was Oranjegezind, evenals Alblasserdam, Giessendam, Hoornaar, enzovoort. In Papendrecht hadden de Patriotten het bestuur in handen. Of een dorp Oranjegezind was, kon men constateren uit het feit of dat dorp een adres stuurde aan de Staten van Holland tot herstel van de Prins als bevelhebber van het Haagse garnizoen. De Patriottische dorpen en steden zonden een adres tot hulpverlening aan de steden Hattem en Elburg, die door de troepen van de Prins belegerd werden.
In 1784 werd door de Staten van Holland besloten dat alle volwassen mannen in Holland zouden deelnemen aan een loting “voor de derde man”, d.w.z. een derde deel van hen zou moeten dienen.
Toen men op de 24 januari 1785 te Sliedrecht in de kerk tot een loting zou overgaan, ontstond er een geweldig geschreeuw. Men riep dat men niet voor de Staten wilden exerceren, maar wel voor de Prins.
Zij eisten een Oranjevaandel van den schout. Men sloeg op koperen bekkens en riep: “Vivat Oranje en de Prins boven”. De menigte nam al meer en meer toe en men was al bezig met andere dorpen te onderhandelen over een gemeenschappelijke aanval op de Patriotten. Toen evenwel de Patriotten in Papendrecht zich bewapenden en er het gerucht rondging dat de Dordtse Vrijcorpsen bijeengeroepen waren ging men spoedig uiteen. Kort daarop volgde een geruststellende publicatie van de Staten van 27 januari 1785 waarin beloofd werd dat geen tocht of wacht buiten het dorp gedaan behoefde te worden. Op 19 augustus volgde een amnestie voor allen die aan het oproer schuldig waren. Toen de Patriotten meer en meer de overhand kregen, werden tegen de Oranjegezinde dorpen allerlei onaangename maatregelen getroffen. Sliedrecht kreeg als garnizoen twee afdelingen huzaren van den Rijngraaf van Salm, die vele baldadigheden bedreven en op kosten van de burgerij van Sliedrecht ingekwartierd werden.

De Franse tijd
Al feller en feller werd de betreurenswaardige partijstrijd en het kwam zelfs zo ver dat men zich tegen elkaar wapende. Voor het tot een treffen kwam, werden de boeren in de Alblasserwaard van Giessendam tot Dordrecht op onverwachte wijze op 11 september 1787 van hun wapens beroofd door de Patriottische vrijcorpsen. Spoedig kwam er toen een einde aan de verdrukking van ons dorp Toen Prinses Wilhelmina, de vrouw van Willem V, zwaar beledigd werd door de Patriotten, riep zij haar broer, de koning van Pruisen te hulp. Op 18 september 1787 kwamen de Pruisische troepen hier aan. Het Pruisische corps onder Winsingrode kwam langs de Waaldijken tot Gorinchem, waar de Patriotten nog enige weerstand boden, maar dat op 17 september aan de Pruisen overging. Op 18 september trokken ze langs de dorpen Hardinxveld, Giessendam, Sliedrecht en Papendrecht om Dordrecht te gaan bezetten.
Hadden de Oranjeklanten in 1787 de vijand binnen het land geroepen, in 1793 en 1795 deden de Patriotten hetzelfde door het inroepen van de Franse hulp.
Evenwel werd in 1793 de verdediging van Nederland beter georganiseerd dan in 1787. Op het Hollands Diep lag een aantal kanonneerboten, terwijl de killen en gaten in den Biesbosch door kanonnen bestreken werden. Zo vormde de dijk van Gorinchem tot Dordrecht a.h.w. de tweede verdedigingslinie. In Sliedrecht bevond zich batterij nr. 11, genaamd de Jonge Prins, benedendijks over het zgn. Vissersgaatje, gemonteerd met twee ijzeren twaalfponders en batterij nr. 12 genaamd de Stadhouder over het zgn. Venusgaatje, eveneens gemonteerd met twee ijzeren twaalfponders. Voorts werden er twee korte drieponders te Sliedrecht in reserve gehouden.
In 1795 kwamen de Fransen terug en men hoort niet veel van de aangelegde batterijen, doordat de Fransen allerwegen over het ijs het land binnentrekken. Zoo kwam dan het einde van de trotse Republiek, een einde verhaast door zelfzucht en eigenbaat bij alle groepen der bevolking.

Geschiedenis-1303Een fluwelen revolutie
In 1795 vonden grote veranderingen plaats in ons dorp. Al het oude werd met een pennenstreek afgeschaft. Grote schrik heerste er bij vele bewoners voor de komst van de Fransen. Velen verlieten het dorp. Ze sloten hun woningen en vestigden zich elders, bevreesd als zij waren voor de wraak van de tegenpartij. Tenslotte is dat erg medegevallen. De Fransen, die al niet meer de echte revolutionairen van 1787 waren, hebben belet dat de Hollanders tot uitspattingen overgingen en zo werd het in 1795 een fluwelen revolutie, waarbij niemand een haar gekrenkt werd. Sliedrecht kreeg garnizoen van de 164-e halve brigade Franse scherpschutters onder Holbee, welke troepenmacht bij de burgers werd ingekwartierd. Ter vermijding van botsingen en ongelukken werden voor enige dagen alle jacht-, bout-, en schietgeweren ingenomen.

Wij zijn thans zover in de geschiedenis gekomen, dat wij de gebeurtenissen van 1795 op behoorlijke afstand zien en ze dus naar hun waarde kunnen beoordelen. Voor Sliedrecht was het jaar 1795 een jaar van grote verbeteringen. Elke verandering kon alleen maar een verbetering zijn in een bestuur waar zoveel misbruiken heersten.

Hoofdplaats
Allereerst werd Sliedrecht nu een gemeente in plaats van de drie heerlijkheden (Naaldwijk, Niemandsvriend en Lockhorst). Er kwam een bestuur van schout en 7 schepenen, terwijl door de stemgerechtigde burgers een Municipaliteit of Gemeenteraad verkozen werd. De heer van de heerlijkheid werd van alle invloed op het bestuur uitgesloten. In later tijd werd ook het gedeelte van de gemeente over de Merwede met Sliedrecht verenigd, wat in de 19e eeuw tot bloei van het dorp heeft bijgedragen.
Sliedrecht werd in 1795 de hoofdplaats van het District nr. 48, Lek en Merwede, een positie die het krachtens belangrijkheid en inwoneraantal (2495) dan ook toekwam.
Ook het polder- en kerkbestuur werd anders geregeld en naar de geest van de tijd werd aan de burgerij hier ook de invloed verzekerd die het toekwam.
In het algemeen kan men zeggen, dat Sliedrecht in 1795 de voorwaarden bekwam, waarop de groei en bloei van de gemeente in de 19e eeuw gegrondvest is.

