05 – Van de kerk naar C12

Langzamerhand was de school bij de kerk te ouderwets en veel te klein geworden, waarop de gemeente ging denken over de bouw van een nieuwe school (1870). Men ging over tot aankoop van een stuk grond schuin tegenover de kerk. In 1874 was de school gereed. Ook meester Van der Hoeven verhuisde mee naar de nieuwe onderwijzerswoning. Kerk en school werden voorgoed van elkaar gescheiden. De doorgangen van de oude schoolmeesters-woning naar de kerk en de consistorie werden afgesloten.

School-0501Voor het eerst in de geschiedenis (1874) van het Sliedrechtse onderwijs werd er aan de schoolkinderen geen les meer gegeven in de onmiddellijke nabijheid van de kerk. Een gymnastieklokaal en de bibliotheek van het Nut namen de plaats in van de oorspronkelijke bewoners. In 1952 merkte de toenmalige bewoner van het pand, een kapper, bij toeval tijdens een opknapbeurt van zijn woning dat de toren op instorten stond. Dit betekende het einde van het oude schoolgebouw uit 1807 dat plaats moest maken bij de renovatie van de kerktoren.
Het vervangende gebouw heeft tot 1924 als gemeenteschool dienst gedaan. Daarna is het van 1925 tot 1930 gebruikt door de Vereniging voor Christelijk Onderwijs en was er de Julianaschool in gehuisvest. Nadat deze school naar de Merwestraat was verhuisd, kreeg het ruim zestigjarige gebouw een andere functie. In 1935/36 werd een gedeelte verbouwd tot gymnastieklokaal. Dit gebouw stond jaren bekend onder de naam, naar het huisadres, “C 12”. Een school voor Voortgezet Lager Onderwijs en een Verkeersschool waren aan het eind van de vijftiger jaren te vinden in een aantal lokalen. Een gedeelte van de school bestaat nog steeds. Nu is het een onderkomen van de muziekvereniging “Crescendo”. De onderwijzerswoning heeft later dienst gedaan als arbeidsbureau en is alweer geruime tijd geleden afgebroken.

Na de onderwijswet van 1878
Op 17 augustus 1878 werd een nieuwe wet op het lager onderwijs aangenomen. De belangrijkste wijzigingen hier bij waren:
De naam hulponderwijzer verviel. Allen die les gaven werden voortaan onderwijzer genoemd.
De naam hoofdonderwijzer betekende onderwijzer met hoofdakte.
De baas van de school heette voortaan “hoofd der school”.
Het aantal kinderen per onderwijzer werd verminderd tot ca. 40.
Het maximum aantal leerlingen per school werd gesteld op 400.
Zes jaar later werd dit aantal al weer verhoogd tot 600 en werden de klassen weer groter.
De minimumsalarissen werden gesteld op: f 700,00 voor hoofd, f 600,00 voor onderwijzer met hoofdakte en f 400,00 voor een onderwijzer.
Het onderwijs in de laagste klassen zou bij voorkeur gegeven moeten worden door onderwijzeressen.
Invoering van het vak nuttige handwerken voor meisjes.
Het rijk zou 30 % van de kosten gemaakt door het openbaar onderwijs aan de gemeenten gaan vergoeden.

Aantal scholen bij de invoering van de wet
Sliedrecht telde drie jaar na invoering van de nieuwe wet drie openbare scholen voor gewoon lager onderwijs, een openbare school lager onderwijs en voor meer uitgebreid lager onderwijs (MULO) in wijk B en een gesubsidieerde bijzondere school voor meisjes. Deze laatste werd 1882 toegevoegd aan de school in wijk B. Tevens werd in dat jaar besloten tot stichting van nog een school in wijk A. Bovendien werden de eerste geluiden waargenomen van initiatieven tot stichting van een bijzondere school van de zijde der Christelijk Gereformeerden.

De school in wijk A stond onder leiding van de 64 jarige M.J.M. Dulburg Schlief. Naast hem kende de school nog 4 onderwijzers, t.w. de heren W.W.Odink, A. Kerssen, J. Zuidhof en de van de school in Wijk D overgeplaatste C.A.Steijnis. Gezamenlijk gaven zij les aan circa 320 kinderen. Doordat de school slechts vier lokalen kende, moesten twee onderwijzers samen gelijktijdig van een lokaal gebruik maken. Het Sliedrechtse benedeneinde herbergde het armste deel van de bevolking. Mede hierdoor vormde het aantal leerlingen dat gratis onderwijs ontving (10 %) het hoogste percentage in de gehele gemeente.

