Kenmerken van het Sliedrechts

Eerst even een breed verspreid misverstand rechtzetten:
Dialect is geen slordige verbastering van het Standaard Nederlands (SN). Het is bijna andersom. Het Standaard Nederlands is pas in de 16 e eeuw door taalkundigen geconstrueerd, omdat er toen behoefte was aan een eenheidstaal voor regeringsdocumenten en de Bijbelvertaling. Dialecten zijn de oorspronkelijke en authentieke taalvormen van ons land.
Dialect is veel meer dan ‘plat praote’ Het is een rijk cultuurhistorisch taalfenomeen.
Ons Sliedrechts dialect heeft een eigen woordenschat, eigen spreekwoorden, een eigen grammatica en een eigen typische zinsbouw.
Hieronder meer daarover.

Een eigen woordenschat
Het Sliedrechts heeft veel woorden die je tevergeefs in de Van Dale zult zoeken.
Zoals bijvoorbeeld:
Deemstig – nevelig, heiig.
Kwisbille – onrustig heen en weer lopen.
Rêêpe – hard werken.
Aorig – vreemd, zonderling.
Bunzig – afkerig, bang.
Ieverstaer – ergens.
Jôôke – jachtig werken.
Onterik – viezerik:
Oprêêje – opruimen.
Gaerze – Rennen.

Een andere woordenschat
Het lijken herkenbare woorden, maar toch staan ze niet in de Van Dale. Soms ook woorden die uit het SN verdwenen zijn, maar die nog wel leven in ons dialect, zoals bijvoorbeeld:
Hekse – knieholtes.
Vaareke – stoffer.
IJzig – eng, angstig.
Bosse – een schatting maken.
Klaphekke – kletskous.
Lillijkers vange – geërgerd kijken.
Laerze – veel drinken.

Spreekwoorden en zegswijzen
Enkele voorbeelden:
‘t Mot eerst warre, wil ’t rêêje. – Pas als de boel behoorlijk in het honderd gelopen is, komt er klaarheid.
De lucht veraaremoeit. – Er komen steeds meer donkere wolken opzetten.
Ze wier mè blek en vaareke naegetrommeld. – Men was blij dat ze ophoepelde.
De zon schijnt de pitte in de grond. – Felle zonneschijn.
Om krôôsies gaon. – Kapot gaan.
Hij ziet de lucht voor kemijnekaes aan. – Hij is helemaal in de war.
Een verhaol deur ’n laokese bril bekijke. – Met een korreltje zout nemen.

Grammatica
Ons dialect kent strenge grammaticale regels die door iedere dialectspreker, zonder dat men het zich bewust is, moeiteloos toegepast worden

Naamvallen
De oude naamvalsvormen met -e- of -s- zjn in het Sliedrechts nog volop in gebruik.
We geve Wimme een boek en Annies een bos blomme (meewerkend voorwerp, 3 e naamval).
Hè jij gistere Moeders en Janne nog gezien ? (lijdend voorwerp, 4 e naamval).
Pseudo-dialectsprekers zeggen soms: Moeders zat lekker TV te kijke. Dat is helemaal fout. ’Moeder’ is hier onderwerp, dus 1 e naamval. Dan komt er nooit een -s- achter. Goede dialectsprekers zullen deze fout nooit maken.
Is dat sleepbôôtjie van Volkere of van Prinsies ? (2 e naamval).
“Naer voorene met dien bal!” brulde de trainer.
Ze liep van bovene naer beneejene.
Dienen oto ? Diene fiets? Is dat d’n humme of d’n heure? Of is tie van heullies? Is ’t heulliezen oto? Heullieze fiets?
Dà ’s Janne pet. Miene jas. Huibpies otoped.
Allemaal naamvallen in het Sliedrechts.

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden in dialect zijn geen slordige verbastering van het Nederlands zoals sommigen wel menen. Integendeel! Het zijn heel typerende taalvormen, die strakke taalkundige regels volgen. Het Sliedrechts heeft verkleiningsuitgangen die verschillen van het Standaard Nederlands. Hierna volgen ze:
kje = ksie: koeksie, haeringksie.
tje = chie: sleechie, mouwchie, CDchie, ballechie.
dje = jchie: brôôjchie, draejchie.
tje = echie: hielechie, trulechie.
je = jie: putjie, handjie.
pje = pie bezempie, zêêmpie.
tje = tie jaertie, pooortie.

Meervoudsvormen
De meervouds -n- valt gewoonlijk weg.
Mooier zijn meervoudsvormen zoals: Wà voor aaier (eieren) wil jij? Wittes of bruines?
en: Die kaainder (kinderen) wille gêên klaaine aerepel (aardappels), maor grôôtes.

De klinkers
Kinderen die goed Sliedrechts spraken, hadden een voorsprong bij het taalonderwijs.
Zij hadden geen enkel probleem met het verschil tussen: -auw- en -ou- of met -ei- of -ij- (korte of lange ei-ij). De -auw- is in het Sliedrechts -aauw-, met een lange -aa- klank. Bijvoorbeeld: blaauw, gaauw, kaauwe, maauwe, raauw. De -ou- blijft als de Standaard Nederlandse -ou- uitgesproken. Bijvoorbeeld: hout, koud, mouw, nou, stout of zout.
Een soortgelijk klankverschil doet zich voor bij de -ei- en -ij-. In het Sliedrechts klinkt -ei- als -aai-, dus ook met lange -aa- klank. Bijvoorbeeld: braaie (breien), haai (hei), klaainighaaid, maaid (meid), vriendelijkhaaid. De Sliedrechtse -ij- ligt dicht bij de Nederlandse uitspraak. De kindertjes schreven dus moeiteloos: blij, dijk, fijn, strijkijzer, wijnazijn, zwijn.
Ook de oude spelling van één of twee -(o)o-’s was voor een vroegere generatie geen probleem op school. Als je in het Sliedrechts een –ôô- uitsprak (zoals die in hoor, koor, door klnkt), bijvoorbeeld bij woorden als: bôôte, grôôte, kôôle (kolen, groente), pôôte (poten, voeten) of slôôte (sloten, watergang), dan schreef je automatisch: booten, groote, koolen, pooten en slooten.
Hoorde je in het Sliedrechts echter een open -oo- klank, zoals in: kole (steen)kolen, ope (open), slote (sloten, meervoud van slot), gezope of gebroke, dan schreef je een enkele –o-, zoals later de algemene spelling werd.
Bovengenoemde verschillen in uitspraak gaan terug op oudere vormen, voordat ze in Nederland zijn gaan samenvallen tot één klank.
Maar het Sliedrechts heeft ook nog een aantal andere klanken. Denk maar eens aan de -aa- . Bijvoorbeeld in de zin: Vraeg is aan Aorie Baers hoe laet ’t lêêg waoter is in de haove. Of wat dacht u van: In ’t begin van de week zette moeder ’t vuilste wasgoed in de wêêk. Of woorden als: waarek, kaarek, boi (bui) en kroiwaoge.
Het is mogelijk om alle woorden met een bepaald taalverschijnsel op te zoeken in onze database. U wilt bijvoorbeeld weten welke verkleinwoorden in het Sliedrechts de uitgang -chie- hebben. Of welke woorden een -ae- klank. Of welke meervoudsvormen eindigen op -er-. Kijk dan onder de knop TAALVERSCHIJNSELEN OPZOEKEN op deze website.