Natuurlijk waren er ook schaduwzijden. Het begon al met inkwartiering, rekwisitie van paarden, vee en graan. De burgerij moest nu zonder morren in de gewapende burgerwacht dienst doen, zelfs een plaats in het leger vinden, iets waar men op het platteland nimmer aan gewild heeft.
Toch kon men nu in Sliedrecht veel meer doen dan vroeger. Niettegenstaande een groot bedrag aan oorlogskosten van 1793 (3 à 4000 gulden) kon men in 1807 overgaan tot het bouwen van een nieuw schoolgebouw, waartoe door twintig van de rijkste ingezetenen elk een bedrag van f 200,= werd voorgeschoten.

Na 1808 wordt het stil in Sliedrecht. De nieuwe stand van zaken, in 1795 met zoveel animo begroet, bleek ook zijn schaduwzijden te hebben en onder de druk van het Franse bestuur werd de toestand op economisch gebied steeds slechter. Na 1808 werd er in Sliedrecht niet veel meer aan bestuurszaken gedaan. Het lopende werd afgedaan door Gerard van Hattem, eerst als schout en secretaris en later als maire, en na het vertrek van de Fransen als burgemeester. Het is te begrijpen, dat men in Sliedrecht, evenals elders, hartgrondig naar een verandering in de toestand begon te verlangen.

12 – Rampen in de Waard

Dijkbreuken en Overstromingen I
Geschiedenis-1201De Alblasserwaard, aan drie zijden omgeven door grote rivieren en aan de vierde zijde bedreigd door het opperwater wanneer en in Gelderland een overstroming heeft plaats gehad, heeft altijd veel te lijden gehad van geweldige overstromingsrampen.
Het grootste gevaar schuilde in de Merwede. Door de St. Elisabethsvloed was de Biesbosch ontstaan en deze vormde eeuwenlang een prachtige overlaat van het te hoge opperwater.
Wanneer het water door ijs of op andere wijze in de Merwede opgehouden werd, kon het door de killen in de Biesbosch gemakkelijk het Hollands Diep bereiken.
Een bedenkelijk gevolg van deze veranderde afwatering was het ondieper worden van de rivier de Merwede zelf, want verwijding van het bed veroorzaakt steeds verondieping en vernauwing op andere plaatsen van het bed.

De stad Dordrecht was er steeds op uit geweest het bed van de Merwede op diepte te houden voor de scheepvaart. De stad trachtte reeds in de 15e en 16e eeuw te komen tot afsluiting van de killen bij Werkendam, maar de tegenwerking van Gorinchem en van de Alblasserwaard hadden dat steeds verhinderd en terecht, want behoud van het land gaat boven behoud van scheepvaart.

Ondieper
Tenslotte zou echter de zienswijze van Dordrecht de juiste blijken te zijn, ook voor het behoud van het land. De Merwede was omstreeks 1585 reeds zozeer verondiept, dat men op oude kaarten uit die tijd talrijke zandbanken in de rivier ziet, terwijl de schepen in de Biesbosch varen. In de 17e eeuw kon het gebeuren, dat men van Dordrecht naar Papendrecht kon waden en in de 19e eeuw was de rivier hier en daar zo ondiep dat Koning Willem I met een roeiboot op de Merwede vast bleef zitten.
Afsluiting van de killen in de Biesbosch zou een sneller stromen van de rivier en dientengevolge verdieping hebben veroorzaakt, terwijl een overlaat voor afvoer bij watersnood had kunnen zorgen.

Geschiedenis-1202
IJs in de Merwede bij Gorinchem

De verondieping maakte het mogelijk dat in de winter, wanneer het ijs op de bovenrivieren losraakte er zich geweldige ijsdammen in de Merwede vormden, die tot de grond raakten. Het water vond dan geen uitweg meer en de dijken moesten vroeg of laat bezwijken. Was de rivier dieper geweest, dan had het water er onderdoor kunnen lopen en op den duur de ijsdam kunnen breken.Het gevaarlijkste punt was altijd de dijk bij Hardinxveld, waar ook in de 17e eeuw de overstromingen en doorbraken waren geweest.
Daar lag bovendien de dijk op een slechte ondergrond, zodat men sprak van een zinkdijk.
In 1698 en 1703 waren in die dijk “notabele sinckingen” dus grote verzakkingen geweest en men vreesde toen reeds het ergste.

Geschiedenis-1203
IJsdam

IJsdam
Op 5 januari 1709 begon het plotseling geweldig te vriezen, zodat in vier dagen de rivieren geheel toe raakten, maar nadat die strenge vorst ongeveer drie weken geduurd had, sloeg het weer even plotseling om en raakten de rivieren los.
Toen het in het begin van februari weer begon te vriezen ontstond er een geweldige ijsdam lopende van de droogten voor Sliedrecht tot Hardinxveld toe, terwijl alle killen eveneens door het ijs afgesloten waren. Voorbij Dordrecht passeerde er nagenoeg geen druppel water, terwijl men in Gorinchem met schuiten door de straten voer.
Op 22 februari braken dijken in de Betuwe, zodat het water ook voor de Diefdijk kwam, waardoor de Linge sterk begon te wassen. Tot overmaat van ramp zonk ook de dijk van Hardinxveld voor een groot gedeelte weg, zodat er slechts een stuk van 1 1/2 voet breedte op de oude hoogte bleef staan. Van de 12e tot de 13e maart kon men het nog gaande houden met kistingen en rijspakkingen maar toen begon het water over de dijk te lopen. Direct werd last gegeven de klok van Hardinxveld te luiden en een lantaarn aan de toren te hangen, wat het sein was voor de bewoners van de Alblasserwaard om zichzelf en het vee te bergen.

Vele plannen
ad het gat een diepte van 26 voet en er stond zulk een geweldige stroom, dat een dieplood van 10 pond er als een kurk uitdreef. Allerlei plannen werden gemaakt om het gat te dichten.

Geschiedenis-1204
Bekading van een dijkgat

De dijkbazen van Sliedrecht, Giessendam en Hardinxveld putten zich uit in het bedenken van nieuwe werkwijzen. Rijswerk, heien van palen, het laten zinken van een schip enz., enz.Merkwaardig is, dat men ook al het plan maakte om het gat door middel van een zinkstuk te dichten; een bewijs dat dit werkstuk toen hier reeds inheems was. Alle pogingen waren tevergeefs. Het gat werd zelfs 56 voet diep en men moest wachten tot de Waard gedeeltelijk vol was om de wiel te kunnen dichten. Dit geschiedde door het binnendijken van de wiel, wat een uitgave van f 11.400 vorderde. Van de binnengespoelde aarde en zand werd niet minder dan 7000 schuiten aan de teen van de dijk gestort.