Het onderwijs in school Wijk B verkeerde voortdurend in een kwijnende toestand. Het aantal leerlingen was slechts 33, hetgeen “voor een groote bloeiende gemeente” met een zeer gering cijfer wordt gewaarmerkt. Het schoolhoofd Frahm werd geassisteerd door de heren L.Roetman en C.H.Otter. Hoewel een drietal leerkrachten voor een gering aantal leerlingen een gunstige uitgangspositie lijkt. kende de school wel degelijk problemen. De zeer uiteenlopende leeftijd 6 t/m 15 jaar en ontwikkeling van de schoolgaande kinderen was voor de klassenindeling een groot bezwaar. Tot de school konden van andere scholen slechts kinderen worden toegelaten die de eerste en tweede klas met goed gevolg hadden doorlopen.
Over de kwaliteit van het onderwijs heerste een duidelijke onvrede. Dit betrof zowel de resultaten als de toestand waarin de leermiddelen zich bevonden.
Tijdens een bijzondere vergadering van de Plaatselijke Commissie van Toezicht, waarbij het schoolhoofd Frahm aanwezig is wordt de kwestie uitgesproken. Hierbij lopen de gemoederen hoog op als de voorzitter van de commissie, de heer Langeveld, de heer Frahm vraagt ” eene andere inrichting van zijne school te geven, opdat het onderwijs meerdere vruchten drage en de ouders niet verplicht zijn hunne kinderen naar kostscholen te zenden.”

De school in wijk C, de meest bevolkte (470 leerlingen) van ons dorp, werd in 1881 getroffen door het overlijden van het schoolhoofd de heer C.J.van der Hoeven. Tijdelijk werd hij vervangen door de heer W. Fermie die daarbij werd bijgestaan door de onderwijzers J.R. ‘ t Hoen, L. ’t Hoen, L. D. Labberté, J. van der Heijden en J.E. van Duijneveldt. Als het nieuwe schoolhoofd zou worden benoemd de heer C.W.van der Schuijt.
Het gebouw werd tevens gebruikt voor de lessen gegeven door de Rijksnormaalschool op woensdagmiddag en op zaterdag.

De school in wijk D telde vier lokalen, maar had dringend een extra lokaal nodig. Het hoofd van deze school was de heer B.J.Groenevelt, oud 36 jaar. Hij werd bijgestaan door de heren H.de Wolf, A van Wijgerden en J.W. van Gelderen. Het aantal leerlingen dat de school bezocht lag gemiddeld rond de 250.
Ook de inrichting van de school voldoet volgens de plaatselijke commissie van toezicht niet aan de eisen gesteld door dezelfde wet. Wel is reeds op elk der scholen naast de hoofdonderwijzer een onderwijzer in het bezit van de hoofdakte aangesteld.

Naai- en breischool
Veel kinderen verlieten nog vroegtijdig de scholen. Van het bij de wet ingevoerde nieuwe vak in de nuttige handwerken is op de Sliedrechtse scholen in 1881 nog geen sprake. Volgens de Commissie van Toezicht een reden dat met name de meisjes in de hoogste twee klassen de school vaarwel zegden. Het feit dat er aan geen enkele school een onderwijzeres, bevoegd in het geven van de nuttige handwerken, verbonden was zal hier mede aan hebben bijgedragen. De kinderen werden ’s middags naar een naai- en breischool gestuurd en de ouders vonden het de kosten vervolgens niet waard om de meisjes ’s ochtends naar school te laten gaan. Bij het huishoudelijk werk kon men best een goedkope hulp gebruiken.

Schoolverzuim
Het schoolverzuim was groot. Met name bij de leerlingen in Wijk D. De reden? Armoede, onverschilligheid, te hoog schoolgeld ……. . Bij de school in Wijk A verzuimden veel kinderen, omdat hun vader het beroep van schipper had. Om het schoolverzuim in te dammen werd besloten tot het uitreiken van beloningen voor getrouw schoolbezoek. De hoofden van scholen dienden hiertoe het verzuim van elk kind nauwkeurig bij te houden. Beloningen bestonden o.a. uit atlasjes en leesboekjes. Aan trouwe schoolgangers, minstens zes jaar schoolbezoek met goed gevolg, werd een diploma, een “eereblijk” uitgereikt. Het resultaat was positief, het verzuim werd in ieder geval sterk teruggebracht.
In het jaar 1881 werd plaatselijk de eerste proef genomen met het schoolsparen. Dit gebeurde op de school in Wijk D. Het resultaat was veelbelovend, zodat men besloot ook in de school in Wijk A een spaarbank op te richten.