Intussen was de Alblasserwaard bijna geheel vol water. De sluizen, die eerst toe gestempeld waren werden nu opengezet, maar toch bleef er dien zomer 3 a 3 1/2 voet op het land staan, omdat de bemaling niet sterk genoeg was om het water in korte tijd weg te malen. Geholpen door droogte en oostenwind in de winter van 1709 op 1710 gelukte het eindelijk om in maart 1710 de Waard weer droog te krijgen.
Ruim elf maanden had ze gedreven en het vee was gevoerd met liezen, biezen en vlotgras, dat men onder water sneed en op horden droogde.
De toestand was dan ook zeer kritiek en er was geen geld om de belastingen op te brengen. De Staten van Holland gaven voor zes jaar vrijdom van verponding (grondlasten) en voor vier jaar vrijdom van Hoorngeld en Oorgeld (belasting op koeien en paarden). In 1713 was men nog zo arm dat de Staten nogmaals vrijdom van belastingen moesten geven en wel tot 1717 toe. In het algemeen was de toestand in de 18e eeuw voor de Alblasserwaard zeer ongunstig en eerst de moderne machines zouden enige meerdere zekerheid geven.

Dijkbreuken en Overstromingen II
Tegen de dijkbreuken tengevolge van ijsdammen, was slechts één middel, nl. het maken van een inlaat, zoals men dat in 1595 met de Nieuwe Wolpherschen dijk gedaan had. Daartoe werd dan ook in 1738 overgegaan, door het leggen van de Groenendijk tot Steenenhoek. De bedoeling hiervan was, om als er een ijsdam gevormd zou zijn, het water tussen de Oude Buitendijk en de Groenendijk als door een overlaat af te voeren.
Er bleef echter een ander gevaar waar moeilijker tegen op te treden was; dit was het gevaar van overstroming in het Gelderse. Het water kwam dan voor de Diefdijklinie te staan. Deze linie werd gevormd door de Diefdijk en de Noorder-Lingedijk. Bij een grote overstroming in de Betuwe, volgde meestal een doorbraak van de Noorder-Lingedijk, waardoor het water dan voor de Zouwe- en Bazeldijk kwam te staan.

Verbannen
Dit gebeurde ook in 1726, terwijl toen de zaak voor de Alblasserwaard nog verergerd werd doordat op 3 april de Zouwe- en Bazeldijk doorgegraven werd. Op die dag kwam een aantal gewapende Gelderse boeren onder aanvoering van een zekere Klaas Meijertzen en werd de dijk te Meerkerk bij de Hoenderwiel doorgegraven, terwijl dit ook bij de Bazeldijk gebeurde bij de grote en kleine wiel.
Dit duurde zolang totdat soldaten arriveerden om de misdadigers te verdrijven, waarbij er één het leven liet. Klaas Meijertzen werd later voor zijn leven verbannen en zijn goederen werden verbeurd verklaard.

Voormolens
Geschiedenis-1205Om het water spoediger kwijt te zijn liet men in 1739 naast de bestaande watermolens aan het Elshout een gelijk aantal nieuwe voormolens oprichten, waardoor men nu tweehoog kon malen en dus het ingevloeide water spoediger kwijt was. Dit bewees zijn nut in 1740-1741 toen na een doorbraak van de dijk bij Ameide een doorbraak van de Noorder-Lingedijk volgde.
De schade van de Alblasserwaard was zeer groot, alleen al voor Sliedrecht f 61.561,=. Het werd langzamerhand in de Alblasserwaard een grote ellende en armoede. Men wist bijna niet hoe men zich in leven moest houden en velen spraken er over om de rampzalige Waard maar te laten drijven.

Muisjaar
Daarbij kwam nog dat in 1740 er een muisjaar was, waarbij miljoenen muizen het gras bij de wortels afvraten en er in 1744 een geweldige veepest met een ontzettende sterfte kwam. Dit gevoegd bij een hernieuwde overstroming in 1744 toont wel aan hoe diep men hier in de nood zat.

Geschiedenis-1206
Lodewijk Napoleon

Veel is er van alle zijden gedaan om die nood te verzachten en daarbij bleef Dordrecht niet achter. Grote sommen geld, stalling, voedering voor het vee en huisvesting voor de mensen werd in ruime mate verstrekt. Gelukkig kwam er na 1744 geen overstroming meer in de Alblasserwaard.
Eerst in 1809 kwam er weer een overstroming. De strenge winter van dat jaar veroorzaakte een ijsdam bij Sleeuwijk.

Niettegenstaande alle moeite en kosten, en hoewel de verdediging van de dijken door de persoonlijke aanwezigheid van koning Lodewijk Napoleon zo energiek mogelijk werd aangepakt, kon men de Waard niet droog houden. Het was wel een mooie daad van de koning, dat hij als eerste vorst in ons land zulk een belang in het lot van de inwoners van de Alblasserwaard stelde.In nacht en ontij was hij op de been om ieder, zowel Hoogheemraad als eenvoudige arbeider, met een bemoedigend woord aan te wakkeren.Bij die gelegenheid vertoefde Lodewijk Napoleon meermalen in ons dorp o.a. op 30 januari 1809.

Steigerzolders

Geschiedenis-1207
Steigerzolder

Geschiedenis-1208
Steigerzolder

Na de doorbraak bracht men het vee zoals vanouds over Papendrecht in Dordrecht, van waaruit men het over het omliggende land distribueerde o.a. nam men belangeloos in Groote Lindt 200 koeien op.
Na de overstroming zat men in Sliedrecht niet stil en men bracht daar zo spoedig mogelijk boten over de dijk om de mensen in de waarden uit hun huizen en het vee van de zogenaamde steigerzolders af te halen.
De koning gaf ook het goede voorbeeld voor de leniging van de nood door het geven van een koninklijke gift van 20.000 francs, terwijl in Dordrecht een commissie, ingesteld door het Departement van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, een bedrag van f 17.254,= bijeen bracht. Het was dan ook voor de eerste maal, dat geheel Nederland deelde in de nood van zijn medeburgers. Uit alle delen van het land kwamen de gelden toestromen en in totaal werd in binnen- en buitenland een bedrag van f 985.000,= bijeengebracht.

Baggermateriaal
Na 1809 heeft men de Diefdijklinie nog aanmerkelijk versterkt, maar ook dit baatte niet en in 1820 stond de Alblasserwaard voor de laatste maal geheel blank. Het water werd toen als gewoonlijk door hulpgaten geloosd. Langzamerhand kwam ook het inzicht, dat men aan overlaten e.d. weinig had, wanneer die niet van voldoende diepte waren. Men ging nu meer letten op de verbetering van de loop der rivieren en op verdieping van het bed. Toen ook de technische vooruitgang zich demonstreerde in het betere baggermateriaal was het gevaar voor de Alblasserwaard geweken en naar wij hopen definitief.

Een vrome wens, geuit aan het eind van jaren ’40, die helaas niet bewaarheid werd. Denk maar aan de watersnoodramp van 1953 en aan de problemen rond het bovenwater van enige jaren geleden.

11 – Armoede en Twist

In dit hoofdstuk kan u lezen over zaken als:
Armoede en ruzies na 1672;
een ongewenste predikant;
de kerkbrand van 1762;
de herbouw van dit gebouw.

De gebeurtenissen in het jaar 1672 hadden een ontijdig einde gemaakt aan de bloeiperiode in de Gouden Eeuw. De handel stond door de oorlog grotendeels stil en de industrie ging door de beschermende en beperkende maatregelen van de andere landen voor een groot gedeelte te niet. De werkeloosheid deed haar intrede.

In zekere zin vertoont het tijdvak van 1672-1700 veel overeenkomst met de crisistijd in de dertiger jaren van de 20e eeuw, zowel in oorzaak als gevolgen.
De prijzen van het vee en van de zuivelproducten daalden onrustbarend. Vele boeren konden hun schulden niet meer betalen en verloren hun land, waarop zij dan pachters werden.

Het hennepland, dat zulke schatten opgeleverd had, werd vrijwel waardeloos. De vraag naar hennep voor touw verminderde geweldig door het achteruitgaan van de scheepvaart.

Ook in Sliedrecht
De bevolking van Sliedrecht, die in de 17e eeuw geweldig was toegenomen, verkeerde in zeer moeilijke omstandigheden. Diakenen konden het werk van de armenverzorging niet meer aan. Het was nodig een armmeester aan te stellen die hen in hun werk behulpzaam kon zijn. Vertrek uit het dorp was ook niet mogelijk. Men mocht zich elders niet vestigen of men moest een brief medebrengen, dat ingeval van armoede, Sliedrecht hen zou onderhouden. Ook moest de armmeester van Sliedrecht nauwkeurig toezien dat zich geen personen uit andere gemeenten in het dorp vestigden. Op straffe van hoge boete was het verboden huizen aan vreemden te verhuren of hen te herbergen.

Geschiedenis-1101
Kaartje omgeving Sliedrecht circa 1650.
Rechtsboven Gorkum aan de Merwede.
Links op de kaart Dordt.
Sliedrecht vinden we tussen de W en de A van het woord (Alblasser)waert.
Het land ten zuiden van de Merwede is reeds teruggewonnen na de verwoesting door de St.Elisabethsvloed.
Veel water is er nog te vinden ten oosten van het
Eiland van Dordt in de de Verdronken Waert van Zuid-Hollandt (De Biesbosch).

Naar Oost-Indië
Het werd steeds moeilijker om aan de kost te komen en velen wisten niet beter te doen, dan als matroos naar Oost-Indië te varen, vanwaar echter het de meesten nooit terugkeerden.
Een lichtzijde was de algemene verarming in de Nederlanden. Hieruit sproot voor stad en land de noodzakelijkheid van grotere zuinigheid voort. Daardoor werd het meer en meer gewoonte de stads- en landswerken aan te besteden. Hiervan heeft Sliedrecht naar vermogen geprofiteerd. De toestand was hier nooit zo slecht als in de andere Alblasserwaardse dorpen.

Overvloedige maaltijden
De achteruitgang van de boerenstand maakte het ook noodzakelijk dat het beheer van de Alblasserwaard op veel bescheidener basis gebracht werd. Daar hadden de Heren Hoogdijkheemraden niet veel zin in. Zij wilden koste wat het kost hun hoge traktementen en overvloedige jaarlijkse maaltijden behouden. Toen in de rekening voor 1673 weer dezelfde bedragen opgenomen waren, protesteerden alle gecommitteerden van alle dorpen in de Alblasserwaard daartegen.
Zij oordeelden dat de traktementen van Hoogdijkheemraden, penningmeester, landmeter, bode, enzovoort, volgens het reglement van 1661 vastgesteld, “al te hooge” waren, zelfs in een goede tijd, “ende verre boven die van de naburen”.
Zij eisten dat er een redelijke aanpassing toegepast werd. Door bemiddeling van Zijne Hoogheid de Prins van Oranje en de Staten van Holland trachtten zij dit te bereiken. Het verzet hielp al heel weinig. De zaak bleef slepende tot 1677. Toen beslisten de Staten van Holland dat het reglement van 1661 moest blijven in”sijn vigeur”. Het moest worden gehandhaafd, ook wat betreft de veel te hoge traktementen.

Een grenspaal
Ook in Sliedrecht zelf deed zich de noodzakelijkheid voor van een zuiniger beheer. Doordat het dorp uit drie heerlijkheden met elk met een schout, secretaris, bode, enz. bestond, werden de kosten veel te hoog. Dit liet zich vooral in een tijd van teruggang gevoelen.
Na 1672 werden dan ook plannen voor een zuiniger beheer gemaakt. Wat kon meer voor de hand liggen, dan door gemeenschappelijk beheer de kosten zo laag mogelijk te houden? In 1676 werd daartoe een conceptreglement opgesteld dat echter door het verzet van de afzonderlijke heren nooit van kracht geworden is. Vooral Mr. Jan Teding van Berkhout, die in 1675 Heer van Over-Sliedrecht werd, was een lastig heer. Dit blijkt wel uit de aanhef van het reglement voor Over-Sliedrecht in 1676 door hem opgesteld.

Hij schrijft dan het volgende:
“Jan Teding van Berkhout, Heer van Sliedregt etc. doen kond allen ende eenen iegelijk, diet zoude moogen aangaan, dat wanneer wij aan de Heerlijkheid van Sliedregt geraakt bennen, bevonden hebben, dat in dezelve regeering, regtbank en finantie, niet minder er was al goed ordre, reglement en menage, maar ten contrarie in alles een notoire confusie en verkwistinge hetwelk veroorzaakt, dat nog de wel geinentioneernde van de gerechte nog de goede ingezetenen van dezelve plaats, daar met rust, vreede eenigheid en genoegen kunnen woonen en derhalve ons ernstig verzorgt hebben, daarin te willen voorzien, hetwelk wij alleen haar niet hebben willen weigeren, maar goedgevonden hebben, deze naar volgende ordres te statueeren enz”.

Hij zocht de oorzaak van de “disorde en confusie in de schadelijke gemeenschap, die hier mede in vele zaken gepraktiseerd is met twee nog andere naburige Heerlijkheden”. Door zijn toedoen werden dus de drie heerlijkheden, die al aardig samengegroeid waren weer geheel gescheiden. Onder meer eiste en verkreeg hij dat de gehele administratie en alle rechtelijke registers gescheiden werden.
Ook raakte hij spoedig in een conflict met de andere Heren. In 1675 had hij op eigen gezag een grenspaal tussen zijn heerlijkheid Lockhorst of Over-Sliedrecht en de heerlijkheid Naaldwijk geplaatst, wat een protest uitlokte van Mr. Adriaan van Blijenburg.