De eerste onderwijzeressen
De Plaatselijke Commissie van Toezicht die toentertijd bestond uit de heren K. van Wijngaarden Yzn. (voorzitter), P. Langeveld ( secretaris), A.J. van Haaften, A. Vermaes Mzn en A.J. van der Lee drong aan op het aanstellen van vrouwelijke leerkrachten om bovengenoemd probleem op te kunnen vangen.
In 1882 werden, wellicht als gevolg van bovenstaande, aan twee scholen onderwijzeressen aangesteld. Dat waren de dames H.J. Peiffer in Wijk A, P.Grosjean en E.F. Busé in Wijk B. Een jaar later werd de eerste onderwijzers in Baanhoek gesignaleerd. Haar naam was juffrouw E. de Beer.
Een succes voor de Plaatselijke Commissie van Toezicht die bestond uit de heren: K. Van Wijngaarden Yzn. ( voorzitter), P. Langeveld ( secretaris), A.J. van Haaften, A. Vermaes Mzn en A.J.van der Lee.

Wat het onderwijs in 1881 kostte
Het onderwijs vormde op de gemeentebegroting van 1881 een belangrijke post. In totaal werd een bedrag van f 21218,24 en een halve cent opgevoerd. Door het rijk werd, met uitzondering voor de meisjesschool, voor 30 % in de uitgaven voorzien.

Het bedrag werd uitgegeven aan:
Jaarwedden hoofden van scholen f 5219,84
Jaarwedden en toelagen onderwijzers f11032,63
Jaarwedden en toelagen Kwekelingen f 198,63
Onderhoud gebouwen f 1311,32
Schoolbehoeften f 1172,51
Licht, stoken en schoonhouden f 902,05
Bijdrage pensioen f 366,665 (het halfje ….!)
Schoolcommissie f 50,00
Bijdrage gesubsidieerde meisjesschool f 945,60

De kosten werden gedeeltelijk gevonden uit de opbrengst van de schoolgelden. Dit bedrag, ongeveer 3100 gulden, werd bijeengebracht door een bijdrage van f 0,10 per kind per week. Bij meerdere schoolgaande kinderen uit één gezin bedroeg de bijdrage f 0,05 per ieder volgend kind. “Bedeelden en zij, die schoon niet bedeeld, onvermogend zijn en de minvermogenden, worden niet aan de heffing van schoolgeld onderworpen.” In totaal bedroeg het aantal kinderen dat gratis onderwijs ontving 120 leerlingen.
Voor de elitaire school in Wijk B gold een aparte regeling met hogere bedragen per leerling.