Deze verbood hem om:
“Op sijn Ed. Eijgen authoriteijt gedurende de absentie tenminste niet buyten kennisse ende sonder speciale last en consent ende toestemminge te stellen ofte doen stelen eenige pael ofte palen tot limiet scheiding”.

De grenzen tussen Naaldwijk en Over-Sliedrecht waren blijkbaar zeer onduidelijk, want in 1684 ontstond er weer een geschil over land in het Coorweer waarvan beide eigenaars van de heerlijkheden de overdracht opeisten.

Een ongewenste predikant
In 1670 was Ds. Franciscus Wijngaerts overleden, na de kerk van Sliedrecht sedert de jare 1664 gediend te hebben. De kerkenraad maakte zich als vanouds op om een nieuwe predikant te beroepen en te kiezen. Het was altijd haar recht geweest om de “electie” (verkiezing) van de predikant te doen en aan de Heer van Lockhorst of Over-Sliedrecht was het slechts toegestaan om deze verkiezing goed te keuren. Dit noemde men toen approbatie. Zo was het in 1645 gegaan toen Ds. Casparis de Carpentier naar Amersfoort vertrokken was en zo, dacht men, zou het nu ook weer gaan.
In dit geval had men echter buiten de ambachtsheren gerekend. Deze vreesden dat alles weer grotendeels buiten hen om zou geschieden en hadden een minnelijke schikking getroffen. Op 13 februari werd Ds. Noach Francken op hun voorstel door Gecommitteerde Raden van Holland (wij zouden nu spreken van Gedeputeerde Staten) bij provise gezet in de kerk van Sliedrecht. Hij diende de kerk waar te nemen zonder voorlopig bevestigd te worden. Dit laatste had men wel weg kunnen laten. Het bevestigen van een predikant was geen taak van “politieke”, d.w.z. de wereldlijke macht. Het moest geschieden door de classis van Zuid-Holland. Deze weigerde echter hardnekkig tot bevestiging van Ds. Noach Francken over te gaan, daar er al heel spoedig klachten kwamen over zijn ergerlijk en onstichtelijk leven. Op de classisvergadering van 1674 dacht men er zelfs over om hem op behoorlijke wijze uit de kerk te removeren (verwijderen). Maar zover ging de macht van de Classis ook weer niet en zo bleef de zaak Francken slepende tot diens dood in 1678.

Een onstichtelijk leven
Waaruit mag toch wel het ergerlijke en onstichtelijk leven van Ds. Noach Francken bestaan hebben? Ds. Francken was eerst vlootpredikant geweest en als zodanig vinden wij hem in 1666 op het schip van de vice-admiraal De Liefde. Hier schijnt hij voor de schrik wel eens ’n extra oorlam genomen te hebben als de Engelse kogels hem al te na om het hoofd floten en zo kwam hij tot een groter gebruik van geestrijk vocht als wel voor een predikant oorbaar was. Schulden waren er het gevolg van, zodat in 1674 Ds. Francken zelfs een vierde deel van zijn jaarlijks traktement aan zijn schuldeisers moest afstaan, alvorens hij het verdiend had. Natuurlijk had dit alles ook zijn weerslag op het leven in het dorp.

Tweestrijd
In korten tijd hadden zich twee partijen gevormd. Een partij stond onder leiding van een schoolmeester Andries van der Sluijs, die eigenlijk handelde op gezag van en gesteund door Joost Boon, schout van Niemandsvriend, die een grote haat tegen Ds. Francken had opgevat. Het was al begonnen voordat hij in Sliedrecht was, want toen had Joost Boon al het praatje rondgestrooid dat Ds. Francken niet kon prediken en dat hij het zelf wel zo goed kon doen. Het laatste was allerminst waar, want Ds. Noach Francken was een zeer goed redenaar en daarom wilden de lidmaten wel een en ander van hem door de vingers zien.
Schout Boon vervolgde als het ware de predikant en probeerde hem voortdurend in zijn werk te tarten. Zo stelde hij eens aan de andere schouten voor om Ds. Francken achterna te rijden toen deze op weg was met andere predikanten naar Dordrecht. In de Sliedrechtse herberg “Den Engel” zou men proberen hem dronken te maken. Ook had Schout Boon getracht Cornelis van de Graaff, Schout van Naaldwijk, onmogelijk te maken door Andries van der Sluijs een brief te doen schrijven, die in handen komen moest van de Ambachtsheer. Toen was de maat vol.

Het veld ruimen
Op zondag 13 november 1672, na de voormiddagpredikatie, werd de schoolmeester in de Kerkenraad geroepen en een verhoor afgenomen. Schout Cornelis van de Graaff vroeg aan hem “of zijn ampt niet was het school waer te nemen ende op het leeren van de kinderen te passen, zonder met de kercke ofte het geregte te bemoeyen”.
De schoolmeester kon moeilijk anders dan “ja” antwoorden en logende hardnekkig zich met het gerecht bemoeid te hebben. Toen zeide een van de ouderlingen: “Haelt nu sijn eijgen brief uijt Uw sack”, waarop men de schoolmeester een brief met zijn eigen handtekening toonde waarop deze beschaamd het hoofd moest buigen.
Nu zag de tegenpartij haar kans en ging allerlei oude koeien uit de sloot halen. Lang vergeten ruzies tussen ouders en de schoolmeester. Verhalen over het ergerlijk leven van diens dochter, nota bene stammende uit het jaar 1659, enz. Het gevolg was, dat de schoolmeester op zijn oudere dag het veld moest ruimen.
Dit ging velen in het dorp toch wel wat te ver, want Andries van der Sluijs was ene goede schoolmeester geweest en in de dienst vergrijsd.
Een inwoonster van Sliedrecht beweerde dan ook dat diegenen die de schoolmeester weggejaagd hadden hem wel terug zouden halen en in het schoolhuis zetten en vertolkte daarmede de wens van vele inwoners.
Anderen waren echter van mening, dat men dan wel gek moest zijn en waren zo verbitterd dat ze wensten dat in dat geval het schoolhuis op de Tiendweg zou staan en dat het dan in de brand gestoken zou worden.

Gunstige verklaring
Intussen zag het er voor Ds. Noach Francken ook niet erg gunstig uit. Men had hem terecht en ten onrechte bij de classis danig beklad. Het was daarom nodig dat er ook eens iets goeds van hem gezegd werd.
Op 17 en 18 december 1672 legden ruim 250 lidmaten van de kerk van Sliedrecht een gunstige verklaring voor hem af. In deze verklaring zeiden zij, dat Ds. Francken elke zondag tweemaal en ook ’s woensdags in de kerk behoorlijk gepredikt had met “leeringen, vermaninge en bestraffinge ende onderwijsinge”.
Zo bleef dan de balans in evenwicht totdat de dood, die aan alle conflicten een einde maakte, het leven van Ds. Noach Francken afsneed in het voorjaar van 1678.

Geschiedenis-1102
Dorpsgezicht 18e eeuw

De kerkbrand van 10 maart 1762
Er heeft te Sliedrecht altijd maar één kerk bestaan. Ofschoon er drie heerlijkheden waren, was er toch maar één kerkdorp. Voor de Hervorming sprak men van één parochie.
De kerk, die zeer oud is, was in de Roomse tijd gewijd aan Petrus, of zoals men toen zei St. Pieter. Dit wijst erop dat Sliedrecht ontstaan is als vissersdorp. St. Pieter was de patroon of schutsheilige van de vissers.
In 1572 werd de kerk van beelden en altaren ontdaan en door de Hervormden in gebruik genomen. In 1624 heeft de kerk een droevig lot ondergaan. Een kerkbrand teisterde het gebouw.
De kerk werd door de groei van de gemeente van tijd tot tijd uitgebreid. In 1749 werd bijvoorbeeld een groot stuk aan de noordzijde aangebouwd. Twee jaren later werd de toren voorzien van een nieuw Horlogerie (uurwerk) en drie koperen wijzers.

Baron S.P. Callot d’Escury de toenmalige Heer van Sliedrecht meldde rond de kerk en de brand van 1762:

* “Op heden de 10e Maart 1762 des avonds omtrent negen uur is in de kerke te Sliedrecht door middel van een stoof ene brand ontstaan, waardoor in de tijd van een uur het geheel in de asse gelegt is. Diezelfde avond werd de godsdienst in dezelve kerke nog gedaan door onzen predikant de Wel Eerwaarden Heer Dirk van Leeuwen, predikend uit Mattheus 15 van vers 21-28 inclusiv.”

* “Deselve kerk was lang 94 en breet 44 voeten, doch zijnde ’t Choor, dat een vierde part van de kerk uitmaakte, geheel smal en van achteren spits toelopenden, zijnde ’t Choor in ’t Oost maar 12 voeten breet en in ’t begin 24 voeten.”

* “Ook dezelve kerk was voorzien van drie schone koperen kronen, de welke door de felle vlammen zijn gebersten en aan stukken gesprongen, zodat men dezelve, gelijk ook van een menigte koperen kandelaars genoegzaam niets is terechtgekomen.”

* “Voorts hing in dezelve kerk ’t wapen van sijn agt quartieren van de Hoog Edel Geboren Heere Adriaan Dingeman van der Burch, Heeren van Naaltwijk, overleden 11 Juni 1739. Nog het wapen met sijn agt quatieren van de Hoog Edel Geboren Vrouwe Charlotte Elisabeth van der Burch, Vrouwe van Naaltwijk, gemalinne van de Hoog Edel Geboren Heer Jonkheer Simon Petrus Baron Collot d’Escury, Heeren van Naaltwijk in Sliedrecht, overleden 31 Augustus 1755. Nog het wapen met sijn 16 quartieren van de Hoog Edel Geboren Heer Mr. Johan van den Burch, Heer van Sliedrecht en Currihil, overleden 45 December 1758. Alsmede in de glazen het wapen van Blijenburg, sijnde geweest de vorige Heeren van Naaltwijk, welke (wapenen) alle verbrand zijn.”

Vuurzee
Was dus de oorzaak niet met zekerheid te zeggen, wel wist men de reden van de spoedige uitbreiding, zoals blijkt uit een ander verhaal van de brand, dat luidt:

“Kunnende tot reden hiervan strekken, dat op vele plaatsen in de kerk de banken tot in de nok waren opgetrokken, waardoor de vlam direct alles overwon en dit Godshuis in een vuurzee veranderde, ja niets spaarde. De koperen kronen, kandelaren enzovoort zijn gesmolten en tot pulver verteerd. De Wapenborden van de Ambachtsheren en vrouwen uit de huize van Blijenburg waarmede de kerk versierd was, zijn verteerd. Zerkstenen van ongemene dikte zijn gesprongen, en niets dan 4 muren is overgelaten, niettegenstaande de vlijt en ijver die de inwoners, door middel van brandspuiten, ter bescherming aanwendden.”

De jammer en het hartzeer van de burgerij was onbeschrijfelijk en overtrof al ’t geen men er van kan zeggen. De vlammen schenen alles verwoesten. Ook de nabij staande woningen van de predikant en de schoolmeester en andere met riet gedekte huizen waarop al vuurspranken vielen. Doch door Gods goede voorzienigheid gebeurde een zeer gepast toeval, te weten dat het dak van de kerk plotseling instortte. De vlammen werden hierdoor gestuit en richtten geen verdere schade aan. Zelfs niet aan de toren waarvan de planken in de galmgaten reeds aan het branden waren. De inwoners blusten met behulp van de brandspuiten de vlammen en de rondom staande huizen ondervonden niet het minste nadeel van de kerkbrand.
Vier dagen daarna hield de predikant op de puinhopen van de verbrandde kerk een toepasselijke rede over Leviticus 10:3: “Doch Aaron zweeg stil”.

Herbouw van de afgebrande Nederlands Hervormde Kerk

Geschiedenis-1103
S.P. Collot d’ Escury

Na de brand van de kerk werden de godsdienstoefeningen gehouden in een houten loods die echter niet alle ingezetenen kon bevatten, zodat de overigen genoodzaakt waren voor de open vensters te blijven staan.
Onder aanmoediging van de heer van Sliedrecht, Mr. Simon Baron d’Escury, werden pogingen in het werk gesteld om tot herbouw van de kerk te geraken.
Sliedrecht was toentertijd een dorp van omstreeks 2600 inwoners, maar de “in en opgezetenen, hoezeer talrijk, bestonden echter meest uit vissers en arbeiders in grienden, en dus niet van vermogen om zware schattingen te dragen”.
Daarom werd Martinus Snep, schout en secretaris van Naaldwijk en Lockhorst, gemachtigd om aan de Staten van Holland een rekest te richten.
Hij deed het verzoek ten laste van de heerlijkheden een som van f 14.000,= te mogen lenen en een gelijke som van f 14.000,= te mogen ontvangen uit het Comptoir Generaal der Kerkelijke Middelen.
Op 4 maart 1763 kreeg men van de Staten octrooi om een som van f 17.000 te lenen tegen 3 pct. onder verschillende voorwaarden.