De financiële toestand van de onderwijzers rond 1881
De jaarwedden, vastgesteld door de gemeenteraad, van de hoofden van scholen waren die voor de wijken A, C en D f 1050,00. Het hoofd van de school in Wijk B verdiende f 1530,00 op jaarbasis.
Verder werd aan de hoofden een vrije woning verzekerd, waarvan de fictieve huurwaarde werd vastgesteld op f 250,00 per jaar.
De onderwijzers met hoofdakte ontvingen f 750,00 en een onderwijzer zonder de hoofdacte kwam uit op een bedrag van f 650,00. De leerkrachten aan de school van de heer Frahm verdienden f 250,00 meer per jaar. Het onderwijs aan een school voor meer uitgebreid lager onderwijs werd duidelijk beter betaald.
Eigenlijk waren deze bedragen een verslechtering ten opzichte van een eerdere regeling, waarbij men als onderwijzer op een bedrag van f 700,00 kon rekenen met bovendien een gratificatie van f 50,00 na twee jaar en van f 100,00 na een vierjarig verblijf. De meesten konden echter van de oude regeling blijven genieten, waardoor het mede verklaard is dat er weinig verloop onder het onderwijzend personeel was.
De salarissen waren geen vetpot. Enkele onderwijzers en hoofden trachtten door het geven van privaatlessen en het werk aan de Rijksnormaalschool hun inkomen te vermeerderen.
Van gelijkstelling was nog geen sprake. Een eventueel aangestelde onderwijzeres zou maximaal f 600,00 ontvangen voor hetzelfde te leveren aandeel.
In 1888 werden de jaarwedden zelfs opnieuw verminderd, en wel met f 100,00 per jaar. Een verlaging van ruim 15 %! Tien jaar later is van een verbetering van de salarissen nog geen sprake. Het aanvangsloon bedraagt nog immer f 650,00 per jaar. Het is dan ook geen wonder dat de heer Disselkoen, hoofd van school 5 te Baanhoek zijn beklag doet.
Zowel in 1898 als in 1899 verliet de helft van zijn personeel de school. De continuïteit van het onderwijs werd hierdoor sterk verstoord. Waarom verlieten zoveel leerkrachten de school? Simpelweg omdat de traktementen in andere plaatsen, vooral de steden, hoger lagen! Logisch dus de vele mutaties. Het schoolhoofd spreekt van “arme kinderen, die in hunne leerjaren zo vaak van onderwijzer moeten verwisselen” en van ” wellicht moge ook hier nog eens een traktementsregeling tot stand komen, in ’t belang van ’t onderwijs, die tevens zoowel voor Hoofden als van Onderwijzers na een zeker aantal dienstjaren behoorlijke verhoogingen zou toekennen.”
De klacht was niet aan dovemansoren gericht. In 1900 kwam, mede door inspanning van de Commissie van Toezicht een nieuwe regeling tot stand. De hoofden van scholen en een twintigtal onderwijzers en onderwijzeressen brachten hiervoor hun dank uit.

De scholen op een rijtje
Intussen tellen we 7 scholen. De school aan de Tolsteeg is vervangen door een nieuwe op Baanhoek (1850) ongeveer ter hoogte van de huidige spoorbrug. De school onder de toren heeft plaats moeten maken voor de genoemde school aan de overzijde van de dijk (1869). De school in het oosten van de Kerkbuurt (1860) was nieuw en in het oosten van de gemeente fungeerde, sinds 1844, de voormalige wolspinnerij nog steeds als schoolgebouw.
De heer Dullburg Schlief werd, na 38 jaren gefungeerd te hebben als schoolhoofd in Wijk A, in 1885 opgevolgd door de heer F. Janse, voordien onderwijzer te Scheveningen.

School-0502Intussen (1 februari 1884) was er niet ver van deze school verwijderd binnendijks een nieuwe school (7 lokalen) geopend. Deze school kreeg als schoolhoofd de heer B. J. Groenevelt die daarvoor werkzaam was in Wijk D. De school zou later, volgens plaatselijk gebruik, bekend worden naar het hoofd van de school als de “Groeneveldeschool”.
Het nieuwe schoolhoofd in Wijk D werd de heer J.V. Disselkoen. In 1881 kreeg de heer Frahm eervol ontslag als hoofd van school 3 in wijk B. Zijn opvolger werd de heer K.Groustra, hoofd van een school te Edam.
Al in het verslag over het jaar 1885 spreekt de Commissie van Toezicht van overbevolking van de laagste klassen en een jaar later volgt het advies om in de naaste toekomst nog een nieuwe school te bouwen.
Een verzoek dat voorlopig niet gehonoreerd zou worden. Wel werd de school in Wijk C in 1890 verbouwd. Het eerste en tweede leerjaar kregen, als gevolg van de verbouwing, les in het gymnastieklokaal in de oude school onder de kerk, het derde en vierde leerjaar bleven in de school terwijl de hoogste twee leerjaren les kregen in de Consistoriekamer van de Ned. Hervormde Kerk.
In 1889 werd door de vereniging “Tot Heil der Jeugd” op 19 april de school geopend behorende tot de Christelijk Gereformeerde Gemeente te Sliedrecht, hoofd de heer J. Bokhout. Ook deze school kwam te staan onder het toezicht van de Commissie. In 1894 wordt op het adres wijk A 763 een tweede bijzondere school, hoofd de heer P. van Aalten, geopend.