Heffingen
Naar de goede gewoonte van die tijd werden ook direct de middelen aangewezen waaruit de rente en een aflossing van minstens f 500,= konden betaald worden. Die middelen zouden bestaan uit de grondbelasting, 100e en 200e penning (een vermogensbelasting) die anders door de Staten van Holland geheven werden. Verder kwamen er extra heffingen op het koren, de slacht, het bier, enzovoort. Tevens werd het stoelengeld in de kerk, het recht op het trouwen e.d. verhoogd. Tenslotte kwam er nog een hoofdelijke omslag bij. Al deze middelen waren echter nog nauwelijks voldoende voor rente en aflossing zodat men in 1780 nog verlenging voor de verschillende heffingen moest vragen.
Het oorspronkelijke plan tot herbouw zou f 28.800,= kosten, maar werd op advies van de landarchitect Pierlink teruggebracht tot f 21.000,= door weglating van alle overtollige ornamenten en het laten staan van een gedeelte van de zuid- en oostmuur. Bovendien werd de kerk, in plaats van een voet hoger dan de dijk, slechts 2 voet en 8 duim hoger dan de oude kerk. Hierdoor zou ze bij overstroming van de dijk in het water komen te staan.

Herbouw
Volgens het bestek zou de nieuwe kerk 89 voet lang en 60 voet breed worden. Bij de toren en aan de oostzijde 235 voet breed, terwijl de oude kerk 94 voet lang en 44 voet breed was.
De aanbesteding van het buitenwerk had 13 en 19 april 1763 plaats. Onder de inschrijvers komen voor Maas van Spanje en Arij Balte Bos uit Sliedrecht. De laagste inschrijver, f 21.099,= , was Jan Cranenborg te Vianen aan wie volgens het octrooi van de Staten van Holland het werk gegund moest worden.
Reeds op 8 juni van het volgende jaar was men zo ver dat de eerste en tweede steen gelegd konden worden in het noordwesten bij de toren. De eerste steen werd gelegd door S.P. Baron Collot d’Escury, heer van Sliedrecht, en de tweede steen door zijn echtgenote Vrouwe A.M. Dellafaille.

Voldoening
Op 11 december 1763 had na de voltooiing van het buitenwerk de eerste godsdienstoefening plaats. Bij deze gelegenheid werd de nieuwe predikant Ds. Ph. van Duuren van Sloten, bevestigd door Ds. W.J. Kalkoen van Gorinchem.
Ofschoon er van het binnenwerk nog niets klaar was, werd er nadien toch voortdurend kerk in gehouden. Men had er meer plaats dan in de houten loods, die na de brand als noodkerk diende.
Nadat op 4 januari 1764 het binnenwerk was aanbesteed, werd de kerk op 19 mei 1764 door Ds. van Duuren ingewijd met een leerrede over Genesis IV:26. In de namiddag hield de vorige predikant Ds. Joh. Krom, die naar Tiel vertrokken was, er een opwekkende rede over Job V: 17 en 18.
Men kan zich de vreugde voorstellen van de Sliedrechtse bevolking toen men weer een doelmatig kerkgebouw had dat door de vergroting nu aan alle kerkgangers plaats bood.
De voldoening was des te groter wanneer men bedacht dat het gebouw geheel uit eigen middelen en uit vrijwillige gaven van de ingezetenen tot stand gekomen was en dat men niet, zoals toen de gewoonte was, een bedeltocht door het land had moeten organiseren.
Ook de toren is bij deze gelegenheid onderhanden genomen en van nieuw metselwerk in ’t bovengedeelte voorzien.

10 – De verdere geschiedenis der Heerlijkheden

Eerder hebben we uiteengezet hoe het dorp Sliedrecht bestond uit drie heerlijkheden: Naaldwijk, Lockhorst en Niemandsvriend.

De eerste twee grensden ongeveer bij het kerkgebouw (thans hoek Stationsweg) aan elkaar. Lockhorst grensde aan Papendrecht, terwijl Niemandsvriend geheel omsloten werd door Lockhorst.

Aan het hoofd van elk der heerlijkheden stond een heer die feitelijk het gehele bestuur in zijn heerlijkheid in handen had. Hij benoemde een schout die het dorp in zijn naam bestuurde. De heer was een man van gezag die door allen gevreesd werd. De heer benoemde de predikant, de schoolmeester, de chirurgijn enz. enz. en had zodoende een overwegende invloed op het kerkelijk en maatschappelijk leven.

In het algemeen kan men zeggen dat Sliedrecht het met zijn heren niet zo slecht getroffen heeft, al was het ook niet altijd pais en vree. Op het platteland was men in het algemeen steeds zeer Oranjegezind geweest. Zo ook in Sliedrecht. Het was een ramp wanneer er op een dorp een heer was met andere gevoelens. Vooral later in de 18e eeuw. In Sliedrecht waren in de 17e eeuw de geslachten Van Blyenburgh en Van der Burch eigenaren van de heerlijkheden. Juist deze families waren zeer Oranjegezind. Leden van deze geslachten fungeerden als trouwe helpers van Willem III in Engeland en tijdens zijn veldtochten in België. In de 18e eeuw was het de familie Collot d’Escury die het dorp in de oude geest bestuurde en hier de eendracht wist te bewaren in tegenstelling met andere dorpen waar door de onderlinge ruzies grote schade veroorzaakt werd.

Naaldwijk
Geschiedenis-1001De heerlijkheid Naaldwijk begon aan de grensscheiding met Giessendam en liep tot het Kerkweer. Ze was 620 morgen groot en werd in de 17e eeuw en later gehouden voor “allodiaal” goed. Men dacht toen dat het land nooit door de graaf in leen gegeven was. Eerder in ons verhaal lieten we echter weten dat het een leen was van de heren Van Voorne. Het behoorde in 1432 nog aan Aelbrecht van Naaldwijk. Later kwam het – waarschijnlijk doordat de heer de spade op de dijk stak, omdat het dijksonderhoud hem te zwaar viel- aan de “Gemene Ingelanden” van de Alblasserwaard.

Te Dordrecht, in de St. Jorisdoelen, werd het land geveild uit naam van de “Gemene Ingelanden” en gekocht door Jhr. Adriaan van Blyenburgh, schout van Dordrecht, ridder van de Orde van St. Michel en waardijn van de Munt van Holland, gesproten uit het geslacht van die naam, dat in de vrijwording van ons land in 1572 zulk een belangrijke rol heeft gespeeld.
Hij werd opgevolgd door Mr. Jacob van Blyenburgh Adriaensz (1630-1633), die dezelfde titels en ambten als zijn vader had. Zijn opvolger, broer Adriaen, was een dapper man die zich in de vele oorlogen van Prins Willem III tegen Lodewijk XIV herhaaldelijk onderscheiden heeft. In 1674 nam hij deel aan een slag waarbij Prins Willem III verslagen werd. Van Blyenburgh wist echter door het vormen van een wagenburcht het verlies van de pakkage en van de krijgskas te voorkomen.
Uit zijn huwelijk met Levina de Vries werden niet minder dan 16 kinderen geboren. In haar testament had zij aanvankelijk haar zoon Adriaan tot opvolger benoemd. Echter al haar kinderen -op een na- kwamen voor haar te overlijden, zodat zij in een van haar latere testamenten klaagde dat van al haar kinderen haar niet anders overgebleven was dan haar dochter Charlotte Elisabeth, die gehuwd was met Mr. Johan van der Burch. Bovendien wilde het ongeluk dat zij voortdurend in onmin leefde net die schoonzoon. Deze maakte schulden en dronk en zoals men het toen uitdrukte: “Een wittebroodskind was, dat men het best naar Oost of West kon schikken (sturen)”. Uit haar vele testamenten, er zijn er minstens vijftien bekend, blijkt het ongenoegen dat deze schoonzoon haar bezorgde. Na haar dood heeft zij aan hem en haar dochter niets anders nagelaten dan het vruchtgebruik, ook wat betreft de heerlijkheid Naaldwijk. De gehele erfenis moest onverdeeld blijven tot na het overlijden van Mr. Johan van der Burch, wat op 14 Maart 1732 op het huis Blyenburgh in Sliedrecht geschiedde. Na zijn dood werd zijn erfenis niet aanvaard wegens de grote schulden, vooral aan wijnhandelaars.
Zijn dochter, Charlotte Elisabeth van der Burch bracht Naaldwijk door huwelijk aan Simon Petrus, baron Collot d’Escury, die de drie heerlijkheden van Sliedrecht verenigde.

Oversliedrecht
Geschiedenis-1002De heerlijkheid Oversliedrecht strekte zich uit van de kerk westwaarts tot aan Papendrecht toe en omsloot ook de heerlijkheid Niemandsvriend, waarover later.
Oversliedrecht was in 1394 door het huwelijk van Agnes van de Merwede met Adam van Lockhorst in de familie Lockhorst gekomen en daarin gebleven tot 1631.

Via het huwelijk van Geertruyd van Lockhorst met Jhr. Nicolaas Schagen van Matenesse, kwam de heerlijkheid in 1675 -na verkoop- in handen van Johan Teding van Berkhout. Deze was lid van de Vroedschap van Amsterdam en een gewaardeerd medewerker van Prins Willem II, die hij ook naar Engeland volgde. Het leven aldaar schijnt echter voor de Hollandse dienaren van de Prins veel te kostbaar geweest te zijn en zodoende ging de heer Teding van Berkhout onder zware schulden gebukt. Dit noodzaakte hem zijn heerlijkheid Oversliedrecht in 1693 weer te verkopen.
Koper was Adriaen Dingeman van der Burch, vroedschapslid te Dordrecht, en zijn opvolger was Mr. Johan van der Burch, Heer van Kurrihil in Engeland, die in 1758 te Zaltbommel overleed. De boedel werd slechts onder recht van boedelbeschrijving aanvaard. Bij de verkoping van de eigendommen kocht Simon Petrus Collot d’Escury op 3 januari 1759 Oversliedrecht en verenigde zo Naaldwijk en Oversliedrecht.

Handjeklap
Een contract van correspondentie is een overeenkomst waarbij onderscheiden regeringsleden overeenkomen door het uitbrengen van hun stemmen te bewerken, dat hun bloedverwanten of vrienden in de regeringsbetrekkingen gekozen werden. Het gevolg hiervan was dat de zo zeer gevreesde en noodlottige familieregering ontstond, waaraan eerst de revolutie van 1795 een eind maakte.
Tot heden toe vond men dergelijke contracten van correspondentie alleen in de steden. Bij mijn onderzoek naar de geschiedenis van Sliedrecht was ik (de heer Lips) zo gelukkig de hand te kunnen leggen op een dergelijk stuk betreffende de geschiedenis van de drie heerlijkheden in ons dorp.
Op 12 december 1744 verschenen voor de notaris Pieter van Well te Dordrecht, Heer Simon Petrus Collot d’Escury, Heer van Naaldwijk in Slijdregt en Mr. Johan van der Burch, Heer van Niemandsvriend, Schepen in Wetten en Oud-Raad van Dordrecht.
Zij kwamen overeen, dat wanneer de drie Heren van Sliedrecht hun stem moesten brengen, hetzij op de rekening van de Alblasserwaard, hetzij bij de verkiezingen van Hoogdijkheemraden van de Alblasserwaard, zij hun stemmen op een persoon zouden uitbrengen. Bij verschil van mening besliste het lot.
Het doel was meer profijt te trekken. Immers allengs was bij de verkiezingen het bederf van de stemmenkoperij ingeslopen. Het voordeel blijkt ook duidelijk. Zonder blikken of blozen staat er dat men de revenuen, van het aanstellen van Hoogdijkheemraden komende, elk voor de helft zou genieten.
Wat nog erger was, men wilde met deze acte bereiken dat de stem van de heer van Oversliedrecht waardeloos werd en deze dus ook geen revenuen kon trekken. Alleen maakte men er de bepaling bij dat dit contract niet zou gelden zolang de toenmalige heer van Oversliedrecht, Mr. Johan van der Burch van Courrihil nog leefde. Tenslotte heeft het contract niemand schade gedaan. Zoals wij reeds lazen, kocht S. P. Collot d’Escury zelf in 1759 de heerlijkheid.

Niemandsvriend
Geschiedenis-1003Niemandsvriend was altijd het minst belangrijke van de drie heerlijkheden en het werd geheel door Oversliedrecht omsloten. Bovendien was het nog in twee helften verdeeld. Het gebeurde zelfs eenmaal dat er een eigenaar van een vierde gedeelte was.
De ene helft was allodiaal of gewoon particulier bezit, terwijl het andere gedeelte weer een leen was van het bekende huis Nijenrode in Utrecht.
Bovendien trachtten de twee grotere heerlijkheden Niemandsvriend nog van de weinige rechten te beroven. Zo had het in de 17e eeuw nog met Oversliedrecht evenveel stemmen als Naaldwijk bij de verkiezing van kerkelijke ambten, maar in de 18e eeuw verklaarden de andere heren, dat Niemandsvriend over de Kerk niets te vertellen had. De inwoners dienden wel de godsdienst in de kerk waar te nemen.
Eigenaars waren in de 17e eeuw de Heren Van der Burch, welk geslacht eindigde in de 18e eeuw met Mr. Johan van der Burch die in 1771, op zijn buitenplaats Weizigt aan den Spuiweg te Dordrecht, overleed.
Daarna werden nog genoemd diens halfzuster Sophia Adriana Houeff en haar man Mr. Hendrik Onderwater, totdat tenslotte ook Niemandsvriend aan het geslacht Collot d’Escury kwam.
Na 1795 verloren de heerlijkheden hun belang. Daarvoor kwam de burgerlijke gemeente in de plaats. Eerst gekozen door de koning en later door de kiesgerechtige inwoners zelf. Onder het nieuwe en meer democratische bestuur zou ons dorp eerst tot volle ontplooiing komen. De heerlijkheden kwamen in de 19e eeuw tenslotte aan het geslacht van Bijlandt.