Niet altijd lovend
In de jaarverslagen is de Commissie lang niet altijd lovend over de geleverde prestaties van de leerkrachten. Zo wordt gesproken over een onderwijzeres die haar taak ziet als “eene die afgewerkt moet worden”, een onderwijzer die “een ongunstige uitzondering vormt op het bevredigende onderwijs aan een school”, een onderwijzer die “alle pedagogisch talent mist” en een onderwijzer die “in geen enkel opzicht voor zijne taak berekend is”.
Het feit dat aan de school in Wijk C twee onderwijzeressen zijn aangesteld, werd niet positief beoordeeld. “Het onderwijs zou er hierdoor niet mee op vooruitgegaan zijn.”
De uitspraken vallen bij de schoolhoofden niet in goede aarde. De Commissie geeft hen echter als antwoord dat ” de Commissie bevoegd en verplicht is het verslag zelfstandig op te maken, zonder daarvan rekenschap te geven aan de hoofden van scholen.”
Trouwens, niet alleen schoolhoofden gaven acte de préséance bij de Commissie, ook leerkrachten dienen zich zo nu en dan te komen verantwoorden voor hun (on)pedagogisch gedrag ten aanzien van leerlingen. Een bewijs dat de Commissie zeker geen wassen neus vormde in ons dorp. De kennis van zaken werd vergaard uit maandelijkse bezoeken aan de scholen. Wensen bleven er voor de heren wel. De leerplannen konden meer uniformiteit gebruiken. Een aanpassing van de schoolbanken, met name in de oude school in Wijk A (uitgevoerd 1890) en in de school van Wijk C, zou geen overbodige luxe zijn. Het schoonhouden had ook niet ieders goedkeuring, terwijl hier en daar van een rioollucht sprake was.
In 1886 is voor het eerst sprake van de aanwezigheid van een schoolbibliotheek op een der scholen (Wijk C). Vrijwillige bijdragen van enkele dorpsgenoten stelden het hoofd der school in staat enige boeken te kopen. Gebrek aan fondsen belette echter een uitbreiding.
Een nieuw onderwerp van discussie was de invoering van de vrije- en ordeoefeningen (gymnastiek) in het leerplan of dat men wenste te wachten tot het jaar van verplichtstelling (1893). Na enige discussie wordt voorlopig tot het laatste besloten. Erg wilde het niet vlotten met de invoering, want de scholen 1, 2 en 5 kregen tussen 1897 en 1902 een vrijstelling tot het geven van gymnastieklessen. Met dit voorstel was de Commissie van Toezicht het t.a.v. school 2 niet eens, daar de school over een goed in te richten overdekte speelplaats beschikte.
De hoofden van scholen werd tevens verzocht de leerlingen van de twee hoogste klassen bekend te maken met de muntstelsels van andere landen, vooral op grond dat “tegenwoordig vele ingezetenen uit de volksklasse zich naar het buitenland begeven tot uitoefening van hun bedrijf.”
Het probleem van de te grote aantallen kinderen werd zo nijpend dat de schoolopziener tot de conclusie kwam dat “inhalingsonderwijs” na schooltijd verplicht gegeven moest worden door de onderwijzeressen aan de kinderen die het klassikaal onderwijs niet konden volgen. Ook de nuttige handwerken dienden buiten de schooluren gegeven te worden (1888).
Voor het nieuwe commissielid J. W. Lieftinck waren deze maatregelen kennelijk nog niet voldoende want hij stelde voor om voortaan ook op zaterdagmorgen school te houden. De heer Groustra van School 3 was reeds van plan deze wijziging in zijn leerplan op te nemen. Met de schoolopziener werd contact opgenomen om de wijziging door te voeren voor alle openbare scholen. Begin 1893 ging de schoolopziener akkoord en is de zaterdagochtend met ingang van het nieuwe cursusjaar een schooldag geworden.
Problemen met leerlingen zijn niet van vandaag en gisteren. Regelmatig worden tegen lastige figuren maatregelen genomen. Het veertien dagen verwijderen van de school was een veelvuldig toegepaste straf. Op de school van de heer Janse in Wijk A vonden op 26 mei 1894 zelfs zodanige ongeregeldheden plaats dat het schoolhoofd genoodzaakt was alle leerlingen ’s middags vrij te geven.
Een opvallende klacht betreft de aanwezigheid van een kwalijk riekende mestvaalt op de speelplaats van school 3 in de Kerkbuurt. B & W nemen direct maatregelen ……